| |
| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk.
Vaders Verjaardag.
Over een week was Vader jarig en zijne zes dochters maakten van een uurtje na den eten, dat hij nog les moest geven, gebruik, om een vergadering te beleggen, waarin besproken zou worden, hoe dien dag te vieren.
Olga ging wat gemakkelijker zitten, duwde zich een kussen in den rug, en verklaarde, doodmoe te zijn en bij voorbaat alles goed te vinden, wat de zusjes besluiten mochten.
‘Wees nu niet zoo vervelend,’ zei Vic, die zich als presidente van de vergadering had opgeworpen, ‘je moet ons helpen, iets te verzinnen, we weten niets, waar we Vader pleizier mee kunnen doen en je moet net zoo goed meedenken, als de anderen.’
Olga had hare oogen gesloten.
‘Ik denk al,’ verzekerde ze, ‘maar het geeft niets.’
‘We moeten om beurten wat opperen,’ stelde Nan voor ‘en dan ten slotte de stemmen opnemen.’
| |
| |
‘Best,’ verklaarde Vic, ‘vooruit Olly, wat stel jij voor?’
‘Ik weet heusch niets,’ zei Olga, zich oprichtend, nu haar oordeel zoo direct gevraagd werd, ‘laten we bloemen geven, veel bloemen, overal bloemen en groen aanbrengen, zal dat niet heerlijk feestelijk zijn?’
Vic haalde ongeduldig hare schouders op.
‘Bloemen zijn goed en wel en iets van dien aard zullen we natuurlijk nemen, maar veel geld kunnen we daar niet voor uitgeven. Wat zeg jij, Nan?’
‘Neen, eerst jij, het is jouw beurt.’
‘Laten we hem iets antieks geven, daar is hij dol op.’
‘Goed, maar wat?’
‘Een kastje bijvoorbeeld, daar kan hij dan zijn overal zwervende muziek in leggen. Het muziekkastje is al lang vol.’
‘Dat zal zoo duur zijn, maar misschien kunnen we het wel bij een opkooper krijgen, dat is altijd veel goedkooper. Enfin, we kunnen zien. Weet jij iets anders Bé?’
‘Ik heb er nog niet over nagedacht, maar ik vind een kastje heel goed.’
‘Best. De kleine peuters hebben natuurlijk geen stem...’
Een soort gebrul deed haar ophouden.
‘Wat mankeert jou, Lien, bezeer je je?’
‘Neen,’ antwoordde Lientje lachend, ‘ik wou alleen maar laten hooren, dat ik wel een stem had.’
Olga lag in haar stoel te schudden van het lachen.
‘Mal kind, kom eens hier,’ en haar zusje naar zich toetrekkend, begon ze het te knuffelen. Tineke was natuurlijk dadelijk van de partij en het werd een stoeien, dat Olga bijna plat gedrukt werd en haar stoel kraakte.
Nan keek boos.
‘Jullie breken den stoel, kom er af, je kunt ook nooit
| |
| |
eens ernstig overleggen met die kleine kinderen er bij. Kom er dan toch af,’ en Tineke bij een arm pakkend, trok ze haar naar zich toe.
Vic nam Lientje voor haar rekening en weldra lag de bevrijde Olga te puffen en te blazen van warmte en vermoeidheid.
‘Jullie hadt me haast gesmoord,’ zuchtte ze.
‘Dus,’ zei Vic, ‘je vindt het allemaal goed van een kastje?’
‘Jawel,’ zei Bé, ‘maar hebben jullie zooveel geld? Zoo'n kastje bij een opkooper gekocht moet contant betaald worden.’
Ze keken elkander verslagen aan. Daar zei Bé iets, waaraan ze nog niet gedacht hadden.
‘Ik dacht, dat Nan het wel van het huishoudgeld kon doen,’ verklaarde Vic.
Nan sprong verschrikt op.
‘Hoe heb ik het nou met je, is er een van de vijf bij je op den loop? Van het huishoudgeld kan ik er niets voor geven, denk daar als 't je blieft aan.’
