| |
| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk.
Uitgefuifd.
Gisteren had Bé afscheid genomen van de school en van haar vriendinnetjes, hoewel allen verklaard hadden, dat het natuurlijk maar een schijnafscheid was, want dat ze elkaar trouw zouden blijven zien. Ze was behoorlijk uitgefuifd ook. Bé zelf had tusschen de uren op borstplaatjes getrakteerd en de tien meisjes, die haar klasgenooten waren, hadden als contrabeleefdheid haar na vieren een afscheidsfuif bij een banketbakker aangeboden.
Dolle pret hadden ze gehad, dat moest Bé bekennen, ofschoon ze nog wee en akelig in haar maag werd, als ze er aan dacht.
Het was me dan ook een geschiedenis, zeven taartjes achter elkander te moeten opeten.
De meisjes hadden het zoo hartelijk gemeend, ieder zou zijn eigen verorberde taartjes betalen en daarenboven
| |
| |
nog één voor Bé. Zoodoende was deze genoodzaakt geweest zeven taartjes op te eten, want niemand wilde er van hooren, dat ze van haar geen gebakje zou aannemen en ze had de grootste moeite gehad, de drie laatste te weigeren.
Toch was het heerlijk gezellig geweest. Met hun elven waren ze na schooltijd er op los getrokken, nadat Bé eerst van de directrice afscheid was wezen nemen. Deze had haar hartelijk toegesproken en den wensch geuit, dat ze de nieuwe manier van onderwijs ontvangen prettig zou vinden en goed haar best zou doen.
‘Krijg je nu in alle vakken les?’ had ze gevraagd.
Bé antwoordde, dat ze voornamelijk van de talen werk dacht te maken en dan een beetje aardrijkskunde en geschiedenis. Rekenen vond Vader niet meer noodig.
‘Dat is jammer,’ zei de directrice, ‘rekenen is zoo'n goede hersengymnastiek. Enfin, dat moet dan maar zoo.’
Toen had ze Bé's hand genomen en zoo echt hartelijk gezegd:
‘Nu beste Beatrice, ik hoop van harte, dat je je doel mag bereiken. Kom je me van tijd tot tijd nog eens opzoeken? Beloof je me dat? Best hoor, en als je eens raad noodig mocht hebben en je denkt, dat ik je helpen kan, dan kom je maar naar me toe. Dag kind,’ en met tranen in hare oogen had Bé de kamer verlaten en was even in de gang blijven staan, om haar aandoening te bedwingen, voor ze zich naar het voor de deur wachtende troepje begaf. De meisjes zouden haar misschien maar uitlachen, als ze zagen, dat ze werkelijk bedroefd was.
‘Wat ben je lang weggebleven,’ zei haar intiemste vriendinnetje Agaat, ‘zeurde ze erg?’
‘Ze was heel aardig.’
| |
[pagina t.o. 98]
[p. t.o. 98] | |
| |
| |
‘O ja,’ riep een ander, ‘ik hoor het al, lieve kind voor en lieve kind na, als ze niet langer last van je heeft, ben je natuurlijk een engel!’
‘Schei nu maar uit over de directrice,’ verzocht Bé, wie het gespot hinderde, daar ze de juffrouw werkelijk lief en hartelijk had gevonden.
‘Waar gaan we heen?’
‘Naar Jansen, vin'je niet, daar hebben ze zulke verrukkelijke roomtaartjes.’
‘Ik hou meer van gelei,’ zei er een.
‘Nou die hebben ze natuurlijk ook, vooruit naar Jansen!’
Bij den banket-bakkerswinkel gekomen stormden ze naar binnen. De winkeljuffrouw keek eenigszins ontsteld, toen ze het troepje zag binnen vliegen, de een de ander vooruit duwend. Gelukkig was er op het oogenblik niemand, zoodat ze vrij bezit konden nemen van het kamertje achter den winkel.
| |
| |
Vlug werden een paar tafeltjes aan elkaar geschoven en weldra bracht de juffrouw een berg taartjes.
‘Hoor eens, kinderen,’ zei Agaat, toen een der meisjes haar hand uitstak, om een taartje te bemachtigen, ‘dat gaat zoo niet. Wij zijn hier niet alleen om taartjes te eten, maar om te fuiven. We bieden, elk op onze beurt, Bé een taartje aan en houden daarbij een speech op rijm.’
