| |
| |
| |
| |
Achtste Hoofdstuk.
Ondeugende Lientje.
Een paar dagen later wilde Lientje aan het ontbijt niet eten en zei, dat ze keelpijn had. Er woei een scherpe wind, dus vond haar vader het beter, dat ze maar niet naar school ging.
Lien had daar niets op tegen, maar Nan kon men het aanzien, dat ze met dat voorstel niet erg ingenomen was.
‘Denkt u heusch, dat het noodig is, dat ze thuis blijft?’ vroeg ze.
‘Ja zeker. Ik was vanmorgen even buiten en er woei een leelijke wind. Als ze keelpijn heeft, durf ik er haar niet doorsturen.’
Nan zuchtte.
‘Waarom zucht je zoo, kind, wat is er tegen?’
‘Och, ziet u, niemand kan op haar letten, we moeten allemaal uit, behalve Olly en Bé. Olly gaat natuurlijk studeeren en Bé heeft eerst les en moet daarna ook studeeren.
| |
| |
Ik vertrouw Lien nooit erg en ze loopt toch op den tocht, dat spreekt vanzelf.’
‘Lien zal wel beloven zoet te zijn en in de kamer te blijven, niet kleintje?’
Lien beloofde het en daarmee moest men tevreden zijn. Vic, Nan en Tineke gingen kort daarop weg en hun vader volgde hen spoedig.
‘Toe Olly,’ zei Bé, ‘laten wij het hier even wegruimen, de juffrouw komt dadelijk en we moeten hier zitten.’
‘Goed, vlug dan maar,’ en haastig zette Olga alles in elkaar en bracht het naar de keuken, het aan Riek overlatend, er verder voor te zorgen.
‘Waar moet je zitten?’ vroeg ze toen.
‘Aan de groote tafel, vin'je niet?’
‘Ja, maar dan moet er een kleed over, de tafel zit zoo vol vlekken. Het tafelkleed is Nan's trots, maak er dus als 't je blieft niets aan, wees voorzichtig met den inkt.’
Bé lachte, terwijl ze samen een werkelijk mooi kleed over de tafel uitspreidden.
‘Neen, dat vergaf Nan ons nooit. Nu ga ik even mijn boeken halen. Zul je niet te hard zingen, je zit hier zoo vlak naast.’
Olga beloofde er aan te denken en ging welgemoed studeeren. Bé ging naar boven en aan Lientje dacht niemand.
Klokslag half tien stond de juffrouw op stoep en Bé, die zoo'n eerste les niet erg prettig vond, deed haar verlegen open. Riek had gezegd, dat ze dit zelf maar doen moest, want dat zij naar zolder ging en al genoeg moest loopen.
‘Dag Bé,’ zei juffrouw van Nelpen, naar binnenstappend, ‘zal ik mijn goed maar hier aan den kapstok hangen?’
| |
| |
‘Als 't u blieft,’ zei Bé, haastig een paar niet heel schoone schorten er af nemend en in elkaar rollend.
De juffrouw trok in het spiegeltje haar kuif wat op en vroeg:
‘Waar moeten we nu zijn?’
Bé opende de deur der huiskamer.
‘Hier, als 't u blieft.’
Ze gingen zitten en de les begon.
De juffrouw was vriendelijk en aardig en Bé vond, dat ze prettig les gaf. Het was rustig in de kamer, doch van tijd tot tijd werd die rust verstoord, door Olga, die ijverig oefeningen zong. Dat scheen juffrouw van Nelpen te hinderen.
‘Is dat een zuster van je, die daar zingt?’ vroeg ze.
‘Ja juffrouw.’
Na eenige oogenblikken:
‘Zou ze niet een ander uur kunnen studeeren, dan juist nu, ik vind het erg hinderlijk.’
Bé kreeg een kleur.
‘Ik denk het niet, straks moet ik daar viool spelen, dan kan ze niet zingen.’
‘Hindert het jou niet?’
‘Och, ziet u, ik ben er aan gewoon. O-o!’
Bé greep naar haar been, het was, alsof iemand er in kneep.
‘Wat heb je, kind?’ vroeg juffrouw van Nelpen verbaasd.
‘Niets juffrouw,’ zei Bé verlegen, ‘Oo!’ en weer greep ze naar haar been.’
‘Maar kind, wat scheelt je toch, heb je ergens pijn?’
‘Ik weet het niet, wat het is, juffrouw, zoo'n rare pijn in mijn een ineens.’