‘Wat vervelend toch, dat alles geld kost,’ zuchtte Olga ‘nooit kun je eens iets leuks doen, doordat je altijd op geldgebrek stuit. Stel je voor, het heele huis vol bloemen!’
‘Zeur nu niet,’ viel Vic haar in de rede. ‘Wij moeten dan, dunkt me, voor we verder gaan, eens zien hoeveel we besteden kunnen. Hoeveel heb jij, Olly?’
‘Ik zou twee gulden kunnen geven, maar die heb ik laatst aan het huishouden geleend en nog niet teruggekregen. Die twee gulden kunnen jullie krijgen.’
Nan keek verslagen.
‘Ik kan ze onmogelijk op het oogenblik teruggeven, Olly, heb je niets meer?’
‘Ik kan geen cent meer missen.’
| |
| |
‘Dat is dus twee min twee gelijk nul. Een goed begin. En jij, Nan?’
‘Ik heb er twee gulden voor opgespaard.’
‘Dat is dus twee, ik ook twee, dat is vier. En Bé?’
‘Eén gulden.’
‘Dat is vijf. Jullie kleine peuters hebt zeker niets?’
‘Drie cent,’ zei Tineke.
‘Goed. En Lien?’
‘Twee gulden.’
‘Kom poes, nou geen gekheid, heb je heelemaal niets?’
‘Ik zal twee gulden geven, misschien wel een rijksdaalder.’
‘Hoe wil je daaraan komen?’
‘Dat komt er niets op aan. Als ik jullie het geld maar geef, hé?’
Vic keek Olga eens aan.
Wat bedoelt ze toch? vroegen hare oogen.
Olga haalde de schouders op, Lientje was altijd vol dolle streken, wie weet, wat ze nu weer verzonnen had om aan geld te komen.
‘Lien maakt maar gekheid, niet waar, wij weten allemaal, dat ze geen geld heeft en dus onmogelijk twee gulden kan geven.’
‘Dat zal je eens zien,’ hield Lien vol, ‘wacht maar, morgen geef ik het je.’
De zusters begrepen er niets van. Nan besloot haar huishoudgeld goed weg te bergen. Niet, omdat ze het kind voor niet eerlijk hield, maar ze zag er misschien geen kwaad in, wat te nemen, omdat het toch voor Vader was.
‘We hebben dus vijf gulden,’ zei Vic.
‘Zeven,’ viel Lient je in.
‘Vijf gulden en drie cent,’ herhaalde Vic kalm. ‘Daar kunnen we geen kastje voor koopen, ben ik bang.’
| |
| |
Olga schaterde het uit.
‘Daar behoef je niet alleen bang voor te zijn, daar kun je gerust zeker van wezen.’
‘Goed,’ antwoordde Vic. ‘Als het niet gaat, moeten we wat anders zien te krijgen. Als het maar antiek is, doet het Vader pleizier.’
‘Er moet toch iets van bloemen wezen.’
‘We zullen zien. Daar is Vader al, naar bed, kleintjes. Waar is Lientje?’
‘Die is Vader in de gang tegemoet geloopen. Ze zal toch niets vertellen?’
‘Natuurlijk niet.’
Daar kwam Vader binnen met Lientje op zijn rug.
‘Als je blieft, hier is het vrachtje. Drinken we geen thee van avond?’
Nan was al bezig het theeblad klaar te zetten.
‘Dadelijk, als u een oogenblikje geduld heeft, krijgt u thee. Kom, kinderen, naar bed.’
Wat niet dikwijls gebeurde, had dezen avond plaats, Lientje ging zonder tegenstribbelen naar boven. Vic zou ze helpen en maakte zich al gereed, Lientje niet geweld mee te voeren, doch van avond was ze zoo gedwee als een lam.
‘Komt u straks dan even?’ fluisterde ze haar vader in.
Deze knikte toestemmend en welgemoed stapte Lientje achter Vic en Tineke naar boven, waar ze wonder vlug in bed lag.
‘Lien begint haar leven te beteren,’ zei Vic lachend, toen ze weer beneden kwam. ‘Als ze lief is, is 't zoo'n lekker kind. Nan, krijg ik een ander kopje thee, dit is koud geworden.’
