| |
| |
| |
| |
Derde Hoofdstuk.
Het souper.
Den volgenden morgen werd Nan tegen zeven uur wakker.
‘Al bij zevenen,’ dacht ze, ‘en ik had beloofd Bé om half zeven te roepen,’ en vlug sprong ze het bed uit en vloog naar haar zusje, dat nog rustig lag te slapen.
‘Bé sta gauw op, het is al bij zevenen en je wou studeeren.’
Bé opende even hare oogen, maar sloot ze dadelijk weer.
Nan schudde nog eens aan haar arm.
‘Bé, word dan toch wakker, je moet opstaan, studeeren, weet je niet, dat je me gisteren gevraagd hebt, je vroeg te roepen. Om tien uur komt mijnheer Léonville en moet je voor hem spelen.’
Nu was Bé in eens wakker, met verschrikte oogen keek ze Nan aan.
| |
| |
‘Nanni! Dat is waar ook, hoe afschuwelijk! Ik durf toch geen streek geven.’
‘Kom,’ zei Nan overredend, de kousen van Bé op bed werpend, ‘wees nu niet zoo flauw, sta op en ga nog gauw wat studeeren. Het zal wel losloopen.’
Aarzelend begon Bé hare kousen aan te trekken.
‘Nan, zeg, zou jij niet doodsbang zijn, als je voor zoo'n beroemd violist moest spelen, vioolspelen nog wel?’
‘Ik zou het een groote eer vinden,’ antwoordde haar zusje, die ook begonnen was zich aan te kleeden.
‘Ja, jij hebt gemakkelijk praten, jij behoeft nooit bang te zijn, dat je zoo iets overkomen zal.’
‘Neen,’ zei Nan bitter, ‘ik ben de huissloof, die nergens anders goed voor is, dan te trachten met weinig geld, het jullie zoo goed mogelijk te doen hebben.’
Verwonderd keek Bé haar aan. Tot haar niet geringe verwondering zag ze tranen in Nan's oogen.
Haar laars neerwerpend, die ze juist wilde aantrekken, ging ze naar haar zusje toe en sloeg hare armen om haar hals.
‘Nannilief, vin'je het naar, dat je geen talent hebt? Ik dacht niet, dat het je iets schelen kon.’
Nan duwde haar ongeduldig van zich af.
‘Laat me maar, het is nu eenmaal uitgemaakt, dat ik geen enkel talent heb. Muzikaal ben ik niet, volgens Vader. Dat ik dol, dol veel van muziek houd, is niets waard, ten minste bij ons niet. In een gewoon huishouden, weet ik zeker, dat ik volstrekt niet voor onmuzikaal zou doorgaan, maar hier, tusschen jou en Olga, ben ik een nul en wordt me kalm te verstaan gegeven, dat het tijd verknoeien is, als ik me oefen.’
Nan zei dit alles op driftigen, hartstochtelijken toon en ontsteld stond Bé haar aan te staren.
| |
| |
‘Maar Nan, als je graag door was gegaan met je piano, dan hadt je het aan Vader kunnen zeggen. Ik dacht, dat je blij was, toen je uit mocht scheiden,’ en Bé dacht aan de vele tranen, na iedere les gestort en de wanhoopsuitingen, van het nooit ver te zullen brengen.
‘Ja, ik was graag doorgegaan, maar ik had van een ander, dan van Vader les willen hebben. Je weet zelf het best, hoe Vader, die anders de goedheid zelve is, dadelijk zijn geduld verliest. En dan altijd te moeten hooren, dat er niets van deugt, terwijl je toch zóó je best doet, dat is niet om te verdragen. Jullie zult allemaal naam maken, allemaal, ik alleen zal altijd jullie huishoudster moeten zijn. As ik eenmaal van school ben, wordt het natuurlijk nog erger. Dan worden Lien en Tineke ouder, die zullen ook wel een of ander talent hebben en ik zal alleen goed zijn, om voor jullie allemaal te zorgen. Maar ik bedank er voor, ik doe het niet,’ en Nan begon driftig haar zwaar haar uit te kammen, Bé toesnauwend:
‘Maak dan toch voort, je teut weer zoo vreeselijk.’
Daar stak Vic haar hoofd om de kamerdeur.