‘Ja, dat's leuk,’ juichten de meeste meisjes, maar een paar verklaarden dat ze niet rijmen konden en Agaat dus een onmogelijkheid eischte.
‘Dan zeggen jullie je speech maar in proza. Luister, ik begin:
‘Lieve Bé, doe me een plezier,
En aanvaard dit taartje hier.’
Ze bood Bé met een sierlijken zwaai den schotel aan, waarbij de taartjes groot gevaar liepen op den grond te rollen.
Nauwelijks had Bé het laatste stukje doorgeslikt, of nummer twee stak haar den schotel toe, zeggende:
Een taartje nemen van deez' schaal.’
‘Bravo, bravo, eet gauw op Bé, dan hooren we wat Wies er van maakt.’
Haastig slokte Bé haar gebakje op, ze was nog niet heelemaal klaar, of Wies zei:
‘Neem nog vlug een taartje, dear,
Daarvoor ben je immers hier.’
‘Mooi,’ riep Agaat, ‘toe Bé, haast je, ik heb al drie taartjes op en jij bent pas aan je derde bezig.’
Nummer vier en vijf volgden met een paar woorden
| |
| |
in proza. Bé begon hoe langer hoe minder vlug te eten.
‘Kom Toos,’ riep Agaat, ‘jou beurt.’
Toos declameerde met pathos.
‘Dit afscheid valt ons zwaar,
Maar 't is nu eenmaal daar,
Deze woorden lokten een gejuich en gejubel uit, zonder einde. De meisjes maakten zoo'n spectakel, dat de winkeljuffrouw eens kijken kwam, of ze niets braken.
Bé maakte van die gelegenheid gebruik, om dringend om een glas water te vragen.
| |
| |
‘Ik ook, juffrouw, ik ook,’ riepen er nog een paar.
De juffrouw bracht een blad met glazen en een karaf water.
‘Pas op, dat u niets breekt, want wat er gebroken mocht worden, moet u betalen,’ zei ze. ‘Hemel, wat een boel maakt u hier,’ voegde ze er bij, naar een plat getrapt taartje op den grond kijkend.
De muze scheen Toos zoo te pakken te hebben, dat ze niet meer in proza spreken kon.
Met haar arm gestrekt naar de deur, gilde ze uit:
‘Wie durft hier ons feest komen storen,
O, ware zij nooit geboren,
Want vreeselijk zal zijn haar lot,
We zullen haar verdrinken als een rot.’
De juffrouw zag er uit, alsof ze er niet veel van begreep. Zij ging schouderophalend naar den winkel terug, waar juist een klant bediend moest worden, aan wien ze hoofdschuddend vertelde, wie daar binnen zoo'n spectakel maakten.
Intusschen werd Bé haar zevende taartje opgedrongen.
‘Ik kan niet meer,’ verklaarde ze, ‘heusch ik heb genoeg.
‘Dat's flauw,’ ‘beweerden de meisjes’ ‘je moet er nog vier eten, anders komt het niet uit.’
‘Vooruit dan maar,’ zei het slachtoffer, dat uitgefuifd werd.
Marie nam de schaal, die bijna leeg was en haar met een diepe buiging aan Bé overreikend, zei ze:
‘Al is uw maag al wat beladen,
Dit taartje zal u toch niet schaden.’
‘Dat zal het wel,’ 'verklaarde Bé, met slokken water het gebakje naar binnen spoelend.
Toen, met een energiek gebaar haar bordje van zich
| |
| |
afschuivend, verklaarde ze, dat ze voor niets ter wereld er nog een paar naar binnen zou werken.
‘Toe Bé,’ vleide Agaat, ‘probeer het nog eens, het is zoo leuk.’
‘Maar ik kan me voor jullie pleizier toch niet ziek eten,’ riep het fuifoffer wanhopend, ‘ik ben echt al zoo benauwd.’
Toos kreeg medelijden met haar.
‘Laat haar nu maar, ze ziet al wit ook. Stel je voor, dat ze hier eens ziek werd.’
‘Nou ja, maar hoe moet het dan met betalen gaan’ zei Bertha, die juist aan de beurt was, om een gebakje aan te bieden. ‘Wij drieën willen daar natuurlijk ook aan mee doen, anders hebben we haar niet mee uitgefuifd.’
‘Kun je er nog niet ééntje eten Bé?’
Bé trok een bedenkelijk gezicht.
‘Kinderenlief, maak me niet ziek.’