‘Toe, schenk je zelf toch in,’ bromde Nan over een schoolboek gebogen, ‘ik heb zoo'n verbazend moeielijke
| |
| |
aardrijkskunde-les van avond. Praat als 't je blieft, niet tegen me.
Vic keek eenigszins medelijdend naar Nan's hoofdje, dat diep over haar boek gebogen was. Ze waren toch echte egoïsten, ze lieten Nan maar voor alles zorgen en het kind had toch ook haar schoolwerk. Ze zou haar verder niet storen en een boek nemend, verdiepte ze zich in haar lectuur.
Vader had intusschen de kamer verlaten en was naar boven gegaan. Wat zou Lieneman hem voor geheimzinnigs hebben mee te deelen, zeker een ondeugende grap uitgehaald, waarvoor hij nu absolutie moest geven.
Hij hoopte maar niet, dat het iets ergs was, want hij had niets geen lust in knorren.
Zoodra hij bij Lientje's bed gekomen was, sloeg zij hare armen om zijn hals en fluisterde hem in:
‘Krijg ik een rijksdaalder van u?’
Van louter verbazing wist haar vader eerst niets te zeggen. Toen herhaalde hij op een toon van groote verwondering: ‘Een rijksdaalder?’
‘Ja,’ fluisterde Lientje, ‘om een cadeau van te knopen.’
‘Een cadeau, kindje, aan wie moet jij een cadeau geven?’
‘St, praat zoo hard niet, anders hoort Tineke het.’
‘Is het dan een cadeau voor Tineke?’
‘Neen, voor u.’
Nu keek mijnheer Verhagen zoo mogelijk nog verbaasder.
‘Voor mij?’ vroeg hij.
‘Wel ja,’ lachte Lientje, heelemaal vergetend dat Tineke het niet hooren mocht, ‘u bent immers over acht dagen jarig.’
Eensklaps drukte zij haar handje tegen haar mond.
| |
| |
‘O, wat heb ik hard gesproken, als er maar niemand op het portaal geweest is. Toe Paatje, gaat u even kijken, of niemand iets gehoord kan hebben.’
Haar vader overtuigde zich, dat ze niet beluisterd konden zijn, hoewel hij niet goed begreep, waarom alles zoo geheimzinnig behandeld moest worden, daar hij toch zelf de geïnteresseerde was en hij juist in het geheim scheen te moeten zijn:
Daar klonk uit het andere bedje Tineke's stem:
‘'k Heb alles gehoord.’
‘Dat is valsch!’ barstte Lien los, ‘je hadt het niet mogen hooren.’
Natuurlijk kwamen de altijd gereede traantjes van Tineke te voorschijn.
‘Ik kon het niet helpen, ik heb niet expres geluisterd, ik hoorde het van zelf.’
Mijnheer Verhagen maakte zich uit Lientjes armen los en ging naar zijn schreeuwgenietje om te trachten de eeuwig vloeiende bron te doen opdrogen.
‘Vader weet het wel,’ zei hij, zich over haar heenbuigend, ‘Tineke kon het niet helpen, dat ze alles hoorde.’
Nu sloeg Tineke haar armpjes om zijn hals en trok hem naar zich toe.
‘Neen me mee naar Lien's bed, ik weet het nu tocht.’
‘Vooruit dan maar,’ en met een zwaai Tineke optillend, bracht hij haar naar haar zusjes bed.
‘Nu moeten we voortmaken, als de zusjes ten minste niet weten mogen, dat ik boven ben. Jullie wilt me dus een cadeau koopen?’
‘Ja,’ knikten de beide meisjes verheugd, zoo spoedig begrepen te worden.
‘En daarvoor moet ik je geld geven?’
Weer knikten de beide kopjes toestemmend.
| |
| |
‘Dat is nu wel heel aardig en erg prettig voor me, maar is een gulden niet genoeg?’
Lientje keek vreeselijk teleurgesteld.
‘Heelemaal niet genoeg.’
Tineke's oogen vulden zich alweer met tranen.
Die vervelende tranen, haar vader werd er altijd ongeduldig onder.