De juffrouw keek haar eens goed aan. Een fijn gezicht- | |
| |
je, wat bleekjes, ze zag er niet sterk uit. Zeker zoo'n overwerkt schepseltje, dat zag je meer van die kinderen, die zoo vroeg voor iets opgeleid werden.
‘Zeker zenuwpijn,’ zei ze medelijdend. ‘Heb je dat wel meer?’
‘Neen juffrouw.’
In eens barstte Bé in zenuwachtig lachen uit. Ze werd gekitteld aan hare beenen, daar kon ze heelemaal niet tegen. Ze kon er niets aan doen, lachen moest ze. Mijn hemel, het was zeker die ondeugende Lien, die onder de tafel gekropen was. Het lange kleed verborg haar geheel. Nu had ze Bé's schoentje uitgetrokken en kittelde haar onder den voet. Bé schokte er van, kon zich onmogelijk goed houden en begon weer zenuwachtig te lachen. Ze durfde niets zeggen, daar ze haar zusje niet verraden wilde en durfde ook niet schoppen, bang haar te bezeeren, Aanhoudend schokte haar been op en neer.
‘Ik wist niet, dat je zoo zenuwachtig was,’ zei juffrouw van Nelpen. ‘Ofschoon die zangoefeningen hiernaast niet bepaald geschikt zijn voor iemand, die geen sterke zenuwen heeft. Lach toch zoo niet, kind, wat ben je gewoon te doen, als je zoo'n aanval hebt?’
Bé beet zich op hare lippen, om zich in te houden.
‘Ik mankeer niets, juffrouw, heusch niet,’ en weer schokte haar been hevig.
‘Ik zal je maar eens een Fransche dictee geven, je schijnt niet in staat te zijn, door te lezen.’
Ze wilde den inktkoker naar Bé toeschuiven, toen ze op eens met een gil opvloog.
‘Er ligt een hond onder tafel, die heeft me gebeten!’ riep ze uit.
Door den schok was de inktkoker omgevallen en de inkt vloeide over het tafelkleed.
| |
| |
‘Het kleed!’ was Bé's eerste gedachte.
Olga was door den gil van juffrouw van Nelpen uit haar studie opgeschrikt en stak haar hoofd door de schuifdeur. De zwarte stroom op het kleed ziende, riep ze: ‘O, het kleed! Riek, Riek waar ben je, kom eens gauw met water en een spons. Wat zal Nan wel zeggen!’
De beide meisjes begonnen den inkt op te betten en letten niet op de juffrouw, die verschrikt achteruit gesprongen was en angstig naar de tafel keek, met den vermeenden hond er onder.
‘Hoe kwam het?’ vroeg Olga.
In eens dacht Bé weer aan de oorzaak van al deze drukte en begon te lachen.
‘'t Is Lien,’ zei ze.
‘Lien?’
‘Ja, ze zit onder de tafel en heeft eerst mij en toen de juffrouw geknepen.’
Olga drukte van schrik haar hand tegen haar mond.
‘Dear me! Hoe durft ze.’
Toen het kleed van de tafel trekkend, ontblootte ze de schuilplaats van haar zusje, dat ineen gedoken onder de tafel zat, met haar ondeugend, guitig gezichtje op hare knieën.
‘Maar Lien, ben je gek geworden,’ riep Olga, ‘hoe durfde je toch zoo iets doen!’
‘Ze heeft me al een half uur lang gekitteld en gekne pen,’ barstte Bé los, ‘hoe ik het heb uitgehouden, weet ik nog niet.’
‘Ik dacht, dat je zenuwtrekkingen hadt,’ zei nu de juffrouw, die nader gekomen was, toen ze inplaats van een kwaadaardigen hond, een ondeugend kindergezichtje onder de tafel gezien had.
Nu begon Olga ook te lachen.
| |
| |
‘Neem me niet kwalijk, juffrouw, 't is alles zoo dwaas,’ en opnieuw door een lachbui overvallen, liet ze zich op een stoel vallen.
Haar lachen werd beantwoord van onder de tafel.
De juffrouw had nu zelf moeite, zich goed te houden, doch ze begreep, dat er iemand moest zijn, die dat kind deed inzien, dat ze zich heel onbehoorlijk gedragen had.
Het scheen een eigenaardig troepje te zijn, die meisjes hier, maar och, de stumpers hadden geen moeder meer, en dat verklaarde veel.