‘Anders krijg je te doen met Riek’ viel Toos in. ‘Zijn jullie allemaal verzadigd? Geef mij dan maar het geld, dan zal ik wel met de juffrouw afrekenen.’
Dat was nog een heel ding, voordat ieder uitgerekend had, wat zij betalen moest, doch ten laatste was men het eens en werd de winkeljuffrouw geroepen.
‘Wees zoo goed na te gaan, hoeveel wij van uw baksel gebruikt hebben,’ zei Toos.
‘Dat's gemakkelijk genoeg. Het waren er vijftig en nou zijn er nog drie, dus heeft u er zeven en veertig gebruikt.’
‘U bedoelt zes en veertig, daar ligt nog een gebakje op den grond.’
‘Dat betaalt u ook, dat begrijpt u.’
‘Het spijt me, dat ik zoo dom ben,’ verklaarde Toos ernstig, onder geproest der overige meisjes, ‘maar ik
| |
| |
begrijp het niet. Ik heb altijd gedacht, dat men alleen betalen moest, wat men gebruikt had.’
‘Natuurlijk,’ zei de juffrouw, ‘dat is ook zoo.’
‘Hebben wij een van allen, dat taartje opgegeten?’
‘Neen, dat nu wel niet, maar het ligt op den grond en -.....’
‘Welnu dan, dan hebben wij het ook niet gebruikt en betalen het ook niet. Zie hier het geld voor zes en veertig taartjes en deze stuiver is voor u,’ en met een koninklijk gebaar schoof Toos haar het hoopje zilvergeld toe.
De juffrouw begreep geen grapjes en voelde zich beleedigd.
‘Jullie zijn gek, geloof ik,’ en ze begon de kwartjes, dubbeltjes en centen te tellen, die haar toegeschoven waren.
‘Het spijt me, dat u zoo'n ongunstige opinie van ons hebt,’ zei Toos nog altijd ernstig. ‘Hoe is het Agaat, stik je? O, lach je alleen maar. Dag juffie, tot zien,’ en gierend stoof het heele troepje de deur uit, zich niet storend aan het geroep der juffrouw, dat ze wachten moesten, want dat ze eerst het geld wilde natellen.
In optocht werd Bé naar huis gebracht.
Na een roerend afscheid, waarbij veel gekust werd, trokken de meisjes eindelijk af en Bé zag heel bleek, toen ze haar vriendinnetjes nakeek. Was dat van ontroering, of was er mogelijk een andere oorzaak?
‘Wat ben je laat, kind,’ zei Riek, ‘ga maar gauw naar binnen, ze zitten al aan tafel, je weet, je Pa heeft dadelijk na den eten een les.’
Bé deed vlug haar goed af en ging de kamer in, waar ze de familie vereenigd vond.
‘Qui se fait attendre, se fait désirer, niet waar Bé?’ zei haar vader.
| |
| |
‘Ja, ik ben laat, maar ik ben uitgefuifd, ziet u.’
‘Uitgefuifd?’
‘Ja, het is immers de laatste dag, dat ik naar school ben geweest en nu hebben de meisjes me uitgefuifd bij Jansen.’
‘Zoo, is het dat. Pret gehad?’
‘Dol.’
‘Zie je van aandoening zoo wit, of heb je te veel gesnoept?’ vroeg Vic lachend.
‘Ik zie niet bleek,’ ontkende Bé, hare wangen rood wrijvend. ‘Ze waren erg aardig en hartelijk en ik vind het afschuwelijk om van school af te gaan, afschuwelijk!’ en ze liet haar hoofd op haar arm vallen en begon te schreien.
Haar vader fronste zijne wenkbrauwen.
‘Kom, kom, zoo erg is dat niet, denk eens na hoeveel meer je je nu aan je kunst zult kunnen wijden.’
Bé, die hare oogen afdroogde, keek heelemaal niet opgewekt bij dat vooruitzicht.
Vic lachte sarcastisch en Olga keek haar medelijdend aan.
‘Ze is nog zoo jong,’ zei ze zacht.
‘Welnu, des te beter, wat heeft ze nu niet heerlijk den tijd om het ver te brengen.’
‘Wanneer komt die nieuwe juffrouw?’ vroeg Vic.
‘Vanavond om half negen komt ze hier, om eens over de lessen te spreken. Je bent toch thuis van avond Bé?’
Bé, die lusteloos op haar stoel hing, knikte van ja.
