| |
| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk.
Teleurstelling.
Eenige dagen waren voorbij gegaan en het huishouden van de familie Verhagen was tot zijn gewone doen teruggekeerd. Nog twee dagen had Nan de school moeten verzuimen, doordat Riek niet in staat was, de huishoudelijke belangen te behartigen, doch gisteren was ze weer bijtijds opgestaan, tot groote vreugde van Nan, die erg het land had gehad, omdat ze zoolang niet naar school had kunnen gaan. Drie dagen was ze thuis geweest, in alles was ze dus achter geraakt en ze zou den eersten tijd hard moeten werken, om weer bij te komen.
Toen ze de school binnenging, zei de concierge, dat de directrice naar haar gevraagd had.
Mooi zoo, nu kreeg ze zeker nog een standje op den koop toe.
‘Binnen,’ klonk het op haar kloppen.
| |
| |
‘Zoo Nan, ben je daar weer, waar heb je al die dagen gezeten, je bent niet ziek geweest, wel?’
‘Neen, juffrouw, ik moest het huishouden doen, want Riek was ziek.’
‘Riek, wie is dat?’
| |
| |
‘Onze meid, die voor het huishouden zorgt.’
‘O, was het dat, ik begreep al niet, wat dat wegblijven beteekende, daar ik hoorde, dat je niet ziek was. Ik was wat verwonderd over je boodschap, dat je niet komen kondt, zonder een woord van explicatie er bij. Ik vond het niet heel beleefd van je.’
Nan antwoordde niet, wat zou ze antwoorden.
‘Was het nu noodzakelijk, dat jij daarvoor thuis bleef, hadt je geen andere hulp?’
In eens zag Nan Frits voor zich, met de keukenschort voor en den aardappelbak op zijne knieën en ze schoot in een lach, ze kon het niet helpen.
De directrice keek haar verwonderd aan.
‘Je hebt eigenaardige manieren tegenwoordig. Ik wou je maar zeggen, dat als je zoo willekeurig wegblijft, je niet veel kans hebt, je einddiploma dit jaar te krijgen. Hoe oud ben je ook?’
‘Zestien juffrouw.’
‘Bijna zeventien, is het niet?’
‘In Maart word ik zeventien.’
‘Zoo, dus tegen de groote vacantie ben je zoo oud, het zou toch jammer zijn, als je dan je diploma niet kreeg.’ Nan had een kleur gekregen van schrik. Ze had er vast op gerekend, dat ze dit jaar haar diploma zou halen, ze zou zich doodschamen, als ze nog een jaar moest blijven zitten. Al hare vriendinnetjes zouden zeker slagen en ze zag zich al alleen met al die kinderen uit de vierde klasse.
‘Ik kon het toch niet helpen, dat ik thuis moest blijven, juffrouw,’ stotterde ze.
‘Daar kan ik niet over oordeelen. Ik weet alleen, dat het zoo geen manier is, om vooruit te komen. In 't algemeen werk je niet meer zoo goed als vroeger. Het is heel jammer, Nanette, vroeger was je een zeer goede leerling,
| |
| |
je bent bepaald achteruit gegaan. Ga nu maar naar je klasse, het is hoog tijd.’
Nan ging, maar ze had vreeselijk het land. Ze wist zelve, dat ze niet meer zoo goed werkte, als een tijdje geleden, maar ze had zooveel andere dingen aan haar hoofd. Ze moest een oogje op het huishouden houden, anders liep alles in de war en werd er te veel geld uitgegeven. Ze had geen rust, als ze dacht, dat de uitgaven de inkomsten overtroffen en toch was dat zeker het geval, als ze zich de huishoudelijke zaken niet aantrok. Het was toch al haast een onmogelijkheid, uit te komen en niemand verdiende wat, dan Vader. Olga had misschien les kunnen geven, maar ze was zoo zwak, haar zangstudie was al haast meer, dan ze doen kon. Vic beweerde eenvoudig, dat ze haar tijd aan haar kunst moest geven, ze wilde dien niet verbrokkelen, ze wist, dat ze eens wat goeds zou kunnen voortbrengen, maar dan moest ze ook alleen voor haar kunst kunnen leven. Nan had een groote bewondering voor hare beide talentvolle zusters, ze dacht zoo weinig aan zich zelve, dat ze maar een heel enkelen keer getroffen werd door het egoïsme van die redeneering.
