| |
| |
| |
XV.
De uitnoodiging.
Mevrouw Terborch zat in de serre, grenzende aan haar tuinkamer, en herlas een brief, dien ze dien ochtend ontvangen had.
In den tuin liepen Mia en Zuske druk samen te praten.
Peinzend keek mevrouw Terborch naar de beide meisjes, die het vandaag bizonder goed samen schenen te kunnen vinden.
Het was heerlijk, dat Mia vacantie had, nu juffrouw Harmsen voor een weekje naar huis was. Zuske alleen te moeten bezig houden, vond ze altijd bezwaarlijk, hoe veel ze ook van haar dochtertje hield.
Het was vreemd, maar daar scheen ze zoo geen slag van te hebben. Als juffrouw Harmsen thuis was, was Zuske dikwijls alleen bezig en verveelde zich niet, maar nauwelijks was ze met haar moeder alleen, of ze eischte voortdurende toewijding en werd lastig en knorrig, als men haar die niet gaf.
Daarom wist ze ook niet goed, hoe den brief te beantwoorden, dien ze in haar hand hield, de invitatie aannemen of niet?
| |
| |
Ze las nog eens over, wat mevrouw Zandhorst, de moeder van Wies en Wim haar geschreven had.
Lieve mevrouw Terborch,
Zooals u misschien weet, logeeren we gedurende de zomervacantie van de kinderen bij mijne ouders, op hun buitenplaats, Wilhelminaburg. Nu is het aanstaanden Donderdag de verjaardag van Wies, ze wordt vijftien jaar en mijn ouders wilden graag dien dag voor haar zoo prettig mogelijk maken. Ze willen een feestje geven, waarop eenige kennisjes van naburige buitens en uit Arnhem geïnviteerd zullen worden. Maar Wies verklaart, dat ze geen echt plezier zal hebben, als Mia er niet bij is en dus zouden we erg graag zien, dat Mia dien dag overkwam. Nog veel prettiger zou ik het vinden, als uzelf met Erica haar wilde vergezellen, ze behoeft dan meteen die heele reis naar Arnhem niet alleen te maken, wat u misschien een bezwaar zoudt vinden.
Als u ons dan het genoegen wilde doen, dien nacht bij ons te blijven logeeren, behoefde de feestdag niet zoo vroeg afgebroken te worden, waar ons Wiesje heel bang voor is.
Mijn zuster uit Leeuwarden logeert hier ook met haar beide kinderen en die zou het bizonder prettig vinden, u weer eens te ontmoeten. U ziet dus, dat u ons allen een genoegen zult doen, door met de beide meisjes te komen, u mag het heusch niet weigeren.
Het rijtuig zal u aan het station te Arnhem afwachten, om u naar ons buiten te brengen, waar u ons allen zoo welkom zult zijn.
| |
| |
Inmiddels, met vriendelijke groeten van om allen, steeds gaarne:
Uwe L. Zandhorst
Verkoren.
Mevrouw Terborch vouwde den brief weer dicht.
Wat zou ze doen?
Ze kon moeilijk weigeren, Mia te laten gaan, ze gunde het haar ook wel, maar om zelf mee te gaan met Zuske, dat had zijn bezwaren.
Maar zoo twee dagen alleen met Zus, daar zag ze wel tegenop en Mia thuis houden uit louter eigenbelang, dat ging toch ook niet. En zou ze Mia alleen die vrij groote reis durven laten doen? Ze wist ook niet, of haar man dat wel goed zou vinden. Het beste zou zijn, maar eens af te wachten, wat hij er van zeggen zou en dan Zus vooral tot zoolang onkundig laten van de invitatie.
Maar ze had buiten den waard gerekend, in dit geval buiten Mia, die met dezelfde post een brief van Wies gekregen had, waarin heel het plannetje verteld werd en die niet had kunnen nalaten, dadelijk het nieuws aan Zuske te vertellen.
Ze vond het iets heerlijks en was echt blij, dat Zus ook gevraagd was, want het hinderde Mia altijd een beetje, een pretje te hebben, waaraan Zuske geen deel kon nemen. Te midden van haar pleizier vergat ze dan, eerlijk gezegd, Zus wel, maar ze vond het toch heel prettig, dat Zus nu mee zou kunnen gaan.
Wat Zuske er van zei, behoeven we eigenlijk niet te vertellen. Die was dadelijk een en al opgewonden- | |
| |
heid [en] stelde zich gouden bergen voor van dat feestje, waarop ze natuurlijk aan alles mee zou mogen doen, anders zouden ze haar niet gevraagd hebben.
Ze liep dan ook dadelijk naar haar moeder toe, toen ze voetstappen op het grind hoorde en riep juichend uit:
'Is het niet heerlijk, Moes, zal het niet dolletjes zijn, met ons drietjes naar Wies te gaan, vindt u het niet vreeselijk lief om ons allemaal te vragen!'
