| |
| |
| |
| |
Eerste Hoofdstuk.
Beraadslaging.
Met een vergenoegd gezicht trad mijnheer Verhagen zijn huiskamer binnen, waar het ontbijt op tafel stond en een viertal meisjes bezig waren hunne boterhammen op te eten, blijkbaar zich haastend, om naar school te komen. Toen ze hun vader zagen, stonden ze allen op en vlogen op hem af, om hem te omhelzen.
‘Goeden morgen, kinderen, goed geslapen? Smoor me niet, als 't je blieft. Tineke, denk er aan, dat ik pas gewasschen ben en dus niet erg gesteld op je melkmondje en Bé, mijn jas is geen servet.’
Hij schudde lachend het vroolijke viertal van zich af
| |
| |
en legde Lientje, die op zijn rug geklauterd was, op den grond, waar hij haar begon te kittelen. De achtjarige jongedame gierde het uit en trappelde uit alle macht van zich af.
Nan, die zestien jaar was, keek ongeduldig naar de klok.
‘Toe, Vader, laat haar nou, ze moet eten en naar school, 't is heusch tijd. Tineke komt altijd te laat door den schuld van Lien.’
‘Laat Tineke dan maar vast gaan.’
‘Dat doet ze niet, dat weet u wel, de inseparabels gaan samen naar school en komen samen te laat.’
‘Daarvoor zijn ze dan ook tweelingzusjes.’
‘'k Wou nog een boterham,’ zei Lien.
‘Nog al een, maar kind, je hebt er al vier op. Hier, maak nou voort.’
‘'k Wou ook nog een boterham,’ zei Tineke.
‘Daar hebben we het alweer,’ bromde Nan, ‘ze kan letterlijk niet meer, maar als Lien nog een boterham vraagt, volgt Tineke dadelijk, honger of geen honger. Ben je, klaar, Bé?’
De dertienjarige Bé keek op uit haar boek, waarin ze de laatste vijf minuten ijverig had zitten turen.
‘Met ontbijten, ja, maar ik ken geen steek van mijn les,’ en ze sloeg het boek toe met een komisch wanhopend gezicht, waarna ze met de armen boven haar hoofd, zich eens flink uitrekte.
‘Alweer niet? Vader, u moet toch eens wat meer op die kinderen letten, er komt niets van terecht. Bé kent gewoon nooit haar lessen.’
‘Och kom, het zal zoo erg wel niet zijn, voor mij studeert ze wel, ik ben meestal tevreden, niet waar, meiske?’
‘Wel ja,’ zei Bé, ‘ik kan niet alles te gelijk doen,
| |
| |
viool studeeren en lessen leeren en dan studeer ik liever voor Vader.’
‘Bé is een van mijn beste leerlingen, ik heb er niet veel met zooveel aanleg,’ verklaarde haar vader, aan de vele vervelende uren denkend, doorgebracht met aan niet bizonder talentvolle leerlingen vioolles te geven.
Bé maakte zich klaar om naar school te gaan en ook Nan begon haar boeltje bij elkaar te zoeken.
‘U zult verder alleen moeten ontbijten, Paatje, we moeten weg. Er is nog thee in den trekpot, schenk u zelf maar in.’
‘Waar zijn Olga en Vic?’
‘Olga ligt zeker nog in bed, ik heb tenminste nog niets van haar gemerkt en Vic heeft al lang ontbeten, en is al naar haar atelier. Zie zoo, kinders, zeg Vader nu goeden dag, dan gaan we.’
‘Dag meiskes, leer plezierig,’ en de heer Verhagen begon zich een boterham te smeeren.
Maar plotseling scheen hij zich iets te bedenken. Hij legde het mes neer en liep naar de deur.
‘Nan!’ riep hij in de gang. ‘Nan, Nanni, hoor eens!’
‘Ja Vader,’ riep deze, die al bij de voordeur was, terug, ‘wat is er?’
‘Toe, kom eens even hier, ik heb je wat vergeten te zeggen.’