Kon ze zelf maar iets verdienen, maar dat was voorloopig totaal onmogelijk. Later misschien, als Olga naam gemaakt had als zangeres en Vic koopers voor haar werk vond en zelfs Bé misschien wel concerteerde, dan zou ze ook trachten, zich voor iets te bekwamen. Dan was er misschien geld genoeg, om een juffrouw te nemen voor de huishouding en dan zou het haar beurt zijn, om eens aan zich zelve te denken. Ze was in zulk een diep gepeins verzonken, dat ze heelemaal niet gehoord had, dat de juffrouw haar al tweemaal gevraagd had, door te gaan met het vertellen van de geschiedenis. Haar buurvrouw stootte haar aan en nu bemerkte ze pas, dat aller oogen op haar
| |
| |
gericht waren en dat bijna de heele klasse lachte.
‘Hoe is het,’ vroeg de juffrouw, ‘ben je doof geworden, of slaap je?’
Eenigszins verlegen keek Nan haar aan.
‘Je ziet er vandaag bizonder snugger uit, dat moet ik zeggen.’
Nan voelde, dat ze een kleur kreeg. Hoorde ze daar niet weer lachen? Ze begreep, dat ze een gek figuur sloeg, maar ze wist niet goed, hoe er zich uit te redden, ze wist totaal niet, waar ze met de geschiedenis gebleven waren.
‘Waar moet ik beginnen?’ vroeg ze.
De kortaangebonden onderwijzeres, zenuwachtig door het leven, dat de overige meisjes begonnen te maken, blij een oogenblikje verzet te hebben, keek Nan aan met oogen, waarin boosheid en spot te lezen waren.
‘Je hebt, dunkt me, een flink dutje gedaan, was maar in je bed blijven liggen, daar hadt je wijzer aan gedaan. Louise, waar waren we?’
‘Bij den dood van Willem III.’
‘Juist. Ga nu door, Nan.’
Willen III, hadden ze het nu al over koning Willem III, ze dacht, dat ze nog lang zoo ver niet waren. Ze had haar les heelemaal vergeten te leeren, met die herrie van de laatste dagen, ze had haar Fransch en haar wiskundewerk gemaakt, maar ze had totaal niet aan die geschiedenisles gedacht. Ze wist trouwens niet, wat ze had moeten leeren.
‘Als je blieft, komt er haast wat?’
‘Willem III werd opgevolgd door Wilhelmina.’
Een schaterend gelach steeg op, zulk een gelach, dat de onderwijzeres van het aangrenzende lokaal door de glazen deur keek, wat er toch gebeurde.
Nan kreeg tranen in hare oogen, wat zei ze toch voor geks, dat iedereen zoo lachte.
| |
| |
O lieve deugd, ze was er, ze hadden het over stadhouder Willem III, dat kwam beter uit. Dat ze daar niet aan gedacht had, hoe kon ze zoo zitten suffen.
‘Ik weet het al, juffrouw,’ zei ze, met wangen gloeiend van agitatie, ‘u bedoelt stadhouder Willem III.’
‘Aha, ze wordt wakker, ze is er eindelijk achter. Ga nu door, als 't je blieft.’
‘Willem III werd opgevolgd door Willem IV.’
‘Zoo dadelijk maar?’
‘Neen, dat geloof ik niet.’
‘Wie was de vader van Willem IV?’
‘Die had geen vader. Och ik bedoel...’
Maar een nieuwe uitbarsting van gelach belette haar door te spreken. Nu was het geduld van de juffrouw ten einde.
‘Hoor eens, kind,’ zei ze driftig, ‘ik dacht eerst, dat je werkelijk had zitten slapen en nog niet goed wakker was, maar nu begrijp ik, dat je me eenvoudig voor den gek zit te houden. Pak je boeltje op en verlaat de kamer. Je kunt bij de directrice zeggen, dat ik je voor twee lessen heb weggestuurd, wegens verregaande brutaliteit. Ga je haast?’
Nan keek haar ontsteld aan. Wat had ze nu gedaan, dat ze weggestuurd werd?
‘Ben je nog niet weg, je bent toch niet blind ook? Je kunt het gat van de deur toch nog wel vinden.’
‘Het gat van haar mond, zie ik ook,’ bromde Nan, ‘dat is groot genoeg,’ waarop haar buurmeisje het weer te kwaad kreeg en verdachte lachgeluidjes deed hooren.
De juffrouw zag dit en werd nog driftiger.
‘Wat mompelde je daar?’
‘Niets, juffrouw.’
‘Jawel, je zei wat. Louise, waarom lachte je?’
| |
| |
Louise wist niet, wat te antwoorden.
‘Zoo maar, juffrouw, om niets.’
‘Dan ben je een idioot, een mensch met een gezond verstand lacht niet om niets. Nan, moet ik je de kamer bij een arm uitzetten?’