‘Ben je nog niet klaar, Bé, je zoudt nog wat oefeningen spelen vóór het ontbijt. Wacht, ik zal even je haar opmaken, dan gaat het gauwer. Zul je je best doen, straks, Vader zou het zoo vreeselijk naar vinden, als je niet goed speelde, hij is zoo trotsch op je,’ en Vic keek met welgevallen naar haar knap zusje, waarvan ze allen groote verwachtingen hadden. ‘'t Is jammer, dat je niet meer studeert, kind, een paar uur daags, meestal nog minder, wat is dat nu.’
‘Mijn hemel, Vic, ik kan toch niet alles te gelijk doen, op school krijg ik eeuwig standjes, dat ik mijne lessen niet ken en nu zeg jij weer, dat ik niet genoeg studeer. 't Is een hapje, als ze een talent in je zien, wees daarvan over- | |
| |
tuigd, Nan,’ en lachend verdween Bé naar de muziekkamer, waar men haar weldra kon hooren, zich ijverig oefenend
Nan ruimde intusschen de kamer wat op en Vic liet zich op den rand van het bed neervallen en begon een praatje.
Verwonderd keek Nan naar haar.
Dat was ze van haar vlijtige zuster niet gewoon, die had nooit tijd voor dergelijke zaken.
‘Hoe is het Vic, moet je niet gaan ontbijten, je bent anders altijd zoo vlug.’
Vic antwoordde niet, maar bleef rustig zitten, met haar beenen op en neer bengelend.
Nan had nu haar bed afgehaald en zei:
‘Haal jij Bé's bed maar eens af vandaag, je schijnt tijd in overvloed te hebben, ik moet naar beneden,’ en de daad bij het woord voegend, ging Nan naar de deur.
Maar Vic riep haar terug.
‘Toe Nan, loop nu niet weg, ik wou je wat vertellen.’
Verrast keerde Nan zich om.
Wou Vic haar iets vertellen?
Wat zou dat zijn, Vic was in 't algemeen niet erg vertrouwelijk.
‘Wat dan?’ vroeg ze nieuwsgierig.
Vic liet zich van het bed glijden en kwam naar Nan toe. Hare handen op de schouders van haar zusje leggend, keek ze haar in de oogen en zei:
‘Nanette, je zult het niemand vertellen, niet waar, ik wou het juist aan jou zeggen, omdat ik weet, dat je te vertrouwen bent.’
Nan, hoe langer hoe nieuwsgieriger, beloofde natuurlijk geheimhouding.
‘Weet je wat ik gedaan heb?’ vervolgde Vic.
| |
| |
Nan trok hare schouders op.
‘Kind, wat zeur je, als ik het wist, behoefde je het mij immers niet vertellen.’
‘Ik heb wat ingezonden voor de tentoonstelling te Amsterdam.’
Nan keek haar verstomd aan.
‘Hoe durfde je!’ zei ze eindelijk.
‘Ja, dat weet ik zelf niet,’ verklaarde Vic zenuwachtig, ‘ik kreeg er ineens zoo'n lust in. Niemand weet het, denk er om, niemand.’
‘Mijnheer Duivenstein ook niet?’
‘Hij zou het vreselijk brutaal van mij vinden. Het was ook brutaal,’ vervolgde ze zuchtend, ‘maar ik kreeg ineens zoo'n gevoel, dat ik het wel eens wagen kon. Als ze het weigeren, komt hij er nooit achter en als het eens
| |
| |
aangenomen werd, nu, dan zou hij het wel aardig vinden, niet waar? Ik had zoo'n behoefte, er met iemand over te spreken, maar durfde dat alleen met jou.’
‘Veel eer,’ verklaarde Nan.
‘Nou Vic,’ zei ze toen hartelijk, haar zuster een zoen gevend, ‘ik hoop van harte, dat het aangenomen wordt en je veel, heel veel succes zult hebben. Je verdient het, je werkt zoo hard.’
Arm in arm gingen de zusters daarop naar beneden, waar ze de kleintjes vonden, die ongeduldig op hun ontbijt wachtten.
‘Moet Bé niet komen ontbijten?’ vroeg Lien, ‘'t is al laat.’