‘Eet je niet? Kom, kom, nu geen sentimenteele kuren, je komt dat afscheid van de school wel te boven. Bedien haar eens, Nan.’
Nan legde wat vleesch en groente op Bé's bord.
‘Wil je ook een aardappel?’
| |
| |
Bé schudde van neen.
‘En nu eten,’ zei haar vader. ‘Ik zal er voortaan op letten, dat je flink wat gebruikt, je zult hard moeten werken en dus ook stevig eten, anders gaat het niet.’
Bé probeerde te gehoorzamen, maar de brokken wilden haar niet door de keel. Ze had een gevoel, alsof ze van onder tot boven vol taartjes zat.
‘Ik kan niet,’ mompelde ze, doodsbleek wordend, terwijl het zweet in druppels op haar voorhoofd parelde. ‘O o!’ en met haar zakdoek tegen haar mond gedrukt, vloog ze op en rende naar de keuken, waar tot grooten schrik van Riek, haar maag haar rechten deed gelden.
Nan was haar nageloopen en haar vader wilde ook volgen, maar Vic raadde hem aan, kalm te blijven zitten.
‘Het kind heeft eenvoudig te veel taartjes gegeten,’ zei ze.
‘Maar ze zag er zoo vreeselijk uit, als ze maar niet ziek is. Wie weet, waar dit een begin van is,’ zei haar vader ongerust.
Eensklaps werd zijn aandacht afgeleid door Tineke, die bitter zat te schreien.
‘Het schreeuwgenie alweer aan den gang,’ zei hij zenuwachtig. ‘Houd op, Tien, of je marcheert de kamer uit, direct.’
Als gewoonlijk had dit slechts de uitwerking, Tineke's tranen nog heviger te doen vloeien. Olga trok haar op schoot en trachtte haar te sussen.
‘Ze is geschrokken van Bé,’ zei ze, haar zusjes hoofdje liefkoozend, ‘ze is al zoet Vader.’
Lien had van de algemeene verwarring gebruik gemaakt, om Vic een stuk warme aardappel in haar hals te stoppen.
Een klinkende oorvijg was het antwoord.
| |
| |
Lien liet een gil en begon Vic te schoppen, die haar nog een paar flinke klappen toediende, na eerst het stuk aardappel uit haar hals gevischt te hebben.
Lien, die begreep, dat ze bij Vic aan het kortste eind trok, vloog naar haar Vader.
‘Vic slaat me,’ huilde ze.
Mijnheer Verhagen duwde haar van zich af en greep naar zijn hoofd.
‘Schaam je je niet,’ snauwde hij tegen Vic, ‘je zusje te slaan. Jullie zijn lieve kinderen, je vader zijn middagmaal zoo te vergallen.’
Toen op zijn horloge kijkend, schoof hij zijn bord van zich af.
‘'k Moet weg, ik heb niet half genoeg gegeten. Vecht jullie het nu maar verder uit en denk er dan maar eens over na, dat ik met een hongerige maag naar de les ben moeten gaan.’
Meteen stond hij op en verliet de kamer.
De meisjes keken elkaar ontsteld aan.
Lien en Tineke waren ineens doodstil, Olga was bleek geworden en Vic trachtte haar schrik achter een boos gezicht te verbergen.
Daar sloeg de voordeur dicht en meteen kwam Nan binnen stuiven.
‘Is dat Vader al, die weg gaat?’
Toen het half gevulde bord van haar vader ziende, zei ze verschrikt:
‘Maar hij heeft niet genoeg gegeten. Is hij boos weggeloopen, wat is er gebeurd?’
Olga vertelde met bevende lippen, terwijl ze moeite had zich goed te houden, wat er was voorgevallen.
Nan keek heel boos.
‘Dat je je niet schaamt,’ zei ze tegen Vic, ‘om met
| |
| |
je kleine zusje te vechten. Dat je Vader nog niet eens met rust kunt laten eten, hij was doodmoe, toen hij thuis kwam en nu is hij met een half leege maag naar de les. 't Is schandelijk van jullie.’
Vic keek verslagen, wat haar niet licht overkwam.
‘Dat ondeugende kind maakt iemand ook half gek. Ik zou wel eens hebben willen zien, wat jij gedaan zoudt hebben, als je in eens zoo'n stuk heete aardappel in je hals voelde.’
‘Dat weet ik niet,’ bekende Nan eerlijk. ‘In ieder geval is Vader er het slachtoffer van.’
