| |
| |
| |
XVIII.
Brieven
Berlijn.
Beste vrouw.
We zijn een uurtje geleden in goeden welstand in Berlijn aangekomen en nu wil ik je met een paar woordjes laten weten, dat de reis uitstekend is afgeloopen. Als altijd interesseerde Zuske zich bizonder voor alles en moest juffrouw Harmsen of ik haar steeds op de hoogte houden van haar omgeving en zelfs van de medepassagiers. Dit laatste was nog al eens lastig, zooals je begrijpen zult, want de meeste menschen zijn niet doof en er waren veel Hollanders onder de reizigers. Ik deed natuurlijk mijn best niet te indiscreet te zijn en ik noemde een wat oud uitziend juffertje een jonge dame en een brombeer met een onaangenaam gezicht, een vriendelijken ouden heer. Het juffertje nam dit zeer goed op en werd spraakzaam, maar de oude heer keek ons niet mak aan, hij dacht misschien, dat ik hem voor den gek wilde houden en ik meende het toch zoo goed. Rood haar noemde ik goudblond en een kapstok met een japon
| |
| |
er over, een slank figuurtje. Ik deed erg mijn best en Zuske was tevreden met mijn verklaringen, maar van de juffrouw kreeg ik, toen allen uitgestapt waren bij de douanen en wij even alleen waren, een standje, ik scheen niet te hebben mogen antwoorden op vragen omtrent iemands uiterlijk. Zus had innig medelijden met me en troostte me met de verzekering dat ze nog nooit zoo prettig gereisd had, juffie wilde haar nooit vertellen, hoe de menschen in de wagon er uitzagen en had eigenlijk verboden er naar te vragen. Intusschen had ik Zus toch maar bezig gehouden en dat was werkelijk heel wat lastiger, toen ik niet meer antwoorden durfde op vragen omtrent pas ingestapte reizigers. Juffrouw Harmsen gaf het kind een boek in blindenschrift, dat ze mee genomen had om haar bezig te houden en toen moest de arme Zus zoet zitten lezen, wat haar niets interesseerde, terwijl ze brandde van nieuwsgierigheid, naar wat er in haar nabijheid voorviel. Ik had bepaald medelijden met haar en samen fluisterden we dan ook wel eens een beetje over verboden onderwerpen, als twee schoolkinderen, die onder toezicht van een secondante reisden.
Ik behoef je zeker niet te zeggen, dat ik heel blij was, toen we goed en wel gearriveerd waren. Toos haalde ons af en was verheugd ons te zien. Ze ziet er kapitaal uit en maakt het ook best. Ze zegt prachtige resultaten van haar studiën hier te hebben. Zoo is op het õogenblik dus alles in orde, wat de dag van morgen brengen zal, moeten we afwachten, maar laten we er het beste van hopen. Zus slaapt nu, maar ik heb haar verteld, dat ik aan
| |
| |
je schrijven ging en ze zendt je duizend kusjes.
Zoodra het onderzoek morgen is afgeloopen, schrijf ik dat oprecht. Hartelijke groeten van Toos en van juffrouw Harmsen en een stevigen handdruk van je man.
Berlijn.
Lieve Moedertje,
Laat ik maar met de deur in huis vallen, goed nieuws komt nooit te vroeg: de professor heeft hoop gegeven op genezing, de mogelijkheid bestaat, dat ons kínd nog eens zal kunnen zien. Natuurlijk wil hij nog geen zekerheid geven, hij kan dat waarschijnlijk ook niet, maar hij gelooft niet, dat het een hopeloos geval is, daarmee moeten we vooreerst tevreden zijn. Laten we ons nog niet al te veel verheugen en voorbereid zijn op teleurstelling, maar stel je eens voor, dat er tenminste kans is, dat de duisternis verbroken zal worden, die ons kind omringt, dat ze zal worden, als andere jonge meisjes, ze heeft waarschijnlijk nog een lang leven voor zich, het geluk zou haast te groot zijn.