‘Bé gaat vanmorgen niet naar school, ze moet spelen voor mijnheer Léonville.’
‘Zij liever dan ik, ik vind dien meneer een akelig mensch, ik hoop, dat ik hem nooit meer zie.’
‘Dat wil ik wel gelooven,’ lachte Vic, ‘je hebt je maar niet eventjes aangesteld. Je schaamt je nu natuurlijk voor hem.’
‘Heelemaal niet, niks hoor,’ verklaarde Lien, met een brutaal snoetje en Tineke bromde de echo ‘niks hoor.’
‘Kijk dat kind nu weer eens brutaal kijken,’ zei Vic tegen Nan. ‘'t Is gek, maar mijn handen jeuken me altijd, om haar eens een pak te geven, als ze zoo'n gezicht zet. Heb jij dat nu nooit?’
‘Niet bepaald,’ antwoordde Nan lachend en zich tot de kinderen wendend, die maar zoo wat zaten te knoeien, in plaats van te eten, zei ze:
‘Jelui moet naar school, maak dus voort, 't is tijd.’
Niet lang daarna was de huiskamer verlaten, doch weldra kwam de heer des huizes, vergezeld van Olga en Bé.
Mijnheer Verhagen had iets zenuwachtigs over zich; hij
| |
| |
praatte druk en animeerde zijn dochters toch flink te eten.
‘Pas op, meiske,’ zei hij schertsend tot Olga, ‘als je niet meer melk drinkt, zeg ik het straks aan Léonville en je weet, je hebt hem gehoorzaamheid beloofd. Je zult je best doen, niet waar, Bé?’
‘Natuurlijk, maar ik ben erg bang, en ik geloof, u niet minder, is 't niet, Paatje?’
Haar vader beet zich zenuwachtig op zijn knevel.
‘Ik vrees, dat ik je in den laatsten tijd wat veel heb laten gaan, ik bedoel, dat ik niet streng genoeg geweest ben voor de techniek en je wat al te weinig oefeningen heb laten spelen.’
‘Het was juist zoo prettig, in den laatsten tijd.’
‘Jawel, dat was het ook, maar het mocht toch niet. Als Léonville ook vindt, dat je echt talent hebt, dan moeten we de zaak toch wat ernstiger aanvatten, meer zooals ik in 't begin deed.’
Bé keek niet erg opgewekt.
‘Als 't u blieft niet; in den laatsten tijd was het veel prettiger en toen heb ik er ook meer plezier in gekregen; in 't begin had ik een hekel aan spelen.’
‘Nu, we zullen zien, want het is bij tienen, laten we maar vast naar mijn kamer gaan.
Even over tienen kwam Léonville en een kwartiertje later klonken de eerste bevende tonen van Bé's viool.
Het ging niet erg goed, ze voelde het; het was, alsof hare vingers verstijfd waren, hare beenen trilden. Eensklaps liet ze den strijkstok vallen, ze kon niet doorspelen.
Angstig keek ze haar vader aan.
Deze zat met gebogen hoofd en gefronste wenkbrauwen. Hij keek niet op, bewoog zich zelfs niet, maar Léonville zei vriendelijk:
‘Ga door, Bé, waarom schei je uit?’
| |
| |
Olga, die Bé accompagneerde, was bleek geworden. Wat speelde dat kind nu slecht, veel slechter dan anders.
‘Toe Bétje’ smeekte ze, ‘doe nu je best, je speelt anders zoo mooi, toe lieveling, niet bang zijn, je kunt het wel. Willen we hier nog eens beginnen?’
Gewillig nam Bé den strijkstok weer op en waarlijk, nu ging het beter. Ze raakte er meer in en hoewel niet volkomen technisch juist, speelde ze met veel warmte. Met roode wangen van inspanning, liet ze haar viool zakken, toen de laatste tonen waren weggestorven en vol verwachting keek ze Léonville aan.
Deze knikte eens.
‘Niet onaardig, werkelijk niet onaardig, maar o, wat zal er nog gewerkt moeten worden, voordat, wat je daar speelde, is, zooals het zijn moet. Geef mij je viool eens. Wil je mij even accompagneeren, Olga? Luister nu eens, hoe dat gespeeld moet worden,’ en weldra zaten allen drie onder de betoovering van zijn heerlijk spel.