Met een ruk stond Nan op, dat moest ze eens probeeren, haar aan te raken. Ze ging al, wat kon het haar ook schelen, het was een onrechtvaardige boel, de directrice zou ook vreemd opkijken, dat ze nu weggestuurd was, nadat ze pas een soort standje beet had, ze zou er waarschijnlijk niet best afkomen, maar enfin, ze had heelemaal geen gevoel van schuld.
Ze ging regelrecht naar de kamer der directrice en klopte aan.
Deze opende de deur op een kier en zei:
‘Wacht even, ik heb iemand bij me.’ Toen ziende, dat het Nan was, zei ze verbaasd:
‘Wat kom jij doen?’ en zich tot haar bezoeker wendend: ‘daar is Nanette.’
‘Nanette?’ hoorde ze haar vaders stem herhalen.
‘Ja, kom maar binnen, kind,’ vervolgde ze tot Nan, ‘je vader is juist hier om over Bé te spreken. Wat wilde je eigenlijk.’
Nan was dood verlegen; wat een wanbof om haar vader hier aan te treffen. Het onweer scheen vandaag niet van de lucht.
‘Ik ben weggestuurd,’ zei ze zacht.
De directrice liet op eens al haar vriendelijkheid varen.
‘Weggestuurd? Waarom en door wie?’
‘Door juffrouw van Alphen uit de geschiedenisles.’
‘En waarom?’
‘De juffrouw zei, dat ik brutaal was.’
De directrice keek eens naar Nan's vader.
| |
| |
‘U hoort het,’ zei ze.
‘Ja, ik hoor het.’
Zijn stem klonk niet boos, eerder alsof hij moeite had, niet te lachen.
Nu waagde Nan het ook, hare oogen op te slaan. Hij zag er niet uit, alsof hij het heel erg vond.
De directrice, dit ook ziende, keek nog strenger.
‘In welk opzicht ben je brutaal geweest?’ vroeg ze.
Ineens verhelderde Nan's gezicht, in hare oogen begon een vonk te tintelen, toen ze ernstig verklaarde:
‘Ik zei, dat Willem III opgevolgd was door Wilhelmina.’
‘Geen gekheid nu, dat was natuurlijk niet alles. Wat zei je nog meer?’
‘Dat Willem IV geen vader had.’
‘Zeg eens Nan, denk tot wie je spreekt. Ik begrijp niet, waarom u eigenlijk lacht, mijnheer Verhagen, wat gebeurt er hier voor aardigs.’
De heer Verhagen lachte nog harder.
‘U moet me niet kwalijk nemen, juffrouw, maar Nan ziet er zoo echt uit, alsof ze wat leuks in den zin heeft.’
De directrice keek van vader naar dochter en ze voelde haar boosheid zakken. Ze had nu zelf moeite, haar ernst te bewaren.
‘Nan,’ zei ze op ernstigen, doch vriendelijken toon, ‘schaam je je niet, zoo kinderachtig te zijn. Kijk me eens aan, vin' je niet, dat je een echt flauw kind bent en geen meisje van bijna zeventien jaar?’
Nan kreeg een kleur, de juffrouw had gelijk, ze stelde zich kinderachtig aan.
‘U heeft gelijk juffrouw, ik was ongepast aardig, maar ik kan het heusch niet helpen, dat ik weggestuurd ben, ik wou heelemaal niet brutaal zijn. Ik had zitten suffen, na- | |
| |
denken over wat u mij over het diploma gezegd had en toen wist ik niet, waar ze met de geschiedenisles aan bezig waren en gaf domme antwoorden. De juffrouw dacht toen, dat ik brutaal wilde zijn en stuurde me weg, maar ik heb er heusch niets mee gemeend.’
‘Zoo, zit de zaak zoo in elkaar. Nu, ik zal er wel meer van hooren straks. Ga maar naar de recreatiekamer en maak een opstel over je geschiedenisles.’
Nan kreeg het benauwd.
‘Die heb ik niet geleerd, juffrouw.’
De juffrouw keek haar heel ernstig aan.
‘Nan, Nan, ik vrees dat je niet meer het flinke meisje van vroeger bent, dat spijt me.’
Hier viel mijnheer Verhagen in.
‘Dat moet u niet zeggen, juffrouw, Nan is wat een flinke meid, zonder haar liep de heele boel bij ons in de war. Ze is onze minister van financiën, neen, u moet niet zeggen, dat ze geen flinke meid is. Dat weten wij wel beter, nietwaar Nanette,’ en hij gaf haar een vriendschappelijk kneepje in haar oor.