‘Dat is Vaders eigen schuld. Hij had Lien een pak slaag moeten geven en dan kalm dooreten, dat was veel beter geweest.’
‘Vader houdt niet van jouw universeel opvoedingsmiddel en daarenboven was hij moe en zenuwachtig. Ik blijf er bij, dat het schande is. Hadt jij niet tusschenbeiden kunnen komen, Olly?’
Olga trok met een treurig gezicht hare schouders op.
‘Wat had ik kunnen doen? Daarenboven moest ik Tineke zoet houden. Vader was ook al ontstemd door haar huilen.’
‘Waar is Lien?’ vroeg nu Nan.
Lien was in een hoekje gekropen, waar ze ineengedoken zat. Ze was hevig geschrokken van de gevolgen, die haar ondeugende grap gehad had.
Nan trok haar naar de tafel.
‘En wat zeg jij nu van dit alles? Door jou schuld is Vader hongerig naar de les moeten gaan. Hoe voel je je nu wel?’
Lien stond met gebogen hoofd. Ze had een punt van haar schort in haar mond, waarop ze zoog, terwijl bittere tranen langs haar wangetjes biggelden.
| |
| |
‘Heb je nu geen vreeselijke spijt?’
‘Ja,’ snikte Lientje.
‘Bedenk eens goed, Vader, die den geheelen dag werkt, om de kost voor ons te verdienen, is nu hongerig van tafel moeten gaan. Vin'je je eigen nu niet meer dan ondeugend? Heb je nu geen heel erg medelijden met Vader?’
Lientje wierp zich op den grond. Ze begroef haar gezichtje in het kleed en snikte het uit.
‘Zie zoo,’ zei Nan, ‘laat haar nu maar stil uit huilen, dat is veel beter en zal veel meer invloed op haar hebben, dan jouw pak slaag, Vic.’
‘Hoe is het met Bé?’ vroeg Olga.
‘Goed, ze is nu een oogenblik op bed gaan liggen, dan is ze straks weer in orde. Ze hadden haar te veel taartjes opgedrongen, dat was alles. Eten jullie nog?’
Olga schudde ontkennend. Ze had geen trek meer. Nan ook niet, doch Vic verklaarde, dat ze nog honger had, maar niet meer eten wilde. Gedeeltelijk door haar schuld was Vader hongerig weggeloopen, nu wilde ze ook niet meer eten.
‘Willen de kleintjes nog wat?’ vroeg Nan.
Tineke schudde van neen en Lien gaf geen antwoord.
‘Lien krijgt niets meer,’ verklaarde Vic, ‘je hoeft haar dus niet te vragen, of ze nog trek heeft. Kun je het eten niet warm houden, tot Vader thuis komt?’
‘'k Zal het probeeren. Riek zal brommen, maar enfin.’
Riek, geraadpleegd, verklaarde, dat het geen kost zou zijn, als het meer dan een uur moest worden warm gehouden.
‘Weet je wat,’ zei ze, ‘bak straks bij de thee een paar eieren voor mijnheer, dat zal hem met een boterham veel beter smaken.’
| |
| |
Dat werd dus besloten, Riek nam vlug de tafel af, het was al laat, de kinderen moesten naar bed en eerst nog een lesje voor school leeren.
Ze waren buitengewoon zoet en gezeggelijk en toen Vader tegen acht uur thuis kwam, vond hij de thee klaar en slechts vriendelijke gezichten rond de tafel. Bé was ook weer beneden. Ze zag nog een beetje bleek, maar was opgewekt.
Mijnheer Verhagen scheen de scène aan tafel alweer vergeten te hebben.
‘Zoo, kinderen,’ zei hij, terwijl hij zich in zijn leunstoel liet zakken, ‘wat ziet het er hier gezellig uit. Geef me maar gauw een lekker kopje thee. Oef, wat ben ik moe!’
Op dat oogenblik kwam Riek binnen met een blad, waarop een paar spiegeleieren dampten en een bord met gesmeerde boterhammen stond. Nan zette alles voor hem neer, terwijl ze hem op zijn kruin zoende.
‘Eet dat nu maar eens lekker op, Piep, wil ik uw laarzen uitdoen?’
Verrast keek haar vader naar het voor hem staande.
