| |
| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk.
De genieën.
Zoodra de school uit was, haastte Nan zich naar huis. Ze was den geheelen morgen vervuld geweest van de gedachte, hoe dat gaan moest, die vreemde heer, die zoo maar kwam koffiedrinken en niets in huis, dan een stukje kaas. Misschien had Vader er wel heelemaal niet met Riek over durven spreken, dat zou haar niets verwonderen en als hij het wel gedaan had, dan was het nog de vraag, of Riek voor iets had willen zorgen.
Olga misschien?
Maar neen, die was natuurlijk heel laat beneden gekomen en daarna kalm gaan studeeren. Zou Vader bijtijds aan zijne lessen gedacht hebben, vervuld als hij was van zijn vriend? Ze hoopte het maar. Vader kon soms zoo nonchalant zijn en als hij zijn lessen verloor wist ze werkelijk geen raad.
| |
| |
Toen Riek haar open deed, zag ze al dadelijk, dat deze het wist en dat haar humeur op nul stond.
‘Dag Riek, wat een drukte nu weer, hé, Vader heeft je zeker verteld van dien mijnheer, die komt koffiedrinken,’ zei ze, haar goed aan den kapstok hangend.
‘Jawel,’ bromde Riek, ‘ik moet biefstuk bakken en aardappels.’
‘Zoo, wie heeft dat besteld, Vader?’
‘Neen, juffrouw Olga, jawel, ze heeft zich verwaardigd der eigen der eens mee te bemoeien.’
‘Dat valt me mee. Je hebt toch niet al te veel biefstuk besteld?’
‘Vijf ons.’
‘Als dat maar niet te weinig is, we zijn met zoovelen.’
‘Mot maar genoeg zijn, ie krijgt ook nog gerookte zalm.’
‘Gerookte zalm! Hoe kom je daarbij?’
‘Juffrouw Olga zei, dat mos er wezen. 'k Heb één ons gehaald, dat moet je hem dan maar alleen laten opeten.’
‘'k Zal de kinderen tenminste op hun hart drukken, dat ze er niet van nemen mogen.’
‘'k Heb ook nog druiven en peren gekocht.’
‘Hadt je daar dan allemaal geld voor?’
‘Juffrouw Olga heeft het me geleend, die wou alles zoo hebben.’
‘Nu, dan moet ze maar zien, dat ze het terug krijgt, vooreerst is daar niet veel kans op.’
‘Dan zal ik maar eens voor het vleesch gaan zorgen.’
‘Best, ik zal wel dekken. Goede hemel, er is hier nog heelemaal geen stof afgenomen. Waar is Olga?’
‘Boven natuurlijk, ik denk as dat ze der eigen mooi maakt voor de visite.’
‘Mooi maakt, zou ik me ook nog moeten verkleeden?
| |
| |
Misschien kan ik wel zoo blijven. Hoe laat komt die mijnheer?’
Doch Riek was al weg en Nan begon haastig het stof af te nemen. Ze kwam nooit klaar. Gelukkig, daar hadt je Bé en de kleintjes. Bé moest maar helpen.
‘Bé, kom eens gauw hier, maak jij dien hoek even schoon, vlug een beetje, als 't je blieft, ik kom nooit klaar.’
‘Ik moet mijne lessen voor vanmiddag nog leeren.’
‘Dat kan me niet schelen, hier is een stofdoek, haast je. Lien, blijf daar af, ga jullie je een beetje opknappen, wasch je eens goed, je ziet er echt vuil uit,’ en Lien en Tien de kamer uitdrijvend, sloot ze de deur achter hen toe en ging haastig voort met haar werk.
Spoedig kreeg de kamer een frisscher aanzien en weldra kon ze met een zucht van verlichting den stofdoek weg bergen.
‘Zie zoo, nu klaarzetten. Toe Bé, haal jij eens vlug schoone servetten. Of neen, je kunt ze misschien niet vinden, ik zal het zelf wel doen,’ en weg draafde Nan, om spoedig met schoon tafelgoed terug te keeren.
‘Zit je daar nu nog, Bé, ga je liever wat opknappen. Ik kon geen enkel heel servet vinden, vin'je het gek, dat er een gaatje in is?’