‘Goddelijk,’ zuchtte Olga, toen hij geëindigd had en Bé's oogen schitterden. Doch haar vader zag er niet opgewekt uit; hij voelde hoe oneindig hooger zijn vriend stond, dan hij zelf en dat gevoel was niet aangenaam.
Léonville klopte Bé op haar schouder en zei:
‘Nu kind, zal ik je eens wat zeggen. Aanleg heb je, zeer veel aanleg zelfs, maar je kunt nog niet veel. Studeer dus flink; over een maand of vier kom ik hier terug, dan moet je nog eens voor me spelen en als je veel werkt, ernstig werkt vooral, ben ik zeker, dat je dan goed vooruit zult zijn gegaan. Afgesproken?’
Bé knikte toestemmend.
‘Ik zal erg mijn best doen,’ zei ze ‘en dan zal ik hetzelfde weer voor u spelen, maar dan zonder fouten.’
Léonville glimlachte en trok een bedenkelijk gezicht.
| |
| |
‘Ik zou dat vooreerst maar laten rusten, dat is nog wat zwaar voor je. Ik wil nog het een en ander met je vader bespreken, tot ziens dus,’ en daar hij haar een hand gaf, begreep Bé, dat ze wel gaan kon.
Toen ze de deur achter zich gesloten had, zei haar vader:
‘Charles, zeg me nu eens eerlijk, heb ik me in dat kind vergist? Ik heb altijd gedacht, dat zij mijn naam nog eens beroemd zou maken, nu ik het zelf niet heb kunnen doen.’
‘Nu, die hoop behoef je niet op te geven; ze is zeer talentvol, bijzonder muzikaal. Maar dan moet je haar anders aanpakken, haar vooral niet over het paard beuren. Ze speelt met een durf, alsof ze een volslagen artist is en haar techniek is nog gebrekkig. Je hebt haar op muzikaal gebied een beetje bedorven. Als je je doel wilt bereiken, moet je haar heel hard laten werken en anders dan tot nog toe.’
‘Ze heeft zoo weinig tijd, ze is den geheelen dag op school.’
‘Neem haar daar dan af, laat haar een uurtje daags les nemen, een paar uur wandelen en den overigen tijd aan haar muziekstudie wijden. Laat haar voorloopig oefeningen spelen, niets dan oefeningen.’
‘O hemel,’ viel Olga in, die tot nog toe stil had zitten luisteren, ‘Bé heeft zoo'n hekel aan oefeningen!’
‘We zullen haar niet vragen, of ze er een hekel aan heeft,’ zei haar vader norsch.
Verschrikt keek Olga hem aan. Wat zag hij er ernstig uit, hij leek op Vic op het oogenblik, met dien strengen mond. Had haar vader het land, omdat zijn vriend zijn manier van les geven aan Bé niet goedkeurde? Ook dezen scheen de uitdrukking van zijn gezicht op te vallen.
| |
| |
‘Wat doe je me nu denken aan den Verhagen uit den ouden tijd in Parijs, toen kon je ook zoo'n gezicht zetten, of je bergen verzetten zou, als het noodig mocht blijken, om je doel te bereiken.’
‘Maar als de bergen er waren, was het gedaan met de energie,’ was het sombere antwoord. ‘Dat was juist het verschil tusschen ons. Ik had ook niemand, die mij aanspoorde, ik moest steeds op eigen krachten steunen; met Bé zal het anders zijn.’
Olga keek hem bezorgd aan.
‘Als hij haar nu maar niet te streng aanpakt,’ zei ze zacht tot Léonville. ‘Toen hij Bé begon les te geven, zag hij dadelijk het talent in haar en begon haar te overwerken. Het kind zou er onder door gegaan zijn, als Moeder er niet geweest was, die er een stokje voor gestoken heeft. Moeder had zooveel invloed op hem.’
‘Het zal wel losloopen. Je vader is niet zoo'n bullebak, ik heb hem altijd als een goedhartige, beste jongen gekend.’
‘Vader is de beste man van de wereld, maar het is het teere punt van hem, dat beroemd worden van zijn naam. Daar zou hij veel voor op het spel zetten.’