Nan kwam hard terug geloopen.
‘Ja Vader, maar ik moet weg, het is al zoo laat.’
‘Ja, maar je moet toch even naar me luisteren. Ik heb je heelemaal vergeten te zeggen, dat ik met de koffie een gast krijg.’
‘Wat zegt u, een gast?’
‘Ja, kind, een vriend van me nog van het conservatoire, den violist Léonville, een besten vent en een groot
| |
| |
kunstenaar. Ik vind het verbazend gezellig hem weer eens te ontmoeten.’
Nan keek niet erg opgewekt bij deze tijding.
Hoe moest dat nu, zij moest naar school, kon dus nergens voor zorgen, Olga bemoeide zich nooit met het huishouden, dus moest alles aan Riek, de meid-huishoudster, worden overgelaten, die heelemaal niet geschikt was, om onverwachte gasten te ontvangen, want dan deden hare zenuwen zoo raar, zooals ze het uitdrukte.
‘Ja, gut Vader, ik weet het niet, ik moet weg, bespreek u het maar eens met Riek, ik heb heusch geen tijd, dag,’ en weg holde Nan, overtuigd dat ze nauwelijks tijd genoeg had om binnen te zijn, voordat de deur der school zich sloot en nog vaster overtuigd, dat thuis de boel in de war zou loopen, als alles aan Riek moest worden overgelaten, wier humeur tegen dergelijke verrassingen niet bestand was en die dan uit louter onwilligheid zich geen moeite gaf.
Eenigszins verbaasd staarde mijnheer Verhagen de weghollende gestalte na en toen hij de voordeur in het slot hoorde vallen, keerde hij zuchtend naar de huiskamer terug.
Hij zette zich weer aan de ontbijttafel, doch was te veel in gedachte verdiept, om zijn afgebroken maal voort te zetten. Hoe vervelend, dat hij nu op het laatste nippertje er pas aan gedacht had, dat hij dien ochtend een brief van zijn vroegeren studiegenoot ontvangen had, waarin deze hem mededeelde, dat hij van plan was dien dag bij hem te komen lunchen, als hij geen belet deed. Die brief had hem veel genoegen gedaan, hij had Léonville zeker in geen tien jaar gesproken, daar deze steeds reizende was geweest en nu stelde hij er zich veel van voor, dien besten jongen weer eens te ontmoeten.
| |
| |
Wat hadden zij een goed leventje gehad, toen zij aan het conservatoire te Parijs studeerden.
Wat een illusies hadden ze zich daar gemaakt van hun toekomstig leven, wat hadden ze naar roem verlangd! Samen hadden ze de wereld door hun spel willen veroveren, samen hun fortuin maken.
En hoe anders was alles gegaan.
Léonville had gekregen wat hij wenschte en was nu een beroemd en algemeen erkend artist.
Hij daarentegen was vroeg getrouwd, te vroeg voor zijn kunst en de zorgen voor het dagelijksch brood voor het zich steeds vermeerderende gezin, hadden als een rem gewerkt op zijne aspiraties. Lessen had hij moeten zoeken en geven en zijn tijd besteden aan het naloopen van dikwijls onbeduidende leerlingen, terwijl Léonville studeeren kon en nog eens studeeren, tot hij zijn doel bereikt had.
Toch had ook hij veel geluk gekend, zoolang zijne lieve vrouw leefde, had hij zich dan ook nooit beklaagd over de richting, waarin hij zijn leven gestuwd had. Zij was het geweest, die er altijd voor gezorgd had, dat hij den moed niet verloor en hun beider opgewekte natuur had hen de zorgen licht doen tellen.
Maar sedert twee jaar was er veel veranderd in zijn huis. Toen had de voor ieder zorgende, goede geest hen moeten verlaten en na dien tijd was het, alsof alles achteruit ging. Het nu niet meer zoo goed bestierde huishouden kostte meer geld, zijne opgroeiende kinderen kregen meer behoeften en de inkomsten werden niet grooter.