Zuske zelf heeft zich uitstekend gehouden, we durfden haar eerst niet zeggen, dat er werkelijk kans op genezing bestond, bang voor te groote opwinding, we waren van plan de operatie voor een tweede onderzoek te laten doorgaan, maar het lijkt wel, alsof het kind een apart zintuig heeft, waardoor we haar niets kunnen wijs maken. De dokter vertelde
| |
| |
haar, dat hij haar nog eens aan een uitgebreider onderzoek wilde onderwerpen, waarvoor ze dan weggemaakt zou moeten worden, maar ze lachte en vroeg, wanneer hij haar dacht te opereeren. Het lieve kind houdt zich zoo flink, we hebben haar gezegd, dat ze kalm moet blijven en zich niet opwinden, want dat ze zich daardoor zou kunnen benadeelen en nu is het verwonderlijk om te zien, hoe ze haar best daartoe doet en hoe het haar werkelijk gelukt, niet al te zenuwachtig te zijn.
Wanneer de operatie plaats zal hebben, weet ik nog niet precies en me dunkt, dat het beter is, uur en dag maar niet te schrijven, anders is het haast niet voor je uit te houden.
Of ik voor dien tijd nog iets zal laten hooren, weet ik ook niet, in ieder geval, moed gehouden, vrouwtje. Hierbij sluit ik een briefje in van Zuske, ze wilde je graag zelf schrijven en ik dacht, dat het je wel plezier zou doen.
Dag wijfjelief,
je man.
Lieve Moesje,
Ik wil u graag zelf even vertellen, hoe aardig de dokter vanmorgen was. Hij heeft me heel weinig pijn gedaan, bijna heelemaal niet en hij was erg vriendelijk. Hij spreekt Duitsch en dikwijls kan ik hem niet verstaan, gelukkig dat Vader en juffrouw Harmsen dat wel kunnen. Ik wou hem zoo dolgraag
| |
| |
eens zien en dat mocht, aardig van hem, vindt u niet? En toen zei hij, dat hij me nog eens onderzoeken ging, verbeeld u zoo iets, alsof ik niet wist, dat hij mijn oogen opereeren ging! Juffie is vreeselijk bang, dat ik zoo'n verdriet zal hebben, als alles eens niet lukken wil, ze zegt maar aldoor, dat ik er niet te veel op rekenen moet. Natuurlijk zou ik vreeselijk verdrietig zijn, als ik weer net eender thuis zou moeten komen, als ik vertrokken was, maar dat zal niet, ik word beter. Ik ben zoo vreeselijk nieuwsgierig, hoe het dan zijn zal, ik kan me dat niet goed voorstellen. Een beetje eng wel, hè? Maar het moet natuurlijk heerlijk zijn, anders zou niet iedereen me zoo beklaagd hebben, omdat ik niet gewoon zien kon. Maar als ik blind blijf, houdt u - toch net evenveel van me, is het niet Moes? Maakt Mia het goed? Wat zal het gek zijn, als ik net als Mia naar school zal kunnen gaan. Ik dacht dat zoodra ik weer thuis was, ik met haar mee zou kunnen gaan, maar juffie zegt, dat het niet kan. Als ik werkelijk zal kunnen zien, zal ik eerst nog een boel moeten leeren, voordat ik met Mia mee zou kunnen gaan. Stel u voor, dan moet ik heusch weer leeren lezen, ik vond dat niet prettig, toen Vader het zei, maar juffie zegt, dat is zoo erg niet, want ik ken natuurlijk de samenvoeging van de letters en moet alleen maar de vorm leeren herkennen met mijn oogen, wat dat nu eigenlijk is en hoe dat gaat, daar begrijp ik niets van. Juffie zegt, daar moet ik nog maar niet over denken, dat is van later zorg, ik word er zoo kriebelig van, weet u, als ik er over
| |
| |
denk. Maar dat is gemakkelijker gezegd, dan gedaan. Nu lieve schattemoes, schei ik er uit, want ik word moe. Bent u niet blij met zoo'n langen brief? Zoentjes voor Mia en duizend kussen voor u van
Zuske.
Berlijn.
Haastig een paar woordjes, beste vrouw, om je het groote nieuws te melden. Zuske is hedenochtend geopereerd en de professor verklaart de operatie voor volkomen gelukt.
Moeder, dringt het wel tot je door?
Ik kon het eerst niet in me opnemen, er was tijd noodig, voor ik werkelijk tot het besef kwam van het groote geluk, dat ons ten deel gevallen is.
