| |
| |
| |
XIX
Weer thuis
Toen Mia uit school kwam, hoorde ze het groote nieuws: Zuske werd thuis verwacht.
Mia kreeg een kleur van plezier, ze vond het heerlijk, Zus weer thuis te hebben en vooral vond ze het interessant. Zij was niet naar Berlijn geweest, zooals oom en tante en ze kon zich dus Zus heelemaal niet voorstellen met oogen, die zagen, zoo goed als haar eigen kijkers.
'Wanneer komt ze?' vroeg ze gretig.
'Overmorgenochtend, ze komen met den nachttrein, dat vond de professor het best. Al die voorbij vliegende dingen van uit den trein gezien, zouden te veel voor Zuske zijn en dus gaan ze rustig in een slaapwagen en zullen trachten den nacht zoo kalm mogelijk door te brengen.'
'Ze zal toch niet kunnen slapen,' phantaseerde Mia, 'wat moet het vreemd voor haar zijn, zóó thuis te komen, zoo heel anders, dan ze weggegaan is. Vindt u het niet verrukkelijk, Tante?' en Mia vloog nog even naar Wies, om die het groote nieuws te vertellen.
| |
| |
Ze spraken dien middag aan tafel over niet veel anders.
'Moeten we het huis niet groen maken?' opperde Mia, die behoefte had, om de ontvangst heel feestelijk te doen zijn.
'Ben je dwaas, kind,' lachte Johan, die juist met verlof thuis was gekomen, 'dat doen we, als ze de bruid is.'
Mia keek sip, die Johan lachte haar altijd uit, wat was daar nu voor geks aan, dat ze voorstelde het huis groen te maken.
Johan trok haar aan haar lange vlecht.
'Kijk maar niet zoo zuur, als jij de bruid bent, maken we den boel ook groen, dat beloof ik je.'
Nu moest Mia toch lachen.
'Schei uit met je flauwe praat, jij zult dan de bruidegom niet zijn, dat verzeker ik je.'
Johan lachte, dat het daverde.
'Hallo, dacht je dan, dat ik daar het minste plan op had? Neen maar, die is goed!' en de verlegen, vuurroode Mia nog eens aan haar vlecht trekkend, voegde hij er bij:
'We zullen hopen, dat er wel andere meisjes op de wereld zijn, die genadiger over me denken.'
'Daar ben ik toch bang voor,' snibde Mia en mijnheer Terborch, die het kibbelarijtje lachend had aangehoord, klopte zijn zoon op den schouder en zei, dat hij er zich maar niets van moest aantrekken.
'Laten we nu liever eens afspreken, hoe we Zuske ontvangen zullen,' zei zijn vrouw.
'Wel, heel gewoon natuurlijk, we zullen hier en daar
| |
| |
wat bloemen neerzetten, dunkt me, daar houdt ze zooveel van en verder zal ze genoeg te doen hebben met alles in zich op te nemen, zonder dat we er nog overtolligheden bij aanbrengen.'
Ja, dat vonden ze eigenlijk allemaal, hier en daar wat bloemen, dat zou voldoende zijn.
'En dan schrijf ik vanavond nog aan Tine en Flip, Zus heeft gevraagd of die allemaal thuis zouden zijn, als ze kwam, herinner je je wel?'
'Jawel, ik herinner me, dat ze dat schreef, maar zou dat nu niet te veel ineens zijn, als het haar maar niet te veel aandoet.'
'Och, ze wil dat nu graag. Ik zal Tine natuurlijk vragen, Baby mee te brengen, dat spreekt vanzelf, Zuske is zoo dol op het kleine schatje. Oscar, ben ik bang, zal wel niet kunnen, die kan zoo zelden weg.'
Mia was te zeer vervuld van hetgeen gebeuren ging, om dien avond veel aandacht aan haar werk te kunnen geven.
Ze stond telkens op en bekeek zich dan even in den spiegel.
'Bevalt het je?' spotte Johan.
'Och zeur niet,' verzocht ze.
Toen vertrouwelijker:
'Ik ben zoo benieuwd, weet je, hoe Zus me vinden zal.'
'Wel een leuke bakvisch, denk ik.'
Mia bloosde.
'Och, dat bedoel ik natuurlijk niet, ik zou graag willen weten, of ze me terug zal kennen. Misschien
| |
| |
denkt ze wel, dat ik er heel anders uit zie, dan ik doe.'
Johan keek bedenkelijk.
'Ik ben wel bang, dat ze zich zoo iets leelijks niet heeft kunnen voorstellen.'
'Zoo iets leelijks! Als ze naar jou kijkt, behoeft ze zich dat niet meer voor te stellen, dan ziet ze het.'
Johan draaide zijn opkomend kneveltje wat op en
richtte zich in de hoogte.
'Ik dacht, dat ik nog al een knappe jongen was,' spotte hij, 'vraag dat maar eens aan Wies.'
'Jij knap? En dacht je, dat Wies dat vond? Pfoe!' en met een minachtend gebaar trok Mia hare schouders op, maar in het diepst van haar hartje gaf ze Johan niet heelemaal ongelijk.