‘Tien, als je huilt, geef ik jullie niets, denk daaraan.’
Lientje stampte ongeduldig met haar voet en gaf Tineke een kneep in haar arm.
‘Schei dan toch uit, grienkind, dat je bent, als je Vader boos maakt, geeft hij niets.’
Tineke kampte dapper met hare tranen, ze trachtte ze in te slikken, terwijl ze haar armpje wreef, waarop Lientje's vinnige kneep twee roode plekken had achtergelaten.
| |
| |
Lien keek niet verder naar haar om, maar sloeg hare armen weer om haar vaders hals.
‘Toe lieve Paatje, geef me nu maar een rijksdaalder, als 't u blieft, ik zou zoo erg blij zijn en u krijgt dan wat heel moois. Toe, lieve Paatje!’
Haar vader trok lachend zijn schouders op. Wat kon dat kind vleien, je kondt haar moeielijk iets weigeren.
Het was ook niet voor zichzelve, dat ze bedelde, ze had blijkbaar een plannetje, waarvoor ze niet minder dan een rijksdaalder gebruiken kon. Hij zou haar dan haar zin maar geven en een sigaartje minder rooken voorloopig. Hij stak zijn hand in zijn zak, om zijn porte-monnaie te krijgen en de beide kinderen volgden deze beweging gretig met de oogen. Hij nam er een rijksdaalder uit en hield hem in de hoogte.
‘Wie belooft me de heele week erg zoet te zijn en heelemaal niet brutaal?’
‘Ik, ik,’ riepen de kinderen.
‘Ziedaar dan, ik heb je belofte, als Lientje nu stout is, of Tineke om niets huilt, dan zijn jullie niet eerlijk, vergeet dat niet. Waar laat je dat geld nu?’
‘In de punt van mijn zakdoek, Vader, onder mijn hoofdkussen,’ en den rijksdaalder in haar zakdoekje knoopend, waarvoor het heele lapje noodig bleek, stopte Lien hem onder haar kussen en ging met een zucht van verlichting liggen. Tineke was ondertusschen naar haar eigen bedje teruggedragen en na de beide kinderen nog eens lekker te hebben toegestopt, verliet hun vader de kamer en ging naar beneden, waar de meisjes hem dadelijk vroegen, waar hij toch geweest was.
Den volgenden morgen gaf Lien in triumph haar geld aan Vic. Deze keek haar verstomd aan.
‘Maar Lien, hoe kom je daar aan?’
| |
| |
‘Dat doet er niet toe, je hebt het geld.’
Vic begreep er niets van, maar dacht er verder niet hard over na, doch Nan nam haar zusje, toen ze uit school kwam, eens onder handen.
‘Hoor eens Lientje,’ zei ze, ‘ik moet weten, hoe je aan dat geld gekomen bent. Als je het niet zeggen wilt, vertel ik alles aan Vader, dan moet ons plannetje maar in duigen vallen, maar ik kan niet hebben, dat je op een of andere geheimzinnige manier aan zooveel geld komt.’
Nu begon Lientje te huilen. Dat deed ze zelden en Nan begreep nog minder van de zaak.
‘Ik wou het zoo graag niet vertellen,’ snikte ze.
Nan trok haar op schoot.
‘Zeg het Nan maar,’ fluisterde ze, ‘niemand dan Nan zal er iets van weten, ik zal het aan geen sterveling oververtellen, dat beloof ik je. Maar ik moet het heusch weten, kom, wees nu lief.’
Toen volgde fluisterend, afgebroken door korte snikjes, het verhaal van de herkomst van het geld.
Nan had groote moeite er niet om te lachen, maar ze hield zich goed; ze kuste Lientje en zei, dat ze een beste meid was en dat ze het geheimpje aan niemand vertellen zou, nooit hoor, daar kon ze op aan.
Lien trok Nan's hoofd naar zich toe en fluisterde:
‘Zeg Nanni, ik wou nog een geheimpje met je hebben. Ik heb iets leuks verzonnen, maar dat mag niemand weten dan jij. Ik zou het jou ook niet zeggen, zie je, maar ik kan niet zonder je hulp,’ en Lien deed Nan zachtjes een verhaal van haar plannen, waarbij Nan goedkeurend knikte.