Nan, in een spontane opwelling van dankbaarheid voor zijne verdediging, sloeg haar arm om zijn hals en gaf hem een klinkenden zoen.
‘Vadertje weet wel, dat ik mijn best doe, het iedereen naar den zin te maken, Vadertje kent me,’ en weg was Nan, de deur harder achter zich toetrekkend, dan ze wel bedoeld had.
De directrice schudde haar hoofd.
‘Een vreemd kind. Doet ze werkelijk zooveel in huis?’
‘Of ze, ze bemoeit zich met de heele huishouding, u moet het haar maar niet kwalijk nemen, als ze eens slecht leert, geloof me, ze heeft er geen tijd voor.’
De directrice keek hem verbaasd aan.
| |
| |
‘Maar mijnheer, dat is heel jammer. Nan heeft een uitstekend hoofd, ze zou het ver kunnen brengen, als u haar studeeren liet. Hebt u daar nooit aan gedacht? Haar toekomst is toch een belangrijk iets.’
De heer Verhagen haalde zijne schouders op.
‘Wat zal ik u zeggen, Nan's bestuur is broodnoodig, we hebben geen van allen veel idee van geldzaken. Wij denken altijd, dat wij meer met het geld kunnen doen, dan het geval is. Neen, we kunnen niet zonder Nan's hulp.’
‘Waarom neemt u geen juffrouw?’
‘Te kostbaar en daarenboven zoo gruwelijk vervelend. Het gaat immers best zoo, we zijn allen heel tevreden.’
‘Nan ook?’
‘Dat zal wel, dat heb ik haar nooit zoo speciaal gevraagd.’
De directrice keek hem eenigszins verontwaardigd aan.
‘Nu, ik moet u zeggen, dat ik u allemaal tamelijk egoïst vind. Ik hoop, dat u me niet kwalijk neemt, dat ik mijn meening zoo ronduit zeg.’
Mijnheer Verhagen stond op om heen te gaan.
‘In 't minst niet,’ verzekerde hij opgewekt, ‘dat is dus afgesproken. Bé gaat met December van school en u bent niet al te bar tegen Nanni, dat heeft u me beloofd.’
De directrice herinnerde zich niets van die belofte, doch vond het beter, maar verder te zwijgen, met zoo iemand als Nan's vader kwam men toch niet verder.
De ontmoeting in de spreekkamer der directrice gaf natuurlijk veel stof tot discours aan de koffietafel. Nan werd druk geplaagd met haar afgetrokkenheid en Lien verklaarde dat ze die aardigheid goed onthouden zou, dan kon ze haar bij gelegenheid ook eens opdisschen.
‘Dat zul je wel laten, Lien,’ zei Vic, ‘Nan, je moest in 't vervolg je schoolgrappen liever niet vertellen, waar
| |
| |
dat brutaaltje bij is. O, daar is de post,’ viel ze zich zelve in de rede en liep hard naar beneden, naar de brievenbus. Ze bleef tamelijk lang weg en toen ze terug kwam, zag ze wat bleek.
‘Waar bleef je toch?’ vroeg Olga, ‘wat bracht de post?’
‘Niets bizonders, een circulaire.’
‘Waar is die dan?’
‘Op de trap, geloof ik, ik vergat haar mee te brengen.’
Olga keek haar lachend aan.
‘Vic, Vic, wat doe je geheimzinnig, ik zou haast denken dat je een geheime correspondentie voerde. Kom, vertel eens op.’
Doch Vic scheen niet gestemd tot schertsen, haar vroolijkheid was verdwenen en hoewel ze haar best deed, opgewekt te zijn, kon ze den waren toon toch niet meer treffen.
Nan keek haar bezorgd aan. Ze had zeker een tijding ontvangen, die haar niet aangenaam was. Wat kon het zijn? Eensklaps schoot haar door het hoofd, dat ze misschien iets gehoord had van haar ingezonden schilderijtje. Nan's hart stond bijna stil. Arme Vic. Haar zuster werd ondertusschen hoe langer hoe vroolijker, uitgelaten zelfs, zooals ze zelden was. Ze stoeide met de kinderen, plaagde Olga, deed haar vader schudden van het lachen door hare dwaze invallen, doch Nan voelde het onnatuurlijke van deze opgewondenheid, ze werd er pijnlijk door getroffen en had maar één gedachte: arme Vic.