Moeder, begrijp je het goed: ons kind zal kunnen zien, haar oogen zullen, volgens den professor, geheel normaal functioneeren, natuurlijk na eenigen tijd. O, ik kan er me haast niet indenken, jij wel? Zuske, ons Zuske, ons blind dochtertje, waarvoor we het leven zoo dragelijk mogelijk trachtten te maken, maar waarmee we toch in den grond van ons hart zoo'n innig medelijden hadden, ons Zuske zal kunnen zien!
We zullen niet meer behoeven te tobben over het steeds meer bewust worden van haar gemis bij ons kind, niet meer ons af te martelen, hoe dat leven te vullen, in duisternis gehuld. Ze is gelukkig
| |
| |
nog jong, kan zich nog geheel leeren aanpassen aan het gewone leven van normaal ziende menschen. Misschien wordt ze nog eenmaal een gelukkige vrouw en moeder.
Ons geluk is haast te groot om in te kunnen gelooven, vin' je niet? Ik blijf nu hier niet langer dan morgen, mijn zaken eischen heel dringend mijn terugkomst en de professor verzekert me, dat er volstrekt geen bezwaar meer bestaat en alles nu in den eersten tijd rustig zijn beloop moet hebben. Uitgebreider vertel ik je dus alles mondeling.
Zus is zoo goed als maar kan, volgens den professor en ik laat haar met het volste vertrouwen aan zijne zorgen achter en aan die van juffrouw Harmsen. Die blijft, zooals afgesproken is, voorloopig hier. Tot spoedig dus, beste, ik hoop maar, dat het geluk je niet te veel heeft aangedaan, maar dat komt men gauw te boven, niet waar?
Een zoen van
je man.
Berlijn.
Lieve mevrouw Terborch,
Zooals ik mijnheer beloofd heb, wil ik u zooveel mogelijk op de hoogte houden van den toestand hier.
Tot nog toe gaat alles best volgens den professor. Toen mijnheer vertrok, moest Zuske nog in een donkere kamer blijven, zoodat hij u niet veel nieuws omtrent haar kon mededeelen. Alleen weet u, dat ze
| |
| |
wat teleurgesteld was, niet dadelijk gebruik te kunnen maken van haar verkregen gezichtsvermogen. Ze schreide zelfs even en het kostte den professor en mij de grootste moeite haar te overtuigen, dat ze dat juist niet doen mocht en dat ze moest trachten geduldig en opgewekt te zijn, ze had nu immers het vooruitzicht, eenmaal normaal te kunnen zien. Nu is ze weer kalmer, maar natuurlijk is het moeielijk voor haar, om geduld te oefenen. En toch zal dat zoo noodig zijn. De professor verzekert me, dat pas na minstens vijf weken ze in staat zal zijn een bepaald voorwerp waar te nemen, gedurende al die weken zal ze nog bijna blind zijn, omdat hare oogen, hoewel normaal functioneerend, nog niet in staat zijn centraal te fixeeren, zoo noemt de professor het. Hij bedoelt daarmee iets zien, dat recht in de gezichtslijn geplaatst is. Wat rechts en links van dat voorwerp staat, zal ze zelfs dan nog niet kunnen waarnemen, eerst langzamerhand zal haar gezichtsveld zich uitbreiden, ze zal moeten leeren zien. Bij een pas geboren kindje gaat het ook zoo, zegt de professor, alleen merken we dat zoo niet, omdat zoo'n kleintje nog heelemaal zoo tamelijk onbewust is, terwijl iemand van den leeftijd van Zuske zich natuurlijk rekenschap geeft, van wat ze ondervindt.
De professor heeft me verzocht u te verzoeken, vooreerst niet over te komen. De nu volgende weken zullen van ons patientje zoo'n inspanning vorderen, dat het voor alles noodig is, haar zoo rustig mogelijk te houden en de komst van haar moeder zou haar zeer zeker opwinden, u kent
| |
| |
haar uitgelaten buien, als ze iets prettig vindt. Hierbij een klein briefje, dat ze me gedicteerd heeft, ze wilde zoo dolgraag er een woordje bijvoegen, maar zelf schrijven zou haar te veel inspannen. Haar kusjes zal ze u dus zelf zenden.
Inmiddels, na vriendelijke groeten
Hoogachtend,
Uwe dw. A. Harmsen.