Gewoonlijk dacht hij hier niet hard over na, zijn luchthartige, vroolijke aard deed er het zijne toe, om zijn levensopvatting niet zwartgallig te maken, doch van tijd tot tijd kwam het zoo ten volle over hem, dat alles toch
| |
| |
heel anders gegaan was, dan hij gehoopt en verwacht had in zijne jonge jaren.
Na den dood van zijn vrouw had hij, in overleg met zijne kinderen, waarvan de oudste toen achttien jaar was, besloten, maar geen juffrouw te nemen en Riek, die hen al vele jaren trouw gediend had en dus geheel met hun huishouden vertrouwd was, tot meid-huishoudster te benoemen. Olga en Vic zouden wel een oogje in 't zeil houden. Doch al heel spoedig bleek het, dat zijn beide oudste, artistiek begaafde dochters, nu juist niet geschikt waren het oppertoezicht over de huishouding te hebben. Olga, die aan weinig anders dacht dan aan het ontwikkelen van hare muzikale gaven, vooral van haar stem en Vic, die vast besloten was eens een groot schilderes te worden en daaraan al de krachten van haar zeer energiek karakter wijdde.
Toen was het sukkelen geworden, Riek bleek heelemaal niet in staat, het financieel gedeelte van het huisbestuur op zich te nemen en hij zelf was de slechtste financier, die men zich denken kon, zoodat de geldzaken danig in de war liepen, totdat eensklaps de toen nog slechts veertienjarige Nanette zich in minister van financiën ontpopte en aanbood, vooraan het geldelijk beheer van het huishouden op zich te nemen.
Daarna was alles weer wat beter gegaan, maar die goede Nan had niet veel tijd natuurlijk, ze ging nog school en was ook nog zoo jong, zoodat ook nu nog dikwijls zijn rust verstoord werd door rekeningen, die niet betaald konden worden en dingen, die aangeschaft moesten worden en waarvoor geen geld was.
Terwijl hij zoo in gedachte verzonken daar neerzat, werd de deur zachtjes geopend en een bevallig persoontje trad de kamer binnen. Het was Olga, zijn oudste dochter,
| |
| |
een klein, tenger meisje van twintig jaar, gekleed in een losse, lichtblauwe ochtendjapon, die haar allerliefst stond. Haar mooi blond haar was in een artistieke wrong gedraaid, hare groote, zachte, blauwe oogen, haar lief mondje met witte tandjes, dat alles was oorzaak, dat haar heele verschijning een bizonder aangenamen indruk maakte. Ze trad op haar vader toe en legde, achter hem staande, hare beide handjes over zijne oogen.
‘Wie is daar?’ riep ze vroolijk.
Haar vader draaide zich half om en zijn arm om haar middel slaande, trok hij haar bij zich op schoot en kuste haar.
‘Zoo, kleine luilak, ben je daar eindelijk? Hoe dikwijls moet ik je zeggen, dat lang slapen niet gezond is?’
Olga lachte.
‘Ik ben bang, nog heel dikwijls, want het is gewoon zalig in bed, ik kan er 's morgens niet uit. Ik ben tegenwoordig ook zoo erg moe.’
Haar vader keek bezorgd naar het fijne gezichtje, dat er heel teertjes uitzag.
‘Ben je gauwer moe dan vroeger?’ zei hij bezorgd. ‘Hoe is het, poesje, scheelt er wat aan?’
Olga had zich ondertusschen onledig gehouden, met haar vaders knevel op te draaien. In plaats van te antwoorden, klapte ze in hare handen en riep:
‘Es ist erreicht! Wat ziet u er nu pedant uit, kijk eens gauw in den spiegel,’ en van zijn schoot springend, trok ze hem uit zijn stoel op en liep met hem naar den spiegel, die boven den schoorsteenmantel hing. Lachend liet haar vader zich voorttrekken, hij was al weer vergeten, dat hij zich een oogenblik te voren ongerust had gemaakt over haar gezondheid.