‘Best hoor, heel aardig, ik zal je helpen. Tineke is toch zeker ook in het geheim?’
‘Ja, die weet het natuurlijk. Zal het niet eenig zijn!’ en Lientje liet zich van Nan's schoot glijden en begon van louter geestdrift in het rond te dansen.
Dien middag zouden Olga, Vic, Nan en Bé te zamen naar een opkooper van antiquiteiten gaan, om eens te zien, wat ze voor hun geld krijgen konden. Ze wilden vijf gulden besteden en de rest gebruiken voor bloemen.
Vic had op het atelier een goed adres opgedaan, de buurt, waar de aanbevolene woonde, was wel niet heel gedistingeerd, maar men zei, dat men er goedkoop terecht kon en dat was het voornaamste.
Vic was een en al verrukking over het schilderachtige der vuile winkeltjes, die men langs kwam en stond ieder oogenblik stil om een niet heel frisch uitziend kind te streelen en er een praatje mee te maken.
Olga hippelde met hoog opgenomen rokken naast haar voort, haar best doende een schoon plekje te vinden om hare net geschoende voetjes neer te zetten.
Nan en Bé hadden pleizier in hun beide zusters en lachten hartelijk om Olga's gezicht, toen Vic zich niet geneerde een bizonder vuil jodenjongetje met een guitig gezichtje in de wangen te knijpen, zeggend, dat ze dit kind voor model moest zien te krijgen.
‘Mon dieu, Vic, n'y touchez pourtant pas,’ zei ze met een blik vol afkeer, ‘a-t-on jamais vu quelquechose de plus sale.’
Vic lachte smakelijk.
‘Zindelijk ziet hij er niet uit, maar snoezig,’ en zich omkeerend, knikte ze het ventje nog eens toe. ‘Ik heb het adres van zijn moeder gevraagd, ik wil zien hem voor model te krijgen.’
‘Je hebt niet eens gelegenheid je handen te wasschen,’ ging Olga voort, ‘en natuurlijk weer geen handschoenen aan. Hoe kun je zoo'n kind aanraken! - Wie weet,
| |
| |
wat voor vuils je mee naar huis neemt.’
‘Als je soms liever een eindje van me afloopt,’ spotte Vic, ‘ga dan gerust je gang. Thuis zal ik mijne handen wasschen, dat beloof ik je. Vondt jij het geen dot, Nan, als ik nu die moeder maar vinden kan.’
‘Wou je daar dan vanmiddag nog over spreken?’
‘Ja waarom niet?’
‘Laten we dan als 't je blieft eerst onze boodschap doen, dan kan ik ten minste naar huis gaan. Hier moet het zoo omstreeks zijn, is het niet?’
‘Ja, we zijn er,’ zei Vic, met voldoening naar het uitstalraampje kijkend, opgepropt met oud koperwerk.
Ze stapten naar binnen en vulden met hun viertjes de heele ruimte, die tusschen de te koop aangeboden waren overbleef.
Een oud mannetje kwam naar voren en vroeg, wat er van hun dienst was.
‘Willen we toch eerst maar naar een kastje vragen,’ fluisterde Olga, ‘je kunt nooit weten.’
Vic knikte toestemmend en zei, dat ze graag een antiek kastje wilde koopen, maar het mocht niet duur zijn.
‘Niets is hier duur,’ verzekerde het mannetje, ‘wat zou u daar van zeggen?’ en hij wees op een zeer oud kastje, dat wel antiek was, maar tevens zoo vervallen, dat het zeker geheel nieuw opgemaakt zou moeten worden, als men het gebruiken wilde.
De meisjes keken elkander eens aan.
‘Het is wel een mooi kastje,’ zei Vic.
‘Meen je dat?’ vroeg Nan, ‘het valt bijna uit elkaar.’
‘Nou ja, het ziet er een beetje wrak uit, maar als het wat opgemaakt werd, zou het wel aardig worden.’
‘Ik zou er niets in durven leggen,’ zei Bé.