Lieve, lieve Vader en Moesje.
Nu kan ik heelemaal niet meer zelf schrijven en moet dus wel aan juffie vragen, om het voor me te doen. Op het oogenblik heb ik het niets prettig, eigenlijk heb ik veel verdriet, want ik zal nog in geen weken echt kunnen zien, zegt de dokter. Wel is er iets geks gebeurd, ik heb zoo'n raar gevoel gehad, dat was de eerste keer, dat het licht in mijn oogen doordrong, zegt de juffrouw. Ik vond het niets prettig, vrij eng eigenlijk, maar ik ben daar nu al weer wat aan gewend. Eerlijk gezegd vind ik het wel rustig, als het weer donker in de kamer is, of ik een doek voor mijn oogen gebonden krijg, om het licht buiten te sluiten, zooäls juffie het noemt. Dan ben ik weer zoo echt de oude Zus. Grappig, vindt u niet, dat ik nu geblinddoekt moet worden, net als bij dat spelletje op Wilhelminaburg. Als ik echt zal kunnen zien, zal ik het wel heerlijk vinden, denk ik, maar nu voel ik me nog een beetje raar,
| |
| |
ziet u? Juf zegt, dat ik er nu uit moet scheiden, dag lieve Moesje en Vadertje, heel veel kusjes van uw Zuske.
P.S. Ik vind het heerlijk, als u me schrijft, juffie leest het me dan voor, net als vanouds.
Berlijn.
Liefste Moes en Vadertje,
Nu mag ik u weer zelf schrijven, omdat ik weer veel beter ben, zegt de dokter. Wat hij daarmee meent, begrijp ik eigenlijk niet, want ik ben nooit ziek geweest. Maar ik denk, dat hij bedoelt, dat ik me nu niet meer zoo vreeselijk stil en rustig behoef te houden.
Weet u wat zoo echt is? Als ik schrijven wil, doe ik mijn oogen dicht en ga in een donkere kamer zitten, anders kan ik het niet. Want Moes, u weet van juffie, dat ik nu heusch begin te zien, gisteren heb ik voor het allereerst een tafel en een stoel goed gezien met mijn oogen. Ze hadden me gezegd, dat ik eerst die tafel en dien stoel eens goed bekijken moest met mijn vingers, zoodat ik goed wist, hoe ze er uitzagen en toen werden ze zoo geplaatst, dat ik er naar kijken kon met mijn oogen. Eerst onderscheidde ik niet heel duidelijk, wat daar eigenlijk was, maar na een poosje zag ik een voorwerp, dat moest de tafel zijn. Het gekste was, dat ik gedacht had, dat een tafel er heel anders uitzag en toen die
| |
| |
stoel, het was gewoon bespottelijk. En weet u wat ook zoo gek was? Ik dacht, dat die tafel vlak bij me stond en toen ik er naar grijpen wilde, was die er niet. Is dat niet raar? Daarna moest ik weer rusten, en ik had zoo dolgraag juffìe's gezicht gezien, maar ik moest wachten tot een beetje later, zei de dokter. Dag lieve schatjes, wat zal dat prachtig zijn, als ik weer thuiskom en u allemaal zien kan. Maar misschien, dat ik toch nog wel eens heel eventjes iïiet mijn vingers kijk, want ik ben zoo bang, dat, net als die tafel de tafel niet was, zooals ik die altijd gezien had, u ook niet uzelf zult zijn, maar iemand anders en dat zou ik niets prettig vinden. Als ik juffrouw Harmsen gezien heb, zal ik u schrijven, of ze heusch de oude juffie is of een vreemde dame. Duizend kusjes voor u en ook voor Mia van
Zuske.
Berlijn.
Lieve mevrouw Terborch,
Daar Toos u zoo geregeld op de hoogte houdt van den wetenschappelijken kant van het gebeuren hier, wil ik u alleen maar schrijven, hoe Zus zich onder dit alles houdt. Het is een vreemde ondervinding, die ik met haar opdoe. Na de eerste teleurstelling van niet dadelijk te kunnen zien en de bevrediging van haar verlangen eindelijk een voor- | |
| |
werp duidelijk te kunnen onderscheiden met het gezicht, is het, alsof ze eigenlijk wel graag tot haar duisternis zou willen terugkeeren.