Olga had hem intusschen losgelaten en keek met een
| |
| |
ontevreden gezicht naar de ontbijttafel, waarop niet veel meer te zien was, dan leege bordjes, vuile theekopjes, een paar gebruikte melkglazen, een stuk brood, een half leeg botervlootje en een niet zeer zindelijk theeblad.
‘Wat een onsmakelijk gezicht,’ zei ze, terwijl ze zich in een gemakkelijken stoel bij het raam liet neervallen, ‘ik zal maar niet ontbijten.’
Haar vader had zich ook weer neergezet en begon zijn gestoord ontbijt verder te gebruiken.
‘Wel eten, poes,’ zei hij, ‘wil ik een eitje voor je koken?’
Doch Olga schudde afwerend het hoofd.
‘Het water kookt niet meer.’
‘Nu, dan vragen we even aan Riek om wat kokend water.’
‘Och neen, Vader, doe dat maar niet, Riek zou het wel geven, maar er zoo bij brommen en ik heb heusch geen trek.’
‘Drink dan tenminste een glas melk.’
‘Ja, dat is goed. Dank u wel, lieve oude Pipa,’ en ze nestelde zich nog wat gemakkelijker in haar stoel, terwijl ze met kleine teugjes het haar gebrachte glas melk begon op te drinken.
‘Olly, nu moet je toch eens hooren, wat ik van morgen voor een brief gekregen heb.’
Belangstellend keek Olga op.
‘Een belangrijken brief, Piep, een nieuwe les misschien?’
‘Neen, heel iets anders. Herinner je je, dat ik je wel eens wat van Charles Léonville verteld heb?’
‘Nou, of ik! Ik denk, dat ieder hier in huis wel wat weet van de stukjes, die u met het mooie Kareltje hebt uitgevoerd in Parijs indertijd. Hé, Parijs, stad van mijn
| |
| |
idialen, wanneer zal ik daar eens komen! Die Léonville is erg knap, niet? Ik zou hem wel eens willen zien.’
‘Dat komt dan prachtig, vandaag nog zal je wensch vervuld worden.’
‘Komt hij hier?’
‘Ja, hij schreef me, dat hij hier kwam koffiedrinken. De lunch gebruiken, zooals hij zich uitdrukte.’
‘De lunch gebruiken, schreef hij dat? Goeden hemel, dan verwacht hij een lunch, een warme zeker, dat krijgen we nooit van Riek gedaan.’
‘Neen, daar ben ik ook bang voor. En dan, Nan zou het niet goed vinden, ze zei juist gisterenavond, dat ze blij zou zijn, als het geld van het laatste kwartaal van de lessen ingekomen was, want dat ze zoo goed als niets meer had.’
Olga staarde voor zich uit, terwijl ze een van hare pantoffeltjes op de punt van haar voet op en neer liet dansen. Ze zei echter niets.
Na eenige oogenblikken vroeg haar vader:
‘Nu, wat denk je er van?’
Ze trok hare schouders op.
‘Ik weet het heusch niet, we moeten hem naturlijk goed ontvangen, zoo'n ouden vriend van u, vindt u ook niet?’
‘Niets liever dan dat, maar hoe?’
‘Hij kan me misschien nog van nut zijn ook,’ zette Olga hare overpeinzingen voort, ‘hij is zoo'n bekend artist. Het ga, hoe 't ga, hij moet een warme lunch hebben. Wilt u eens even om Riek bellen?’
Haar vader voldeed aan haar verzoek.
‘Riek zal er niets van willen weten,’ zei hij.
‘We zullen zien, daar komt ze.’
De deur ging open en een magere, hoekige vrouw
| |
| |
kwam de kamer binnen. - ‘Wat blieft u, ik was heelemaal boven, 'k heb vandaag beestachtig veel te doen.’
Met een knipoogje van verstandhouding keek mijnheer Verhagen zijn dochter aan. Dat beloofde niet veel goeds, het was moeielijk na zoo'n inleiding met een verzoek aan te komen, dat nog veel meer drukte veroorzaken zou.