Het werd tijd voor de kinderen, om naar school te gaan. Ze stuurde ze vast weg met Bé en zei, dat ze dadelijk volgen zou. Haar vader ging naar een les en Olga naar boven om zich te verkleeden. Vic was ook de kamer uitgegaan, waarheen dat wist ze niet. Ze moest naar school, maar even wou ze Vic toch alleen spreken, haar even
| |
| |
trachten te troosten, indien het zoo was, als zij vreesde.
Waar zou Vic zijn?
Op haar kamer zeker niet, want daar was Olga bezig zich te kleeden, misschien op een der andere slaapkamers. Neen, ze was nergens, beneden noch boven. Zou ze naar den zolder geloopen zijn?
Nan vloog de zoldertrap op en daar, tegen het zolderraam geleund, vond ze haar zusje staan, doodsbleek, met gesloten oogen.
‘Vic,’ zei Nan zacht, ‘wees er niet zoo bedroefd over, het is immers niets.’
‘Weet je het dan?’ vroeg Vic met bevende lippen.
| |
| |
‘Ik kan het raden. Waarom willen ze het niet aannemen?’
Vic keek haar met strakke, droevige oogen aan.
‘Ik weet het niet.’
Toen een verfrommelden brief uit haar zak halend, stak ze hem Nan toe.
Deze ontvouwde hem en streek hem glad. Eenvoudig als ongeschikt afgewezen, stond ter dispositie der inzendster.
Nan's oogen vulden zich met tranen, die weinige woorden sloegen den bodem in aan zooveel hoop en verwachting. Haar arm om Victorine's hals slaande, zei ze met onvaste stem:
‘'t Is immers niets, Vic, dat gebeurt iedereen in het begin. Je hebt misschien zoo iets bizonders in je werk, dat ze het nog niet begrijpen, dat is meer gebeurd bij groote kunstenaars.’
Vic stond steeds met droge oogen voor zich uit te staren.
‘Dat denk ik ook,’ zei ze bitter, ‘neen, een prul vinden ze het, een echt prul.’
Nan streelde zacht haar hand.
‘Zoo moet je niet spreken, lieveling, niet zoo bitter en niet zoo gauw terneergeslagen. Ik ken mijn moedige Vic heelemaal niet terug als jij niet tegen een teleurstelling kunt, wie kan het dan. Je moet vooral niet denken, dat je werk nu heelemaal niet deugt, de jury bestaat toch ook maar uit menschen, die kunnen zich vergissen. Ik denk, dat ze het wel mooi vonden, maar dat er veel was ingezonden van bekende schilders en dat er nu geen plaats genoeg was.’
Vic's oogen werden vochtig, hare lippen trilden. Ze legde haar hoofd op Nan's schouder en snikte zacht.
| |
| |
‘Lieve Nan,’ fluisterde ze, ‘je hebt gelijk, ik mag me niet dadelijk laten ontmoedigen. Je doet me zoo aan Moeder denken, die kon me ook zoo heerlijk troosten, als ik verdriet en teleurstellingen had. Nanni, je gaat hoe langer hoe meer op Moeder lijken.’
Nan antwoordde niet, maar een warm gevoel doortintelde haar. Op Moeder lijken, dat was haar ideaal, maar och, ze was zich bewust, daar nog ver van af te staan. Toch vond ze het heerlijk dat Vic dat nu zeide.
Haar zuster had intusschen hare tranen gedroogd.
‘Ik schaam me, dat ik zoo flauw geweest ben. Je vertelt toch aan niemand, dat je mij zoo laf gezien hebt, trouwens niemand behoeft van de heele zaak iets te weten. Ik had zoo gehoopt, dat dit een begin zou zijn van het bereiken van de doeleinden van mijn leven: roem en geld. Als ik het verkocht had, had ik je al het geld voor het huishouden gegeven, dat had ik me vast voorgenomen. Was dat niet heerlijk geweest, Nan? Ik voor mij had genoeg gehad aan den roem.’
‘Die komt nog wel eens, Vic, als je maar zoo doorwerkt. Je hebt een mooien naam, Victorine, die naam alleen voorspelt je de overwinning al. Hoe laat zou het zijn? Over tweeën! O, nu kom ik alweer te laat op school. Ik hol! Nu ben je weer flink, hè?’ en weg vloog Nan. Ze kwam natuurlijk te laat, mocht het eerste uur niet aan de les deelnemen en kreeg strafwerk, doch ze nam alles kalm op. Ze had Vic toch niet aan haar lot kunnen overlaten, daar alleen met haar verdriet op zolder weggekropen, neen, ze had er niets geen spijt van, niemand dan zij wist er iets van, niemand dan zij kon haar dus een troostend woordje toespreken. Arme, lieve Vic!
|
|