Ze slaagde er dus in haar ernst te bewaren en zei streng:
‘Kom jij daar eens onder die tafel uit.’
Lien werd rood van verlegenheid, ze lachte niet meer, maar bewoog zich niet.
| |
| |
‘Kom jij daar eens onder uit,’ herhaalde juffrouw van Nelpen.
Bé vond het noodig een handje te helpen en trok Lientje bij een arm.
‘Laat dat, je doet me pijn,’ bromde het kind.
‘Kom er dan uit, gauw een beetje,’ dreigde Bé.
Langzaam kroop Lientje te voorschijn. Ze keek wel wat verlegen, maar in hare ondeugende kijkers tintelde nog de pret.
‘Zoo,’ zei de juffrouw, ‘kom nu eens hier. Waarom was je onder die tafel gekropen?’
‘Ik verveelde me zoo.’
‘Waarom was je niet naar school?’
Lien zoog op een punt van haar schort, haar geliefkoosde houding, als ze beknord werd.
‘Ik was ziek.’
Ze zag er zoo weinig ziek uit, met die ronde wangen en guitige oogen, dat de juffrouw even moest lachen.
‘Dat schijnt nog al te schikken. Enfin, hoe dat zip, hoe durfde je mij te knijpen? Dat je met je zusje een grapje hadt, kwam nu wel niet te pas onder de les, maar dat is nog te vergeven. Maar dat je mij hebt durven aanraken, is wat al te brutaal. Begrijp je dat zelf niet?’
Lien knikte toestemmend, doch tegelijk trilden hare lippen van ingehouden lachen.
Wat een brutaal kind! Juffrouw van Nelpen wist niet goed, hoe verder te handelen, ze was een beetje verlegen met de zaak. Haar eenvoudig de kamer uitsturen en met de les doorgaan, was misschien het beste, dit kind was geen leerling van haar en de tijd ging voorbij, zonder dat er iets werd uitgevoerd.
‘Hoor eens, kind,’ zei ze, ‘ik wil nu geen tijd meer aan deze zaak geven. Je bent nog erg jong en handelt
| |
| |
zonder nadenken, maar als je weer eens in je hoofd krijgt, een les van een van je zusjes te storen, denk er dan aan, dat je niet eerlijk handelt tegenover je vader en tegenover je zusjes. Je vader betaalt de les, opdat Bé wat leeren zal. Als nu door jou schuld dat niet kan, besteel je feitelijk je vader, Begrepen?’
Lien had de juffrouw onder dezen woordenvloed verstomd aangekeken. Ze zei niets meer en was blij met Olga te kunnen weggaan, die beloofde, haar verder bij zich te houden, zoodat Bé haar les vervolgen kon.
Zoodra de juffrouw vertrokken was, beraadslaagden Olga en Bé wat te doen, met het bemorste tafelkleed. Ze hadden het zoo goed mogelijk schoongemaakt, doch de sporen van de inkt waren nog maar al te goed te zien.
‘Laten we het in ieder geval op zolder te drogen hangen,’ opperde Olga, ‘zoo kan het hier toch niet blijven liggen.’
Neen, dat vond Bé ook. Als dan om twaalf uur de tafel gedekt was, zag Nan ook niet dadelijk, wat er gebeurd was.
‘Arme Nan,’ zei Olga, ‘ze was zoo blij, toen ze dat kleed koopen kon. Ze vond het iets deftigs aan de kamer geven, zei ze altijd.’
Zoo werd het kleed dan weggehangen, en toen de familie aan de koffietafel bijeenzat, vertelde Bé, wat Lientje dien ochtend had uitgevoerd. Mijnheer Verhagen beet zich op zijn knevel, om niet te lachen, ook Vic en Nan hadden moeite, zich goed te houden, doch ze begrepen, dat ze niet mochten toegeven aan hun pret, daar Lientje op die manier steeds nieuwe streken verzinnen zou. Vic hield zich het best.
‘Zoo,’ zei ze, ‘dus Leentje is weer eens ondeugend geweest. Je kunt wel zien, dat ze zich erg naar gevoelde.
| |
| |
Mij dunkt, ze moest nu voor de rest van den dag maar naar bed gaan, dan kan ze meteen eens over haar ondeugendheid nadenken.’
Lientje keek verschrikt.
‘Dat doe ik niet, hoor!’ riep ze brutaal.
Vic werd nu in ernst boos.