‘Riek,’ zei haar meester, ‘wij zouden vandaag zoo graag een warme lunch hebben.’
Riek keek, alsof ze dacht, dat er bij haar mijnheer een van de vijf op den loop was.
‘Een warme wat?’ vroeg ze, met oogen rond van verbazing.
Mijnheer Verhagen begon hartelijk te lachen.
‘Wat kijk je verschrikt, ik vraag niets onmogelijks, een warm ontbijt, bedoel ik.’
‘Een warm ontbijt? Moeten jullie nou nog ontbijten, een fesoenlijk mensch is al lang aan zijn werk, 't is werempel al kwart voor tien. Een warm ontbijt, hoe verzint u het. Havermout, of wat anders, zeg maar op, ik heb toch niks te doen vandaag, waarom ook niet, Riek is er goed voor, die luiert anders maar. Een warm ontbijt om kwart voor tien, heb je ooit!’ en na haar verontwaardiging gelucht te hebben, maakte Riek zich gereed de kamer te verlaten.
Olga greep haar echter bij haar schort en hield haar terug.
‘Toe Riek,’ zei ze vriendelijk, ‘luister nu eens even en houd vijf minuten je mond. Neen, neen, niets zeggen,’ en Olga sprong op en legde haar handje op Riek's mond, die zich alweer vertrok om een nieuwe stroom van woorden door te laten.
‘Zal je luisteren, beste van alle huisdraken?’
Riek scheen tegen die maniertjes niet bestand en hoe- | |
| |
wel nog niet heel vriendelijk, was haar gezicht toch opgeklaard en knikte ze toestemmend.
‘Goed dan. In de eerste plaats willen we geen havermout en ook niets anders. We hebben al ontbeten.’
‘Nou, zeg dat dan,’ bromde Riek, ‘meneer vroeg er
toch om. Weet u wel, dat het bij tienen is en dat u om tien uur les hebt?’
Verschrikt keek mijnheer Verhagen op zijn horloge.
‘Hemeltje nog toe, ik moet weg, maak jij de zaak maar in orde, Olly,’ en hij haaste zich de kamer uit.
‘Hoe laat komt hij?’ riep Olly hem na.
| |
| |
‘Eén uur pas, je hebt dus den tijd, adiue,’ en weg was hij.
‘'t Is zonde,’ schudde Riek haar hoofd, ‘ie is nog net een kind, ie weet gewoon nooit, hoe laat het is, als ik er niet was, zou ie menig lesje verliezen, doordat ie eeuwig en altijd te laat zou komen.’
‘Gelukkig, dat jij er bent, om hem te waarschuwen,’ vleide Olga, ‘ja, als we jou niet hadden!... Zeg Riek, laten we nu eens ernstig praten.’
‘Maak dan een beetje voort, als 't je blieft, ik heb waarachtig zooveel te doen vandaag.’
‘Zou je het niet een beetje kunnen schikken?’
‘Wat?’
‘Ik bedoel, zou je het werk vandaag niet een beetje kunnen laten liggen?’
‘Waarom?’
‘Omdat ik zoo dolgraag zou willen, dat je om twaalf, of liever tegen één uur, wat lekkers hadt, wat warms weet je.’
‘Wat bennen dat nou voor nieuwe kuren?’
‘Er komt een vriend van Vader bij ons koffiedrinken, een groote mijnheer, die het goed gewend is, een Franschman, die eten altijd wat warms om twaalf uur. Vader zou zoo heel graag willen, dat hij goed ontvangen werd. Een biefstukje met gebakken aardappelen, dat is gemakkelijk en dan nog een lekker schoteltje, zou dat niet kunnen?’
‘Dat biefstukje moet dan maar in godsnaam, maar verder doe ik niks.’
‘Zou dat wel genoeg zijn?’
‘As ie nog meer honger heeft, kan ie brood eten.’