‘Och wel neen, zijn boterham zal er hem niet minder om smaken. Was dat Olly, die daar uitging? Waar gaat die nu naar toe.’
‘'k Weet niet, toe ga nu, je loopt me maar in den weg en kijk dan meteen eens naar de kinderen en zorg, dat ze schoone schortjes voor doen, dan ben je een beste.’
Bé ging eindelijk en niet lang daarna was de koffietafel gedekt. Nan keek er tevreden naar. Het zag er nog al netjes uit, alleen dat gaatje was moeilijk te bedekken. Ze kon er wel een schaaltje op zetten, maar dat werd er
| |
| |
natuurlijk afgenomen en dan was het te zien.
Daar kwam Olga binnen, eenige mooie chrysanten in haar hand.
‘Kijk Nanni, die moeten we op tafel zetten, dat zal beeldig staan. Vin'je het geen prachtstukken?’
‘Beelden,’ verklaarde Nan, enthousiast, ‘maar wat heb je daar wel voor betaald?’
‘Dat komt er niet op aan, ik heb ze gekocht, de prijs gaat je dus niet aan. Kijk, in deze vaas staan ze heerlijk.’
Olga zette haar bloemenschat op tafel.
‘Weet je wat,’ riep Nan, ‘zet ze hier op dat gaatje, aan de bloemen raakt niemand en zoo is het prachtig bedekt.’
‘Goed, maar je mag de kinderen wel waarschuwen, dat zijn zulke touche-à-tout. Zit mijn haar goed?’ vervolgde ze, haar hoed afzettend en met de hoedespeld een paar lokjes uittrekkend.
‘Snoezig. Ik ga me nu ook gauw even wasschen, blijf jij dan hier, anders ben ik bang, dat de kinderen den boel weer vuil maken.’
‘Best. Is Vic al thuis?’
Ik geloof het niet. Die zal ook raar opkijken,’ en lachend holde Nan naar boven, om kort daarop verfrischt terug te komen, gevolgd door de drie zusjes.
Ze vond Olly bij het raam staan en werd getroffen door haar lief uiterlijk. Wat stond dat japonnetje haar goed. Naar haar toegaande, gaf ze haar een kus.
‘Je ziet er snoezig uit, hoor, moet je met alle geweld dien violist betooveren?’
‘Zoo'n ouden man, hij is van Vaders leeftijd ongeveer, ik geloof iets jonger, dus een jaar of een - twee en veertig. Neen, dat is niets voor mij. Lien, zit nu niet aan de zalm te plukken.’
| |
| |
Verschrikt keerde Nan zich om.
Werkelijk, daar zag ze Lientje, die met hare vingers aan het zalmschaaltje zat.
‘Wil je dat wel eens laten,’ riep ze ontsteld, ‘afblijven, zeg ik. Nu moet jullie meteen even luisteren. Je mag niet van de zalm nemen en er niet om vragen, begrepen? Er is niet veel, nauwelijks genoeg voor dien meneer en Vader, dus krijgt jullie er niets van.’
‘Jakkes,’ pruilde Tineke, ‘het is zoo lekker.’
‘Ik vind het ook lekker en neem er ook niet van, er is niet genoeg en daarmee uit. Jullie krijgt een stukje biefstuk, ik zal je bedienen en dan niet meer vragen hoor, als je honger hebt, kun je boterhammen eten, zooveel je wilt.’
‘Met niks er op, dank je lekker.’
Nan kreeg het benauwd. Je zoudt zien, die kinderen stuurden alles in de war.
‘Toe, wees nu lief,’ zei ze vleiend, ‘ik kan het heusch niet helpen, dat zalm zoo duur is, jullie mag een stukje koek hebben.’
‘Zeg Nan,’ zei Bé, ‘hoe laat komen ze, ik begin honger te krijgen.’
‘Ik weet niet precies, weet jij het, Olly?’
‘Ja, één uur ongeveer. Als je de kinderen eens vooruit een boterham liet eten, dan waren ze niet zoo hongerig meer.’
‘Daar is het te laat voor, bij éénen. Wat, zit je weer aan de zalm, Lien, ondeugende meid, daar, blijf er af,’ en Nan, driftig, gaf haar zusje een gevoeligen tik op hare vingers.
Een oogenblik stond Lien ontsteld, toen gilde ze het uit.