‘Dat is een lumineuze inval van jullie. Ik moet eerlijk bekennen, ik heb trek. Ik was van louter vermoeidheid vergeten, dat ik niet overcopieus gedineerd had, maar nu voel ik, dat het me smaken zal. Mijn laarzen uittrekken? Dank je, Nanni, want straks komt die juffrouw, je weet wel.’
‘Dat 's waar ook, eet u dan maar gauw, anders wordt u nog gestoord,’ en Nan ging met een tevreden gezicht zitten, blij, dat het Vader zoo scheen te smaken.
Nauwelijks had hij het laatste hapje in zijn mond, of er werd gebeld.
‘'t Is de juffrouw voor Bé, Tineke kom eens gauw kijken,’ gilde Lien, zich in haar nachtjaponnetje over de
| |
| |
trapleuning buigend, ‘gauw een beetje, anders is ze naar binnen.’
De juffrouw, die juist in de gang was, hoorde dit even
goed als Riek, die haar binnen liet.
‘'t Is toch zonde, die kinderen,’ zei Riek lachend, ‘stoor uwes eigen der maar niet an, 't is Lien maar.’
De juffrouw lachte ook eens en ging de muziekkamer
| |
| |
binnen, waarvan Riek de deur voor haar openhield.
‘Gaat uwes maar zitten, ik zal mijnheer roepen.’
Eenige oogenblikken later waren juffrouw van Nelpen en mijnheer Verhagen in druk gesprek. Hij legde haar uit, wat er van haar verlangd werd en waarom Bé niet meer naar school kon gaan. De juffrouw leek hem zeer geschikt en het gesprek vlotte goed.
Intusschen lag in de huiskamer Bé voor de suitedeur geknield, met haar oog voor de reet.
‘Hoe ziet ze er uit?’ vroeg Nan.
‘St, praat toch zachter, ik geloof nog al leuk.’
‘Laat me ook eens kijken,’ zei Nan, zich over haar zusje heenbuigend, om haar oog voor de reet te kunnen brengen.
Daar stond haar vader plotseling op en schoof de deur open. Nan had nog net tijd om achteruit te stuiven, doch Bé, die door het gewicht van haar zuster, dat op haar drukte, naar voren gebogen was, viel pal voorover tegen haar vader op, die achteruit sprong.
‘Ha-ha-ha, dat snappen we nu eens net,’ lachte deze, zijn rood, doodverlegen dochtertje op de been helpend, ‘luistervinken deugen niet, brave menschen doen het niet, Bétje.’
‘Ik luisterde niet,’ stotterde Bé.
‘Wat deedt je dan?’
‘Alleen maar even kijken.’
‘Zoo, kon je het niet langer uithouden van nieuwsgierigheid. Nu juffrouw van Nelpen, uw nieuw leerlingetje heeft zich zelve al op een eigenaardige wijze aan u voorgesteld. 't Is anders geen kwaad kind, u zult niet veel last van haar hebben.’
De juffrouw was ook nadergekomen en trok het nog altijd verlegen meisje naar zich toe.
| |
| |
‘Wij zullen het wel samen vinden, niet waar Bé? Zoo heet je immers? Kijk me eens aan.’
Bé sloeg hare oogen op en keek in een vriendelijk lachend gezicht. Ze durfde niets zeggen en knikte maar.
‘Goed zoo, ik heb met je vader afgesproken, dat je één uur daags les zult hebben en daar dan natuurlijk nog wat voor werken moet. Je vader wil niet, dat je meer dan twee uur daags van je muziekstudie afneemt, dus is het dan maar het beste zoo. Wij beginnen overmorgen. Afgesproken?’
Weer knikte Bé van ja.
‘Best, tot overmorgen dan. Dag mijnheer Verhagen, tot het genoegen,’ en de juffrouw vertrok, uitgelaten door Bé's vader.
Nauwelijks had ze de kamer verlaten, of Bé vloog weer naar haar zusjes. Die vond ze in een niet te bedaren pretbui.
‘'t Was eenig, Bé, zooals je daar binnen rolde,’ riep Nan.
‘'t Was jouw schuld,’ zei Bé, nu ook lachend.
‘'t Is vreemd,’ merkte Olga op, ‘maar alles gaat hier anders, dan bij een ander. Er gebeurt hier altijd iets geks,’ na welke wijze opmerking ze opstond en verklaarde nog een half uurtje te gaan studeeren, het licht was nog op in de muziekkamer, ze was wel moe, maar een half uurtje zou nog wel gaan.
|
|