Wat ze in staat is te zien, valt haar tegen, ik geloof, dat ze zich in haar verbeelding alles mooier heeft voorgesteld, dan ze het nu vindt. Waarschijnlijk komt dit, omdat ze nog steeds geen overzicht van een geheel kan hebben, zoo ziet ze bijv. de dingen in een plat vak, van perspectief nog geen sprake. Als ze zich heel erg heeft ingespannen om iets goed te onderscheiden, dan sluit ze hare oogen en vraagt, het nu nog eens te mogen betasten en dan zucht ze van verlichting, als ze alles nog vindt, zooals ze dat gewoon was. We kunnen ons eigenlijk geen denkbeeld maken, van de ondervinding, die het kind nu opdoet. Stel u eens voor, dat wij plotseling een nieuw zintuig hadden gekregen, hoe zouden wij ons dan voelen.
Het is wel jammer, dat de professor er nog steeds tegen is, dat u overkomt, maar hij wil absoluut, dat ze geen nieuwe aandoeningen ondervindt, dan die, welke nu al zoo rijkelijk haar deel zijn. Vele zoentjes van Zus en hartelijke groeten van
Uwe dw. A. Harmsen.
Berlijn.
Lieve Schatten,
Ik ben erg verdrietig gestemd vandaag, ik vind mezelf zoo vreeselijk dom. Ik kan nu al goed zien,
| |
| |
vlak voor me uit en als me dan gevraagd wordt, wat of het is, dat ik zie, weet ik het nooit, als ik het niet eerst bevoeld heb. Vindt u dat niet vreeselijk dom? En als ik eerst iets bevoeld heb bijv. een vaas en er worden me dan een paar dingen getoond en ik zeggen moet, welk voorwerp de vaas is, dan weet ik het meestal ook niet, kunt u nu zoo iets begrijpen? Als ik maar eenmaal iets gezien heb en ze hebben me gezegd, wat het is, dan weet ik het wel, later ook, en dan vergis ik me niet meer. Maar is het niet naar, dat alles er anders uitziet, dan ik dacht en meestal niet zoo mooi? Zal ik ooit alles kunnen onderscheiden, die duizende en duizende dingen, die er te zien zijn? Gisteren zag ik iets, dat ik prachtig vond, een klein kindje, zoo ziet Baby er zoo wat uit, zegt juffie. Stel u voor, dat ik de lieve Baby nu ook echt zal kunnen zien, als ik weer thuis ben. Dat vind ik wel heerlijk, ziet u. Juffie zegt maar aldoor, dat ik geduld moet hebben en mijn best doen en dat ik dan later alles mooi en heerlijk zal vinden.
Leeren lezen met mijn oogen mag ik nog lang niet, zegt ze, dat spijt me wel, want daar verlang ik naar. Nu, dag lievelingetjes, honderd kusjes van
Uw Zuske.
Berlijn.
Lieve Vader en Moeder,
Het gaat best met Zus, ze gaat prachtig vooruit en nu kom ik met de goede tijding, dat u eens moogt
| |
| |
overkomen. Voor een paar daagjes maar, begrijpt u, het is beter haar maar rustig met juffrouw Harmsen te laten voortwerken, tot ze bijna normaal zal zijn, dan mag ze naar huis. Kom nu maar spoedig en vooral niet zenuwachtig zijn, Moedertje, ik heb voor u ingestaan, anders had de prof nog niet eens zijn toestemming gegeven.
Een ferme zoen van
Uw Toos.
Berlijn.
Liefste Moesje en Vader,
Wat was het heerlijk u bij me te hebben, alleen had ik u graag wat langer gehad. Maar nu weet ik precies, hoe u er uitziet, niet hoe ik me verbeeld, dat u bent, maar uw echte gezichten ken ik nu. Weet u, wat een beetje gek is? Als ik aan Vader en u denk, zie ik dadelijk de oude moeder en vader voor me en dan kan ik me de nieuwe niet heel goed meer voorstellen. Als ik erg mijn best doe, komt uw nieuw gezicht dan wel weer terug, maar daar moet ik me voor inspannen, uwe lieve, oude gezichtjes komen vanzelf. Als ik weer thuis zal zijn en u altijd met mijn oogen zal zien, ben ik bang, dat het juist omgekeerd zal gaan en ik de oude vader en moeder verliezen zal. Maar dan mag ik wel eens even over u heenstrijken, zoo met dichte oogen, weet u, dan heb ik u weer terug, zooals ik u altijd gehad heb.