‘Nu, dat kan ook wel bereikt worden door zijn oudste dochter,’ en galant kuste hij haar de hand. ‘Studeer maar flink, maar pas tevens op je gezondheid, je hoort nog wel van me, voor ik terugkom. Het wordt tijd, dat ik ga. Breng je met naar het station, Louis? Het spijt me, dat mijn bezoek je niet meer heeft opgewekt, maar je hebt mijn raad gevraagd, niet waar?’
Mijnheer Verhagen greep zijn hand.
‘Zeker, dat heb ik ook en ik ben je er hartelijk dankbaar voor. Hoe laat gaat je trein?’
‘Vijf minuten voor twaalven.’
| |
| |
‘Dan moeten we gaan,’ en na wederzijdsche dankbetuigingen vertrokken de vrienden.
Aan de koffietafel heerschte dien dag een gedrukte stemming. Vader scheen ontstemd en zat in gedachten verzonken en de kinderen, die dat niet gewoon waren van hun meestal opgewekten vader, waren ook stiller dan anders.
Na de koffie nam mijnheer Verhagen Bé mee naar zijn kamer, en zei, dat hij haar eens ongestoord spreken wilde.
Na een kwartiertje kwam Bé met roode oogen bij de zusjes terug.
‘Ik moet van school,’ snikte ze.
‘Huil je daarom?’ vroeg Lien, ‘ik wou dat ik thuis mocht blijven. Ik vind het op school zoo dolprettig niet.’
‘Ik ook niet,’ stemde Tineke toe.
Doch Bé snikte door.
‘Waarom moet je van school?’ vroeg Nan, ‘is er iets gebeurd?’
‘Neen, maar ik moet den heelen dag vioolstudeeren en krijg maar een uurtje les. En altijd oefeningen spelen, o, ik doe het niet! Ik wil niet. Wat kan het mij schelen om beroemd te worden, laat die beroemdheid naar de maan loopen!’
Nan barstte in lachen uit en de zusjes stemden daar allen mee in.
‘Kijk eens naar Bé en vraag, waarom stelt dat kind zich zoo aan? Omdat ze beroemd moet worden. Is het niet om te gillen!’ en Nan liet zich op een nabijstaanden stoel neervallen om uit te lachen.
Bé werd driftig. Ze stampte op den grond, uitroepend:
‘Schei jullie er uit! Jullie hebt mooi lachen, je hadt maar eens moeten zien, hoe Vader keek, toen hij zei, dat het nu ernst werd met de studie. Jullie weet geen van allen, hoe Vader zijn kan, want je hebt geen van allen les van
| |
| |
hem. In den laatsten tijd was de les veel prettiger, maar nu begint het weer en ik ben het slachtoffer!’ en een nieuwe uitbarsting van tranen volgde.
Vic had tot nog toe stil staan toezien en had niet meegelachen om Bè's verdriet.
‘Hoor eens Bé,’ zei ze nu, ‘Vader heeft gelijk. Als je talent hebt, moet je dat ontwikkelen, met alle kracht die in je is, dat ben je verplicht. Wees dus niet laf en zie niet tegen wat moeite op. Wat die toekomstige beroemdheid betreft,’ voegde ze er sarkastisch bij, ‘daar zou ik nu nog maar niet om huilen, zoover zijn we nog niet. Adieu, ik ga.’
Bé stak haar tong achter haar zusters rug uit.
‘Ze heeft goed praten, ze doet niets liever dan werken, maar ik ben het slachtoffer, ik moet van school, van al mijne vriendinnetjes weg en les nemen van een of andere vervelende, zeurige juffrouw.’
‘Wie weet, wat een aardige juffrouw je krijgt,’ troostte Nan. Toen voegde ze er zuchtend bij: ‘wie weet, wat zoo'n onderwijzeres betaald moet worden, de school was niet erg duur.’
‘Daar heb je Nan weer, met haar gezeur over geld, alsof dat het voornaamste was,’ en Bé trok minachtend haar neusje op.
‘Dat is bij ons het voornaamste,’ zei Nan zuchtend, ‘jullie trekt je er niets van aan, maar ik kan 's nachts soms niet slapen, als ik aan de rekeningen denk, die nog betaald moeten worden. Daar zit Lien alweer aan den suikerpot!’