‘Dat zul je eens, zien. Voor straf ga je vandaag naar bed, anders nergens voor. Niet waar, Vader, ze moet naar bed, toe zeg nu, dat ze direct gaan moet.’
Mijnheer Verhagen aarzelde. Lientje werd wel erg ondeugend, ze durfde hoe langer hoe meer. Zijn verstand zei, dat ze gestraft moest worden, doch als hij naar haar verschrikt gezichtje keek, kon hij er niet toe besluiten.
‘Hoe kwam je zoo brutaal, de juffrouw te durven knijpen?’ vroeg ij.
Lientje mompelde iets.
‘Nu, spreek wat harder, ik versta je niet.’
‘Ze had zulke dikke beenen,’ fluisterde het kind, nu verstaanbaar.
Een salvo van gelach ging op.
Lientje, blij het pleit gewonnen te hebben, zooals ze dacht, lachte hartelijk mee.
‘Stond er geen inkt op tafel?’ vroeg eensklaps Nan.
Olga en Bé keken elkaar aan.
‘Nu?’ vroeg Nan weer.
‘Jawel,’ zei Bé zacht.
‘En is er niet gemorst, lag het mooie kleed?’
Bé zweeg en keek naar Olga, die met haar vingerdoekje zat te spelen.
Toen niemand antwoordde, begreep Nan, dat het kleed bedorven moest zijn.
‘Waar is het?’ vroeg ze zenuwachtig.
‘O zolder.’
| |
| |
Nan vloog naar boven om te zien, wat er met het kleed gebeurd was.
Eenige oogenblikken later kwam ze weer beneden, bleek en stil.
‘Vin'je het heel erg, Nanni?’ fluisterde Bé.
Nan antwoordde niet, ze verborg haar gezicht in hare handen en begon te schreien.
Olga stond op en ging naar haar toe.
‘Nanni, het zal wel kunnen worden uitgestoomd.’
Nan schudde de hand af, die op haar schouder lag en bleef in dezelfde houding zitten. Ze zag er echt bedroefd uit.
Lientje had dit tooneeltje met groote oogen zitten aankijken. Haar tot nu toe lachend mondje betrok, hare lippen begonnen te beven en hare vroolijke oogen werden door een tranenvloers verduisterd.
Ze drong zich tegen Nan aan en begon bitter te schreien.
‘Niet huilen, Nanni, ik zal het nooit meer doen. Het kleed zal wel uitgestoomd kunnen worden, ik zal je vijf centen geven.’
Nan streelde haar zusjes haar, doch keek niet op.
‘Huil nu maar niet meer, ik was vreeselijk stout, ik ga dadelijk naar bed, dadelijk, maar wees dan niet zoo bedroefd. Geef me een kus.’
Dezen keer lichtte Nan haar hoofd op en gaf haar zusje een kus op het betraande gezichtje.
‘Voor mij behoef je niet naar bed te gaan, het kleed wordt daar toch niet schoon door,’ zei ze verdrietig.
Lientje maakte zich uit hare armen los en deed haar servetje af.
‘Ik moet wel naar bed,’ verklaarde ze, ‘ik word vreeselijk stout en doe iedereen verdriet,’ en parmantig,
| |
| |
als iemand, die een kloek besluit genomen heeft, stapte ze de kamer uit.
De achtergeblevenen keken elkander glimlachend aan, behalve Tineke, die natuurlijk in een hoekje hare tranen den vrijen loop liet.
‘Eigenaardig kind,’ zei haar vader.
‘Eigenlijk een snoes,’ vond Bé.
‘Wil ik haar maar terug halen?’ vroeg Nan.
Doch Vic raadde dat af.
‘Laat haar nu, het kind ziet zelf in, dat ze straf verdiend heeft. Laat haar dus stil haar gang gaan, tegen etenstijd kunnen wij haar dan wel weer ophalen.’
‘En we gaan sparen voor een nieuw kleed, Nanni,’ zei Olga, ‘trek je dat nu maar niet meer aan. Het komt er toch niet zoo heel erg op aan, of je voorloopig een kleed met een vlek op tafel hebt, vin'je wel? Stel je voor, dat er eens een echt ongeluk gebeurd was, dat we een van allen eens erg ziek waren geworden, bijvoorbeeld, dan hadden we pas reden om verdrietig te zijn, hè?’
Nan liet zich troosten, doch nam zich voor, als ze nog eens in het bezit van een nieuw tafelkleed mocht komen, dit zorgvuldig weg te bergen, voor ze naar school ging.
|
|