| |
| |
Met juffie doet ik dat ook wel eens, maar die zegt, dat ik het liever niet doen moet, dat ik er me aan moet wennen, alleen met mijn oogen te zien, omdat ik anders in de war zal raken met al die dubbele beelden. Ze heeft misschien wel gelijk, want het is een gek gevoel, om aan een mensch met twee verschillende gezichten te denken, maar het is zoo gezellig weet u, al dat oude, waaraan ik gewend ben, in al dat nieuwe voel ik me nog zoo weinig thuis. Wat is er nu veel voor mij te leeren en op te merken. Ik weet nu, wat men onder perspectief verstaat, ik begrijp nu, dat de dingen, die verder afstaan, niet werkelijk kleiner zijn, maar dat ik ze zoo zie. In den beginne wou het er maar niet bij me in, dat een stoel, die achter in de kamer stond, niet kleiner was, dan een dien ik aan kon raken. Dan bracht juffrouw Harmsen er mij naar toe en dan groeide die stoel en zag er net uit als de andere stoelen. En nog veel erger was dat met boomen, die buiten ver af stonden, dat vond ik toch allemaal zoo gek. U, die er aan gewoon bent, kunt u niet begrijpen, hoe vreemd dat alles voor me is. Heel in het begin, was het nog gekker, toen dacht ik altijd, dat alles vlak voor me stond.
Er is nog iets, dat me hoe langer, hoe meer opvalt. Hoe meer ik begin te zien, hoe grooter de ruimte wordt, die ik met mijn oogen kan waarnemen, hoe minder luid de heele wereld wordt, het is, alsof ik alles zachter, gedempter hoor, dan vroeger. Ook vind ik, dat bloemen, als ik ze eenmaal goed kan onderscheiden met het gezicht, niet meer zoo sterk geuren, is dat niet vreemd?
| |
| |
De dokter zegt, dat, wanneer ik eenmaal heelemaal goed kan zien en daar aan gewend ben, ik vanzelf mijn vingers niet meer gebruiken zal, omdat ik dan langzamerhand de groote gevoeligheid van mijn vingers verliezen zal. Dat hoop ik maar niet, want van tijd tot tijd moet ik nog eens terug kunnen keeren tot al de oude, gezellige dingen, waarin ik altijd gewoon ben geweest.
Vindt u dat ook overdreven van me en zelfs een beetje dom?
Zoo noemt de dokter het, hij zegt, dat ik niet zoo sentimenteel moet zijn, maar hij heeft immers nooit zelf zoo iets ondervonden, hoe kan hij daar dan over oordeelen.
Lieve Vader en Moedertje, ik heb zoo'n idee, dat u me wel begrijpen zult, daarom schrijf ik het aan u, ik voel me soms wel een beetje benauwd, een beetje overweldigd, noemt juffie het.
Nu zal ik u wel niet meer terug zien, voor ik weer thuis ben, maar dat zal nog wel een poosje duren. Ik ben erg benieuwd, hoe ik Mia zal vinden en Johan en Flip, zou die dan ook thuis kunnen zijn?
Albertine heeft me beloofd, met Baby over te komen, zoodat ik dan iedereen bij elkaar zal hebben en me dus wel rustig en prettig zal voelen.
Wat een reuzenbrief is dit geworden! Ik vind het zoo knus, zoo op mijn oude maniertje aan u te schrijven, mijn oogen mag ik daar nog niet bij gebruiken, ik zou het niet kunnen ook, denk ik. Dag lieve schatten, ik heb toch nog altijd het gevoel dat thuis mijn oude Moesje en Vadertje zijn en dat
| |
| |
vind ik zoo heerlijk. Juffie schrijft hier niet bij, omdat mijn brief al zoo lang geworden is, ze zendt u dus vele groeten. Ik kus u duizendmaal en zend ook Mia vele zoenen.
Uw Zuske.
P.S. Wat vond ik het toch heerlijk, dat ik u weer eens pakken kon. Vader zei zoo echt als van ouds: kraak mijn nek niet, Zus!
|
|