‘Dat hoeft immers niet,’ antwoordde Vic.
| |
| |
Dat was de praktische Nan te sterk.
‘En je wilde het Vader geven om muziek in te bergen.’ Vic antwoordde niet; of er wat ingeborgen kon worden, vond ze bijzaak.
‘Wat kost het?’ vroeg ze aan den koopman.
‘Zoo goed as niks, vijf en twintig guldentjes maar, je hebt het zoo goed as te geef.’
Ontsteld keek het viertal elkaar aan. Vijf en twintig gulden, en het zou nog opgemaakt moeten worden!
Bé proestte het uit om de bedenkelijke gezichten van haar zusters.
‘'t Is geen geld,’ verzekerde het mannetje, ‘zoo'n prachtige, antieke kast voor vijf en twintig guldentjes. Ik kan het laten opmaken ook, dan zullen de dames ereis wat zien. Wat blief, is de koop gesloten?’
Weer proestte Bé het uit, maar nu om de drukke gebaren van het ventje, die den koop als gesloten beschouwde voor vijf en twintig gulden, terwijl ze er maar vijf besteden konden.
‘De jongejuffrouw schijnt een vroolijke te zijn,’ merkte de koopman op.
Nu begon Nan, die zich tot nog toe tot het uiterste had ingespannen, om zich goed te houden, ook te lachen.
‘Vijf gulden,’ fluisterde zij Vic in, die het bij die gedachte ook te kwaad kreeg en druk haar neus begon te snuiten, om zich een houding te geven. Alleen Olga scheen zich minder te amuseeren, ze stond daar maar met hare rokken naar zich toe getrokken en een gezicht, waarop de wensch te lezen stond, weg te kunnen gaan.
‘Nou, hoe denken de dames er over?’ drong de koopman aan.
Vic had haar kalmte herwonnen, hoewel er nu en dan een verraderlijk trekje om haar mond speelde en ze de
| |
| |
zusjes niet aan durfde kijken. ‘Het is ons wat te duur,’ zei ze.
Het mannetje sloeg zijne handen boven zijn hoofd samen.
‘Duur? Wat zegt de juffrouw, duur? Goedkoop is het, spotgoedkoop, te geef is het! En dat noemen ze duur!’
Nu was het zelfs Olga te machtig en een vroolijk lach quartet klonk door het winkeltje.
Het mannetje scheen zijn geduld verbruikt te hebben, tenminste hij zei eenigszins knorrig:
‘As de dames niks te handelen hebben, waarom bennen de dames dan gekomen? Ze bennen toch zeker niet enkel gekommen om te lachen?’
Dezen keer was Nan de eerste, die zich hersteld had.
‘Hoor eens,’ zei ze, ‘u moet het ons niet kwalijk nemen, dat we zoo lachen, maar het is zoo'n dwaas idee, dat u een kastje van vijf en twintig gulden te geef vindt, terwijl we er maar vijf besteden kunnen.’
De koopman keek haar aan, alsof hij dacht, dat ze nu heelemaal in de war was.
‘Hadt u dat prachtige kastje voor vijf gulden willen koopen? Dan moet u niet bij Levie zijn, maar bij den een of anderen gek, die geen verstand van zijn waar heeft. Bestelen zou het zijn, dat zou het, dat is geen handel drijven, straat-arm zou ik worden, as ik zooiets deed, mijn vader en mijn moeder zouden zich in hun graf over me schamen, dat zouden ze.’
Hier zweeg hij, waarschijnlijk door gebrek aan adem. De meisjes zeiden ook niets, ze waren verlegen met hun figuur.
Eensklaps scheen de verontwaardiging van den koopman verdwenen en even vriendelijk als in het begin, vroeg hij:
| |
| |
‘Waar kan ik de dames anders van dienen. Iets moois van koper, dat zal beter in den prijs vallen, we motten toch handel drijven vandaag,’ en na eenig dingen en over en weer gepraat, werd men het eens over een paar koperen kandelaars en kort daarop verliet het viertal den winkel, nagestaard door den steeds zijn dank betuigenden, buigenden koopman.
‘Goddank,’ zuchtte Olga, ‘dat we er uit zijn. Ik kreeg het toch zoo benauwd op het laatst.’