‘Maar dan moet er toch iets bij zijn.’
‘Nou, schrijf dan wat rookzult op, de varkensslager is er nog niet geweest.’
| |
| |
‘Rookzult, neen, dat is veel te ordinair. Er is tegenwoordig wel gerookte zalm te krijgen, is 't niet?’
‘Gerookte zalm, jawel, maar mensch, dat is zoo duur. Zeventig centen een ons en wat heb je dan nog!’
‘Dat is toch het eenige, wat ik geven durf, hij zal zoo verwend zijn, moet je denken.’
‘Laat ie zijn verwende maag dan maar bij een ander gaan vullen, hier ligt het warempel zoo niet opgeschept.’
‘Eén onsje, Riek, dat kan wel.’
‘Maar kind, denk nou eens, al de kinders zijn er natuurlijk dol op en motten er van hebben en dan is één ons gewoon niks.’
‘Zouden we de kinderen niet vooruit kunnen laten koffiedrinken. Dan behoeft er ook niet zooveel biefstuk te zijn.’
‘Dat 's waar ook, de biefstuk, ik denk, dat Nan mooi kwaad zal zijn, de slagersboekjes van de vorige maand waren zoo hoog en ze zijn nog niet betaald. Nan zei al zoo ies van ereis geen vleesch eten een middag, gruttenbrei of zoo en nou weer dit. Meneer zal nooit goed vinden, dat de kinders vooruit eten, dat wil ie toch niet.’
‘Neen, daar ben ik ook bang voor. Ze moeten dan maar vooruit wat boterhammen eten, dan hebben ze tenminste niet zoo'n honger meer, vooral Lien en Tien, die kunnen wat aan. Dat is dus afgesproken, je moet ook nog wat vruchten geven, peren en druiven.’
‘Dat moet contant betaald worden, de zalm kan ik ook niet op crediet halen, hebt u geld?’
Olga keek verlegen.
‘Heb jij niet meer?’
‘Ja, voor het gewone huishouden. Toch al niet veel, want het geld voor de lessen is nog niet ingekomen en Nan zei, dat ze haast niks meer had.’
| |
| |
‘Dan zal ik het je wel leenen, ik heb nog een paar gulden, maar ik moet ze terug hebben, hoor, ik kan het niet missen.’
‘Nan zal lekker opspelen,’ bromde Riek, ‘weet u wat, neem u hier nou eens netjes stof af, daar heb ik heelemaal geen tijd voor en dan zou ik in de meziekkamer ook de boel eens nakijken, daar staat wel niet veel in, maar de vleugel moet toch schoongemaakt. Gelukkig, dat we hier niet zoo'n salon vol prullen hebben, dan kwamen we der nooit.’
Olga keek terneergeslagen.
‘Ik had willen studeeren. Ik moet mijn stem bepaald even los maken, hij vraagt me misschien wel om voor hem te zingen, neen, dat kan ik niet laten.’
‘Best, ga dan maar studeeren, maar ik heb geen tijd, om hier een hand uit te steken,’ en Riek slofte weg, Olga in eenigszins verslagen toestand achter latend.
Het was waar, de kamer was erg stoffig en ze zouden hier moeten koffiedrinken. Ze hadden geen andere kamer om te ontvangen, dan deze, de huiskamer en dan Vaders kamer, die Riek altijd de muziekkamer noemde. Hoe laat was het? Half elf al. Mischien kon Nan het nog wel doen, als ze thuis kwam, zij zou dan de vleugel en de rest in Vaders kamer wel een beetje afstoffen, maar ze moest nu eerst gaan studeeren. Morgen had ze les en was nog niet klaar. Die stof in haar keel zou haar ook geen goed doen en het zou toch kunnen, dat hij haar vroeg eens voor hem te zingen. Neen, ze liet het hier maar liggen, Nan zou het wel doen, en zacht neuriënd verliet ze het vertrek en begaf zich naar haar vaders kamer, waar ze weldra in hare zangstudiën verdiept was.
|
|