‘Je mag me niet slaan, ik zal het vertellen, leelijke, nare Nan, je mag me niet slaan!’
Wanhopend keek Nan naar het huilende kind, het was op slaan van éénen, ieder oogenblik kon de verwachte gast
| |
| |
komen en Lien brulde het uit, terwijl Tineke op het punt was, ook te beginnen.
‘Hou je toch stil,’ smeekte ze, ‘wat moet mijnheer Léonville nu wel denken.’
‘Dat je een spook bent en...’
Op dit oogenblik ging de deur open en trad Vic binnen, verbaasd naar het tooneeltje kijkend. Het was een flink, knap meisje, met mooie bruine oogen en energieke mond. Ze keek van de bloemen naar Lien en zei:
‘Wat is hier te doen? Bloemen op tafel en een schreeuwpartij! Heb jullie nog geen koffie gedronken, het is haast één uur.’
Nan bracht Victorine op de hoogte van den toestand en smeekte haar Lien met huilen te doen ophouden. Vic moest lachen om Nan's gezicht.
‘Nanni, wat kijk je, het heeft er iets van, of de heele wereld op je drukt. Lien, hou je mond, oogenblikkelijk of je krijgt met mij te doen. Direkt zwijgen, of je gaat de kamer uit en krijgt geen hap eten,’ en ze greep haar zusje bij een arm, om haar dreigement te volvoeren.
Verschrikt keek Lientje haar aan, ze scheen haar zuster te kennen en te weten, dat ze het best deed, met naar haar te luisteren. Ze hield ten minste op met huilen en liet zich gewillig haar oogen afvegen.
‘Zie zoo, ben je zoet? Dat is je ook maar geraden. Wat, nu tranen in Tineke's oogen, gauw afgeveegd, kom hier, dan zoen ik ze af, zoo is het goed,’ en zich lachend tot Olga wendend, zei ze: ‘die Tineke is toch zoo'n goedig diertje, als die ondeugende Lien zich wat op den hals haalt, heeft ze evenveel verdriet als haar zusje.’
‘Daar komen ze,’ riep Olga, die al dien tijd uit het raam gekeken had, ‘wat ziet die vriend van Vader er leuk uit !’
| |
| |
‘Laat eens kijken,’ riepen al de zusjes en drongen zich voor het raam, met moeite teruggeduwd door Olga die met een blos op hare wangen den groet beantwoordde van de juist passeerende heeren.
‘Gedraag je nu een beetje fatsoenlijk,’ zei ze geagiteerd, ‘vergeet nu niet, dat die mijnheer Léonville een vreemde voor ons is,’ en toen Bé nog wat wilde antwoorden, legde ze waarschuwend haar vinger op haar mond, want juist werd de deur geopend en traden haar vader en zijn gast binnen.
‘Hier zijn we,’ zei de heer Verhagen opgewekt, ‘laat ik jullie nu eerst eens aan elkaar voorstellen: mijn dochters, mijnheer Léonville. Dit is de algemeene voorstelling, nu de particuliere. Dit is Olga, mijn oudste, het zanggenie der familie.’
Olga bloosde, terwijl ze terug boog; hoe dwaas van Vader, om haar het zanggenie te noemen, ze vond het maar half aardig, er was zoo iets spottends in, ze zag wel aan mijnheer Léonville's gezicht, dat hij er om lachen moest.
‘Dit is Victorine, mijn tweede, het schildergenie,’ vervolgde haar vader.
Vic keek den vreemden heer kalm aan en gaf hem een stevigen handdruk.
‘Dan volgen Nanette, ons huishoudgenie en Bé, het vioolgenie.’
Nan en Bé knikten eenigszins verlegen met het hoofd, vooral Nan wist niet goed, hoe zij zich houden moest, hoe bespottelijk van Vader, om haar het huishoudgenie te noemen, alsof dat het eenige was waar ze plezier in had, terwijl ze toch uit pure noodzakelijkheid zich met het huishouden bemoeide. Zoo'n artist vond haar nu natuurlijk dadelijk een vervelende huissloof.
| |
| |
‘En nu de tweelingen,’ vervolgde haar vader, ‘of wel het eetgenie en het huilgenie.’
Hij nam de vreeselijk verlegen kinderen ieder bij een arm en trok ze naar voren.