Lien deinsde met haar mond vol suiker achteruit, toen haar zusje dreigend op haar afkwam, greep Tineke bij een hand en haar met zich meetrekkend, rende ze de kamer uit, om naar school te gaan.
| |
| |
's Middags aan tafel scheen Vader zijn opgewektheid alweer te hebben teruggevonden. Hij verloor die zelfs niet, toen het bleek, dat Nan het noodig had geoordeeld, den extra biefstuk van den vorigen dag te verhalen op een maal zonder vleesch en niets op te disschen dan grut en brei. Olga keek minder opgewekt en Vic informeerde, of Nan gek was geworden. Bé vond het zeer interessant, de melancholieke verongelijkte uit te hangen en at dus met lange tanden, maar de kleintjes vonden het lekker, Lien tevreden, omdat ze zooveel kon eten, als ze maar lustte en Tineke gelukkig, omdat Lientje tevreden was. Vader maakte er gekheid over, hij zei het lief van Nan te vinden, zoo bezorgd voor hun teint te zijn, daar was melkkost immers zoo goed voor? Hij plaagde Olga, die volgens hem zoo weinig at, omdat ze bang was, haar slank figuurtje te verliezen en vroeg Vic naar haar ‘cher maître,’ waar deze immers zoo mee dweepte. Zijn vroolijkheid deed weldra de algemeene stemming opgewekter worden en Nan was er hem dankbaar voor.
Zie zoo, haar proef om eens een middag geen vleesch op te disschen, liep goed af. Dat wilde ze nu voortaan eens in de week doen. Riek vond het goed, die hield veel van meelspijzen en vond het wel een gemakkelijken pot, zoo eens op een drukken dag en het zou een flinke bezuiniging zijn.
De avond verliep genoegelijk, zelfs Bé kwam weer in haar humeur, alleen zeurden de kleintjes, toen ze naar bed gingen, dat ze zoo flauw waren.
‘Wil je een boterham?’ vroeg Nan.
‘Heb je er wat lekkers op, wat zouts?’ informeerde Lientje.
‘Neen, enkel een stukje koek, of een beetje suiker. Je kunt er ook zout op strooien, als je dat liever wilt.’
| |
| |
‘Dank je lekker, eet dat zelf,’ en Tineke's echo klonk, ‘eet dat zelf.’
‘Niets meer hebben dus, dan naar bed, het is laat van avond, over half negen,’ en Nan dreef de kinderen naar boven en hielp ze in bed.
Weer beneden gekomen, vond ze de stemming niet meer zoo opgewekt, als straks.
‘Wat zit jullie somber te kijken,’ zei ze, ‘is er iets?’
‘Niets anders, dan dat je ons honger laat lijden,’ antwoordde Bé.
‘Honger laat lijden? Heeft u honger, Vader?’
‘Nu, ik ben wel een beetje flauw, dat moet ik eerlijk bekennen. Jij niet?’
‘Ik weet het niet, ik geloof het niet,’ zei Nan, die niet wilde weten, dat ze verbazenden trek in iets hartelijks had. Om twaalf uur was schraalhans ook al keukenmeester geweest en hadden ze zich met een stukje koek tevreden moeten stellen.
‘En ik blijf er bij, dat Nan niet snik is,’ barstte Vic uit, ‘ik werk den geheelen dag en heb behoefte aan flink krachtig voedsel. Het kan me niet schelen of het lekker is, maar er moet kracht in zitten. Een volgenden keer geeft ze ons wat rijst in water gekookt en zegt, dat we daar tevreden mee moeten zijn.’
Nan was geschrokken door deze uitbarsting, daardoor antwoordde ze kribbig:
‘Weet je wat, Vic, bemoei jij je in het vervolg met het geldelijk beheer van den heelen rommel, ik gun je dat pretje van harte, dan heb ik meteen wat tijd voor me zelf en zal trachten te ontdekken, welk talent ik nu eens heb, waar ik mijne krachten aan geven kan. Reken er maar op, dat jij voortaan de geldzaken te regelen krijgt, ik bedank er voor, ik doe het niet meer.’
| |
| |
Vic keek een beetje verbaasd, ze was niet gewoon, dat Nan zoo gauw boos werd, vooral niet op haar. Ze wist zoo dadelijk niets te antwoorden, doch haar vader hielp haar uit den brand, door Nan eens lachend toe te knikken.