‘We zijn toch goed geslaagd,’ vond Vic, haar buit tegen zich aan drukkend, ‘ze zullen prachtig staan op de vleugel.’
‘Ik zal ze eens mooi poetsen,’ beloofde Nan.
‘Ik heb dolle pret gehad,’ en Bé slaakte een zucht van voldoening.
Op den dag van het feest waren de kandelaars prachtig opgepoetst en prijkten ze te midden van bloemen op de vleugel in Vaders kamer.
Vader was dringend verzocht, dien morgen zijn heiligdom niet binnen te gaan, voordat hij er verlof toe kreeg en ook Olga, Vic en Bé was bevolen, niet vóór Vader in zijn kamer te komen.
‘Wat beteekent dat?’ vroeg Vic verbaasd.
Doch Nan gaf haar een knipoogje en zei, dat ze niet nieuwsgierig mocht zijn en het wel zien zou, als het zoover was.
Nan, Lien en Tineke waren dien dag bizonder vroeg op en al spoedig in Vaders kamer bezig. Er werd een trapleer ingesleept en Nan moest tot twee keer toe de nieuwsgierige zusjes weg sturen, die aan de deur kwamen rammelen om toegelaten te worden.
‘Wat doen jullie toch,’ riep Olga, ‘je sticht toch geen brand, ik ruik zoo'n lucht van afgebrande lucifers.’
| |
| |
‘'k Zie licht door een reet van de deur,’ verzekerde Bé.
Eindelijk scheen alles gereed.
‘Staat er niemand meer voor de deur?’ vroeg Nan.
‘Niemand,’ gichelde Bé.
‘Dat's flauw, we kunnen er niet uit, zoolang jullie niet weg bent. Ga nu.’
‘Dat kan je begrijpen,’ gierde haar zusje terug, ‘we willen juist zien, wat je toch uitgevoerd hebt.’
‘Dat's gemeen,’ gilde Lientje, ‘ga jullie nou weg, spoken, alles loopt in de war, de heele aardigheid is er af op die manier, ga dan toch,’ en ze stompte driftig tegen de deur.
‘Laten we nu maa gaan,’ zeide Olga, ‘'t is flauw om hun verrassing in de war te sturen, kom Bé. We gaan hoor,’ riep ze, ‘jullie kunt gerust zijn,’ en Bé bij een arm voorttrekkend, liep ze weg.
Nan keek door een spleetje van de even geopende deur.
‘Ze zijn weg, kom nu maar gauw,’ en Lien en Tineke door de opening schuivend, glipte ze er ook door en sloot de deur zorgvuldig achter zich.
Vijf minuten later begaf de heele stoet zich naar de muziekkamer.
Voorop Vader, aan iedere hand voortgetrokken door een van de kleintjes; daar achter de drie andere meisjes.
Nan was vooruit geloopen en stond bij de gesloten deur.
Zoodra Vader naderde, wierp ze deze open en de kinderen hadden wel pleizier van hun verrassing, want eenigszins verschrikt deinsde Vader achteruit, toen hij uit het volle daglicht komend, eensklaps een donker gemaakte ruimte voor zich zag, met hier en daar een brandende lampion. Binnen wachtte hem een waarlijk verrassende aanblik. De geheele kamer was behangen met brandende chineesche lampions, tusschen festoenen van groen, wat
| |
| |
een heel aardig effect maakte en de koperen kandelaars waren zoo geplaatst, dat ze juist in het licht glommen, zoodat tot aller groote voldoening, Vader ze dadelijk in het oog kreeg en er heel blij mee scheen te zijn.
‘En wie heet dat alles nu verzonnen,’ vroeg hij.
‘Van de lampions, bedoelt u?’ zei Nan. ‘Dat is een idee van Lientje geweest, aardig, vindt u niet?’
Vader gaf Lientje een extra pakkert voor haar mooie verrassing en Vic verklaarde tevreden, dat er bepaald iets artistieks in dat kind stak, ze kreeg hoop, dat er toch nog wel iets van terecht zou komen, als ze ouder was.
|
|