Lachend stak zijn vriend hun een hand toe.
‘Welzoo, zijn dat ook kleine geniëen. Krijg ik een hand?’
Lien was dadelijk bereid, ze had haar durf alweer teruggevonden en stak vrijmoedig haar handje uit, doch Tineke ging achteruit, met tranen in hare oogen.
Haar vader begon een beetje zenuwachtig te lachen.
‘Ze wil haar naam dadelijk eer aan doen. Tineke's tranen zijn een steeds vloeiende bron. 't Is dwaas, maar die eeuwig stroomende waterval irriteert me,’ en eenigszins ruw, duwde hij het kind terug.
Olga trok haar naar zich toe en kuste haar.
‘U maakt haar ook zoo verlegen. Huil maar niet, poes, dat kan Vader nu eenmaal niet hebben. Waar is je zakdoekje, veeg maar gauw die leelijke traantjes af.’
‘En nu: á table! Charles, wil jij tusschen de twee oudsten in gaan zitten, de rest vindt zelf wel een plaats.’
Nan nam de beide jongsten ieder aan een kant en Bé ging naast haar vader zitten.
Riek bracht den biefstuk en de gebakken aardappelen binnen en weldra was men druk aan het eten en praten. Natuurlijk kwam het gesprek spoedig op muziek. Het scheen dat Charles Léonville zijne beide buurmeisjes lang niet onaardig vond. Vooral de kleine, enthousiaste Olga scheen hem goed te bevallen.
‘Mag ik straks ook eens een proefje van het zanggenie hooren?’ vroeg hij.
Olga bloosde van genoegen, maar zei afwerend, dat het heusch de moeite niet waard was, haar stem was niet veel
| |
| |
bizonders, daarenboven had ze juist in den laatsten tijd niet veel gestudeerd, ze was dus bang, dat haar stem wat stijf zou zijn.
‘Ze heeft den geheelen ochtend gezongen om haar stem los te krijgen, daarom liet ze den geheelen stofboel voor mij over,’ fluisterde Nan tegen Bé.
Lien, die tusschen hen in zat, hoorde het.
‘Hè, wat jokt Ol dan,’ zei ze, harder dan ze zelf wel wilde.
Haar stem klonk zoo schel over de tafel, dat ieder naar haar keek.
Olga zag heel rood.
‘Moet je de kamer uit, Lien?’ vroeg Vic streng.
Van verlegenheid werd Lientje brutaal.
‘Bemoei je niet met me,’ zei ze, ‘laat liever die bloemen met rust, anders komt het gaatje in het servet te zien.’
Verschrikt liet Vic de vaas los, waar ze onder het gesprek mee had zitten spelen. Ze keek Lien dreigend aan, maar zei niets meer.
‘Je hoeft niet te kijken, of je me op wilt eten, je mag me toch niet aanraken, dat wil Vader niet,’ en in tranen uitbarstend, liep ze snikkend de kamer uit.
Oogenblikkelijk viel Tineke, die dit tooneel met groote oogen had zitten aankijken, in, terwijl Bé al haar best deed, haar te sussen.
‘Stil dan Tineke, wees maar gauw zoet, pas op, Vader wordt boos, eet je boterhammetje nu op, wil je een stukje zalm?’
Léonville, die al dien tijd een beetje verbaasd van de een naar de ander had gekeken, reikte het schaaltje met gerookte zalm aan. Doch Tineke, met haar hoofd op haar eenen arm, weerde met den anderen het schaaltje af.
‘Ik mag geen zalm,’ snikte ze.
| |
| |
‘Mag je dat niet, kan je er niet tegen?’ vroeg hij, ‘of hou je er niet van.’
‘Jawel,’ snikte het kind, ‘maar Nan heeft gezegd, dat er niet genoeg is en wij er niet van hebben mogen.’
Op zijn beurt een beetje verlegen lachend, trok hij het schaaltje terug en zette het weer op tafel. Nan had wel onder haar stoel willen kruipen, toen hij eenigszins sarcastisch opmerkte: ‘Nan, o, dat is het huishoudgenie, niet waar?’
Haar vader had bij dit alles moeite zich goed te houden. Hij beet zich op zijn knevel, onderwijl ongeduldig met zijn voet trappend.