'Zeg eens, Johan,' klonk het uit de voorkamer,
| |
| |
'zou jij niet liever wat hier komen, op die manier kan Mia niet werken. Als ze ook vacantie heeft, kunnen jullie elkaar zooveel plagen als je wilt.'
'Niets liever dan dat, Vader, goed, dat u me roept, ze wou me maar niet laten gaan,' en lachend slenterde hij weg, terwijl Mia haar hoofd weer over hare boeken boog, maar toch eerst eventjes haar pleegbroer naoogde, ze vond hem toch wel een leukerd.
Den volgenden middag kwam Albertine met haar kindje.
'Is ze niet engelachtig geworden?' vroeg ze, het kraaiende schepseltje op haar grootmoeders schoot zettend en er vol trots naar kijkend, 'wat Zuske daar wel van zeggen zal, u weet, ze was er al zoo dol op, toen het nog maar zoo'n heel klein peutertje was. En al die snoezige geluidjes, die het schatje maakt, wat zal ze daar een pleizier in hebben.'
'Ja, maar nog meer in het kindje zelf, je vergeet, dat ze het nu zal kunnen zien.'
'Ja, Moes, daar mag u me wel aan helpen herinneren, ik kan me daar nog niet heelemaal indenken, zoo stel ik me nog altijd voor, dat, hoe meer leven Baby maakt, hoe gezelliger dat voor Zuske moet zijn, net als vroeger.'
Haar moeder zat in gedachte.
'Het zal alles wel heel vreemd zijn.'
'Dat zal het, voor mij vooral, u hebt haar in Berlijn al gezien, moet u denken.'
'Ja, dat is wel zoo, maar toen was haar gezichtsvermogen nog maar heel beperkt. Wil je wel ge- | |
| |
looven, dat ik daar in Berlijn heelemaal geen gevoel van de werkelijkheid had. Het was net voor mij, of Zuske weer iets nieuws had aangeleerd en me dat nu toonde, zooals zoo heel dikwijls in haar leventje gebeurd is.'
'Ja Moes, dat kan ik me best voorstellen, zoo echt alsof Zus een nieuw kunstje geleerd had, zooals wij kinderen dat ondeugend noemden. U werd daar altijd boos over en zei dat Zuske geen aap of een ander gedresseerd beest was en geen kunstjes behoefde te leeren.'
Mevrouw Terborch lachte.
'O, dat weet ik nog best, dat hinderde me altijd zoo. Nu zal ik ons Zuske niet meer behoeven te beschermen, ze zal mijn hulp nu niet meer zoo noodig hebben,' en mevrouw Terborch zuchtte even.
Albertine kuste lachend haar moeder.
'Maar Moedertje, wat een zucht. En waarom? Vindt u zelf niet, dat u een dwaas Moesje bent? Kijk, Baby lacht u uit,' en het kind in de hoogte tillend, liet ze het vroolijk spartelen en danste er toen even de kamer mee rond.
'Ik vind het dol, dat alles zoo goed terecht is gekomen, wat een heel ander leven zal dat voor Zuske worden.'
'Dat zal het, je denkt toch niet, kind, dat ik niet blij ben?'
Albertine zette het kind weer op haar moeders schoot en ging naast haar zitten. Ze vlijde zich tegen haar aan en streelde zachtkens haar wang. 'Dat weet ik ook wel, lieverd, natuurlijk bent u blij,
| |
| |
het zal alleen maar een beetje vreemd zijn in den beginne, hè? Maar heerlijk is het, daar gaat niets van af.'
Men kan begrijpen met welk een spanning den volgenden morgen de trein uit Berlijn verwacht werd.
Mijnheer en mevrouw Terborch gingen naar het station, de anderen zouden Zuske thuis afwachten, te veel emotie ineens kon niet goed zijn.
Wie niet minder in spanning, of liever vol nieuwsgierigheid, naar die thuiskomst verlangden, dat waren de dienstmeisjes.
'Zou ze ons kennen?' vroeg Marie en Lientje beweerde, dat ze het wel dacht, ze had hun immers altijd goed van elkaar kunnen onderscheiden, toen ze nog blind was, nu ze zien kon, zooveel te beter.
Ze kwamen beiden toegeloopen, zoodra het rijtuig gehoord werd, maar hielden zich natuurlijk wat op den achtergrond, terwijl Albertine, Flip, Johan en Mia naar de voordeur liepen, om die te openen.
Zuske kuste en werd gekust, haast zonder zelf te weten, wie ze omhelsde en door wie ze gepakt werd.
Toen kwamen ook de meisjes naar voren en staken een hand toe.
'Ik filleseteer je wel,' zei Marie.
'Dank je wel, Lien, en daar is Marie ook,' en Zuske greep gul naar Lientje's hand.
Dat was een teleurstelling voor de beide meisjes.