‘Daar komt niets van in. We nemen het neerleggen van de portefeuille niet aan, uw Excellentie, u blijft minister van financiën, we onderwerpen ons aan uw beheer.’
Nan lachte nu ook.
‘'t Spijt me, als u niet goed gegeten hebt, Vadertje, maar heusch, het huishouden kost zooveel. Hebt u nu al die lessen van de familie Rozen betaald gekregen?’
‘Precies vandaag.’
‘Gelukkig, dan kunnen we wat schuld afdoen. Waar hebt u het?’
‘In mijn zak, uw Excellentie.’
‘Is het veel, Paatje?’ vroeg Olga.
‘In ieder geval minder, dan ik gebruiken kan.’
‘Hé Vader, als u toch geld hebt, moest u ons vanavond eens trakteeren, we hebben zoo'n trek,’ zei Bé.
‘Hé ja!’ vielen Olga en Vic in.
‘Mij goed, ik heb er niets op tegen, wat moet het zijn?’
‘Een blikje sardines,’ opperde Olga.
‘Neen, iets nog lekkerders,’ zei Bé.
‘Ik weet het,’ riep Vic, ‘ik zag, toen ik naar huis ging, zoo'n verrukkelijke kreeftensla bij den vischhandel hier op den hoek, een heele groote! Laat Riek die even halen, als zij niet verkocht is.’
‘Die zal wel besteld geweest zijn.’
‘Neen, dat was ze juist niet, ze was afbesteld. Ik maak wel eens een praatje met de juffrouw, omdat haar dochter ook schildert en ik daar wel eens mee in aanraking kom en ze vertelde me juist, dat ze er leelijk mee bleef zitten.’
‘Vivat dan voor de kreeftensla! Bel Riek maar.’
| |
| |
‘Maar Vader, zou die niet heel duur zijn,’ vroeg Olly, die zag, dat Nan zich zat te agiteeren, maar niets zeggen wilde.
‘Daar vragen we van avond eens niet naar. Meer dan een rijksdaalder zal ze wel niet kosten. Heb je gebeld?’
Doch Bé was al naar de keuken geloopen en kwam in triomph met Riek terug.
‘Geef maar geld, Paatje, Riek zal het doen, ze heeft zelf ook zoo'n trek.’
Een kwartiertje later zat de familie gezellig te soupeeren.
‘Zouden de kleintjes al slapen?’ vroeg eensklaps Vader.
‘Misschien wel niet. Ze moesten er eigenlijk bij zijn,’ opperde Olga, ‘wil ik ze halen?’
‘'k Zal het zelf even doen,’ antwoordde haar vader en de daad bij het woord voegend, ging hij naar boven en kwam weldra terug, met Tineke op zijn arm en Dientje achter hem aan, in hunne nachtjaponnetjes, met de bloote voetjes in pantoffeltjes, waarvan Tineke er een op de trap verloren had. Ze knipperden tegen het licht, ze hadden al geslapen en wisten niet goed, hoe ze het eigenlijk hadden. De lekkernij op tafel ziende, begrepen ze er nog minder van, doch zaten spoedig mee te smullen.
‘Daar hoort een glas wijn bij,’ riep eensklaps de heer des huizen, opstaande.
‘Er is zoo weinig meer, een paar flesschen maar, zou u die niet liever bewaren?’ opperde Nan, maar haar vader was al bij de deur en ging naar het keldertje, eenige oogenblikken later terugkeerende met een flesch ronden wijn.
Nu werden de glazen gevuld, Riek werd er ook bij geroepen, om haar deel te krijgen en het was een gejuich en een pret zonder einde. Ze werden hoe langer hoe vroolijker en lachten zich tranen over grappen, die Vader ver- | |
| |
telde. Zelfs Nan vergat alle zorgen en deed braaf mee.
‘Dat is een allemachtige aardige zuinigheid,’ bromde Riek in de keuken, ‘'s middags geen vleesch op tafel, omdat het te duur is en 's avonds kreeft en wijn! Het zijn hier toch rare lui.’
|
|