‘Is het nu haast uit?’ vroeg hij, ‘schaam jullie je niet, Tien, schei uit met dat huilen.’
Een nieuw salvo was het antwoord.
Nu stond Vic, die tot nog toe vrij onvershillig was gebleven, plotseling op, nam Tineke onder hare beide armen en zette haar, zonder een woord te zeggen, de deur uit.
Zie zoo, gelukkig,’ zei haar vader, toen de deur achter het huilende kind gesloten was.
‘Je ziet,’ vervolgde hij, zich tot zijn gast wendend, ‘dat het vaderschap niet louter vreugde en gemak meebrengt.’
‘Nu,’ lachte deze, ‘leven brengt het des te meer mee.’
‘De kinderen worden hier schandelijk bedorven,’ merkte Victorine op. ‘Wat zegt u er van, zou het nu niet veel beter zijn, die twee ondeugende bengels een flink pak slaag te geven, die Lien wordt een door en door brutaal nest en Tineke is een echte schreeuwleelijk.’
‘Ik heb niet veel verstand van kinderopvoeding,’ verklaarde Léonville, ‘ik vind die Lien met haar aardig brutaal gezichtje nog al een leuke bengel.’
| |
| |
‘Laten we nu maar over de kinderen zwijgen, we hebben nu rust, kom Charles, bedien je nog eens,’ en mijnheer Verhagen, blij dat de rust hersteld was, begon wederwaardigheden uit hun jeugd op te halen, waardoor weldra de vroolijke stemming was teruggekeerd.
Toen men verzadigd was, stelde de heer des huizes voor, wat naar zijn kamer te gaan. Nan en Bé waren al verdwenen, ze moesten naar school en Vic verklaarde ook niet langer te kunnen blijven, haar werk wachtte haar.
‘Moeten wij nu uw lief gezelschap al missen,’ zei Léonville, ‘kan dat werk vandaag niet eens blijven rusten?’
Doch Vic verklaarde, dat dit onmogelijk kon. Het model moest toch betaald worden, al kwam ze niet werken en de andere meisjes, met wie ze samen werkte, kwamen haar dan voor.
‘Dring er maar niet verder op aan,’ zei haar vader, ‘Vic is de grootste werkezel, die men zich denken kan, zoo'n woeste ijver als dat kind bezielt, heb ik nooit meer gezien.’
‘Ze wil zeker in den kortst mogelijken tijd beroemd worden,’ schertste Charles.
Doch Vic nam deze woorden heelemaal niet als scherts op.
‘Dat wil ik ook,’ zei ze ernstig, ‘en om dat doel te bereiken, moet ik hard werken, altijd werken, zonder rusten,’ en met een stevigen handdruk nam ze afscheid.
Charles Léonville keek haar na.
‘Een flinke meid,’ zei hij, ‘de energie straalt van haar uit. Ze heeft zeker ook veel talent.’
‘Ik geloof het wel, ze werkt nu alleen, maar een vriend van me, een bekend schilder, helpt haar zoo nu en dan een handje. Hij voorspelt haar een goede toekomst.’
| |
| |
‘Hoe komt het toch,’ viel nu Olga in, ‘dat u zoo goed Hollandsch spreekt, mijnheer Leéonville, u is toch een geboren Franschman, niet waar?’
‘Ja, dat wel, maar mijn moeder was een Hollandsche en er op gesteld, dat wij haar taal goed zouden leeren spreken. Het klinkt toch niet heelemaal zuiver, wel?’
‘Nu een beetje vreemd accent heeft u wel, maar ik ben al blij, dat ik geen Fransch met u behoef te spreken, ik weet niet, of ik wel goed durven zou.’
‘Kom, ik twijfel geen oogenblik, of het zou best gaan. En mag ik nu uw stem eens hooren?’
Olga's gezichtje straalde.
‘Ik zou dolgraag willen, maar ik durf niet goed,’ zei ze, er in haar verlegenheid zoo lief uitziende, dat Léonville er op nieuw oor getroffen werd.
‘Ik ben er van overtuigd, dat het best zal gaan,’ zei hij vriendelijk, ‘wie accompagneert?’
‘Vader.’
‘Heerlijk, dan kan ik op mijn gemak luisteren.’
Mijnheer Verhagen zette zich voor den vleugel en Olga begon.