'As dat nou zien heet,' beweerde Marie, weer naar haar keuken gaande, 'dan weet ik niet, wat niet zien is,' en Lientje volgde met een punt van haar schort
| |
| |
tegen haar oogen gedrukt, terwijl ze zuchtte:
''t Is zonde nog toe, het schaap ziet nog geen steek, die perfester heef ze wat wijs gemaakt, dat zal je nou altijd zien, 't is zonde nog toe.'
Intusschen was Zuske naar binnen getroond en moest nu de zusters en broers eens goed bekijken.
'Hoe vin' je ons?' lachte Johan.
'Leuk,' beweerde Zus en keek de kamer rond.
Ze zag bleek en haar gezichtje stond ernstig.
Toen sloeg ze opeens hare armen om haar moeders hals en kuste haar op haar oude, onstuimige manier en daarna haar vader en toen al de anderen, waarna ze in een hevige huilbui losbarstte, en haar gezicht tegen den schouder van juffrouw Harmsen drukte.
Deze streelde haar kalmeerend over het hoofd.
'Het is wat te veel voor haar, ze is nog altijd zenuwachtig, u moet niet vergeten, wat al indrukken ze in den laatsten tijd heeft moeten verwerken.'
'Heeft ze vannacht nog al goed geslapen?'
'Niet veel, we hebben wel ons best gedaan, niet waar Zus? Maar het wilde niet erg goed lukken.'
'Ze moet straks maar wat naar bed gaan en eens goed uitrusten. Maar nu eerst ontbijten. Hebben jullie al wat gebruikt?'
'Een kop thee, we hadden niet veel trek. Ja, Zuslief, nu moet je eerst wat eten en dan gaan rusten.'
Albertine keek teleurgesteld.
'En Baby? Moeder vond beter, dat ze niet alles te gelijk te zien kreeg, maar om nu heelemaal te wachten, totdat ze geslapen heeft!'
Neen, dat wilde Zus ook niet, de Baby moest ze
| |
| |
dadelijk zien. Gek, dat ze te midden van al dat weerzien heelemaal niet aan het kleine schatje gedacht had.
Maar nu wilde ze het dadelijk zien en Albertine ging haar dochtertje halen en bracht het vol trots aan Zuske, die gelukkig verrukt was over haar nichtje.
Ze kuste teeder het rose gezichtje en speelde met de blonde krulletjes. De Baby was haar niet tegengevallen.
Toen gingen ze ontbijten en Mia, die geen oog van haar pleegzusje af had, sloeg met een kleur hare oogen neer, toen die van Zus er juist in keken en met zoo'n heel andere uitdrukking, dan ze vroeger hadden.
'Zou je Mia herkend hebben, als je niet geweten hadt, dat ze het was?' vroeg Flip.
Zus kleurde zachtjes.
Een zenuwachtige trek vloog om haar mond.
'Ik weet het niet,' zei ze en daarna werd ze zoo bleek, dat haar moeder voorstelde, of het maar niet beter zou zijn, als ze nu naar boven gingen, als ze geslapen had en weer frisch was, konden allen gezellig bij elkaar komen, ze zag er nu zoo in-moe uit.
Ja, ze was moe, dat moest ze bekennen, ze wilde ook liefst nu maar eerst wat gaan slapen.
Haar moeder bracht haar zelf naar boven, terwijl juffrouw Harmsen volgde.
Zuske kleedde zich uit, ze was stil en antwoordde nauwelijks op de bezorgde vragen van haar moeder.
Toen ging ze op een stoel zitten en keek de
| |
| |
kamer rond, de lieve, vertrouwde kamer, waar ze van haar zesde jaar af aan geslapen had.
Wat zag ze bleek, er lag een verlangende trek op haar gezichtje.
Juffrouw Harmsen ging naar haar toe.
Met haar hand op Zuske's schouder, zei ze:
'Ik zou het maar doen, als je graag wilt.'
Verrast keek Zuske haar aan.
'Zou Moes het niet naar vinden?' fluisterde ze.
'Welneen. Langzamerhand zal je het niet eens meer willen, maar nu zou ik het nog maar eens doen.'
Zus sloot haar oogen en stond op.
Zich van het eene meubel naar het andere voortbewegend, liep ze tastend de kamer rond en haar gezichtje stond hoe langer hoe tevredener.
Haar moeder keek weemoedig naar die tastende vingers en een groote vreugde kwam in haar, toen ze er aan dacht, dat het nu spoedig uit zou zijn met al dat treurige, het zou nu niet lang meer duren, of Zuske was aan haar nieuwen toestand gewend en dan zou ze er ook ten volle van kunnen genieten.
Tevreden ging Zus in bed liggen en stak haar armen naar haar moeder uit.
Deze boog zich over haar heen.
Heel even sloot Zuske weer haar oogen en streelde met de vingertoppen over de bekende en geliefde trekken.
'Het lieve, oude gezicht van Moes,' prevelde ze, 'nu voel ik pas goed, dat ik weer thuis ben,' en met een zucht van voldoening liet ze zich in de kussens neerzakken.
|
|