Eerst beefde haar stem een beetje, maar al zingende kreeg ze meer moed en weldra klonk haar mooi geluid vast en helder en ontroerde zij haar hoorder door haar innige voordracht. Toen ze geëindigd had, was het eenige oogenblikken stil in de kamer. Olga durfde niet opzien, wie weet hoe slecht hij het vond. Daar hoorde ze iemand opstaan en voelde haar hand grijpen.
‘Olga,’ zei Léonville en zijn stem had een heel andere uitdrukking, dan wanneer hij vroolijke grappen vertelde, ‘Olga, dat was heel mooi, heel mooi, kind, ik dank je wel. Je hebt me veel genoegen gedaan.’
Verrukt keek Olga op.
| |
| |
Hij, de groote, algemeene erkende artist, vond haar zang mooi!
‘Meent u het?’ vroeg ze gelukkig.
‘Of ik het meen, je stem is mooi en je voordracht ook. Ben je van plan in het publiek op te treden?’
‘Als ik dat kan. Is mijn zang daar goed genoeg voor?’
‘Jawel, je hebt stem genoeg en bent heel muzikaal, maar....’
Olga keek hem gespannen aan.
‘Wat maar?’ vroeg aar vader in haar plaats.
‘Daar is niet alleen talent, maar een sterk gestel voor noodig. Is je dochtertje wel heel sterk?’
Mijnheer Verhagen trok zijne schouders op.
‘Heel sterk, neen, dat is ze niet, een beetje teertjes zelfs. Kon je dat aan haar stem merken?’
‘Niet bepaald, doch ik vond, dat ze er na het zingen zoo moe uitzag, in het publiek optreden is een zeer ontzenuwend werk, ik ben bang, dat het te veel inspanning van haar zou eischen.’
Met gespannen aandacht had Olga dit gesprek aangehoord.
‘Ik zou het toch zoo dolgraag willen,’ zei ze, ‘het is de wensch van mijn leven, ik ben heusch sterk, ik zie er alleen maar wat zwak uit.’
Eenigsins medelijdend keek Léonville haar aan.
Dat deed ze zeker, hoe teer zag ze er uit, met dien koortsachtigen blos op hare overigens zoo witte wangen en die schitterende oogen.
‘Ik had nog al gehoopt, dat u mij misschien in dat opzicht zou kunnen helpen,’ liet ze er een beetje teleurgesteld op volgen.
‘We zullen zien, kind, misschien kan ik je wel helpen, maar dan je best doen, een beetje steviger te worden,
| |
| |
melk drinken en eieren eten. Beloof je het me?’
Olga zag hem stralend aan.
‘Ik beloof u alles, als u mij maar gelegenheid verschaft, om mij te laten hooren. Op een goed concert, bedoel ik.’
‘Op een concert met mij samen bij voorbeeld?’
Olga's gezichtje straalde hoe langer hoe meer.
‘O,’ riep ze, in hare handen klappend, ‘als dat eens kon! Vader, stel u voor, dat dat eens gebeurde.’
Haar vader streelde haar over haar blond hoofdje.
‘Dat zou haast al te mooi zijn, kleintje. Charles, ik vrees, dat je er aan vastzit.’
‘We zullen zien, ik beloof nog niets. Ga nu een beetje rusten, kind, je ziet er doodmoe uit.’
‘Ik rusten! Geen questie van, ik ga studeeren, zoodra u met Vader uit is.’
‘En ik zeg, studeeren, geen questie van. Als je je zoo'n beetje onder mijn leiding stelt, dan eisch ik in de eerste plaats gehoorzaamheid. Naar bed dus en nogmaals dank voor je zang. Slaap lekker.’
Lachend ging Olga weg, na de belofte te hebben gegeven, zijn raad te zullen opvolgen en weldra lag ze heerlijk te rusten.
Ze was moe, vreeselijk moe, dat voelde ze nu eerst. Vervelend, dat ze zoo zwak was, maar ze zou wel gauw aansterken. Hoe heerlijk, dat die vriend van Vader gekomen was en belang in haar stelde, nu begon ze pas goed in haar toekomst te gelooven, en vol van de gedachte aan toekomstige zegepralen sliep ze in, met een koortsachtig blosje op hare wangen en met gloeiende handen.
|
|