Mevrouw Terborch wist zoo gauw niet, wat te zeggen, ze vond het alles behalve prettig, dat Zus al volkomen op de hoogte bleek te zijn. Ze had eigenlijk niets geen lust om te gaan en moest er toch ook eerst eens met haar man over spreken.
Ze stak haar arm dus door dien van Zus en begon met haar het tuinpad op en neer te loopen.
'Ja zeker,' zei ze kalmeerend, 'het is heel lief van mevrouw Zandhorst, ons allen drie te vragen, maar of we de invitatie zullen kunnen aannemen, zal nog te bezien staan.'
Met een ruk stond Zus stil.
'Niet aannemen? Niet gaan? Maar Moes, daar meent u niets van. Waarom zouden we niet gaan? Het zal zoo eenig zijn.'
Mia zei niets, maar haar donker gezichtje drukte teleurstelling en ongerustheid uit.
Mevrouw Terborch antwoordde niet dadelijk.
Ze wilde niet zeggen, dat ze er zoo tegenop zag, met Zus naar vreemden te gaan, zonder juffrouw Harmsen. Ze zag er ook eigenlijk geen genoegen in voor het kind, wat had ze daar nu onder al die
| |
| |
drukke jongens en meisjes, ze kon immers toch niet altijd meedoen. Het was toch ook niet mogelijk, dat zij, tamelijk gezet als ze was en niet zoo heel jong meer, Zus den heelen dag naliep om te zien, of ze geen kwaad kon en de spelletjes meedeed, om op Zus te letten, zooals juffrouw Harmsen dat gewoon was.
Haar zwijgen maakte Zus ongeduldig en wat driftig viel ze uit:
'Maar zeg dan toch iets, Moeder, begrijpt u dan niet, dat ik weten wil, waarom u me zoo'n groot verdriet zoudt willen aandoen, door me niet te laten gaan.'
Zoo'n groot verdriet zoudt willen aandoen - daar had je het, dat was het juist, waarom ze geen besluit konden nemen.
'Ik zal er met Vader over spreken,' beloofde ze.
'En als Vader het goed vindt, gaan we?'
Nog aarzelde mevrouw Terborch.
Mia keek haar gespannen aan en Zus schudde zachtjes haar arm.
'Toe dan Moes, zeg nu wat.'
'Nu goed dan, we zullen de beslissing aan Vader overlaten.'
Mia zuchtte verlicht en Zus deed een paar luchtsprongetjes.
'Dan gaan we, Mi, Vadertje vindt het natuurlijk best.'
'Maar dan moet Oom twee dagen alleen thuis blijven, als hij dat maar wil,' wierp Mia tegen en mevrouw Terborch greep dat argument gretig aan.
'Ja, als dat maar gaat, het zal wel heel een- | |
| |
zaam voor hem zijn, denk je ook niet, Zus?'
Ze rekende op de groote liefde van het kind voor haar vader, waardoor ze misschien wel vrijwillig thuis zou willen blijven.
Maar dat was mis, Zus ging absoluut niet in op dat bezwaar.
'O, dat zal Vader niks kunnen schelen, hij kan lezen en wandelen en werken als hij zich verveelt, dan vraagt hij maar visite. Hoe laat is het? Komt Vader al gauw thuis? Ik verlang er zoo naar, het hem te vragen,' en Zus begon ongeduldig den tuin door te loopen, waarvan ze iederen boom en eiken struik kende en waarin ze zich dus gemakkelijk bewoog.
''t Is half twaalf, we hebben dus nog den tijd.'
'Zoo vroeg? Ik dacht dat het veel later was.'
'Toe Mia, blijf jij nu bij Zus, ik heb nog het een en ander te doen,' en mevrouw Terborch ging het huis weer in, allesbehalve tevreden met den loop, die de zaken genomen hadden.
Want haar man zou haar aanraden te gaan, daarvan was ze overtuigd. Hij was altijd blij, als Zus een pretje hebben kon; nu dat was zij niet minder, maar zou het werkelijk een genoegen voor Zuske zijn? Daar was ze niet zeker van en ze zou veel liever maar rustig thuis blijven.
Nauwelijks hoorde Zus haar vaders stem, of ze vloog op hem af, en hem stevig omhelzend, ratelde ze van uit logeeren gaan en van een verjaarfeestje en van zoo dol graag willen gaan, Vadertje vond het immers goed?
Mijnheer Terborch, met zijn hoed achter op zijn
| |
| |
hoofd gestooten door de hartelijke ontvangst van Zus, bijna gewurgd door haar klemmende armen, trachtte zich te bevrijden.
Lachend poogde hij haar van zich af te duwen, maar hij was genoodzaakt haar los te laten, zijn nek kraakte bijna.
'Kalm, Zus, kalm een beetje, vertel me nu eens rustig, wat er is, of ik zeg bij voorbaat, dat iets, dat je zoo opwindt, niet gebeurt.'
'Doe toch zoo gek niet,' zei Mia, Zus aan haar arm trekkend.
Dat idiote kind zou alles nog bederven met haar bespottelijke opgewondenheid.
Intusschen was mijnheer Terborch er in geslaagd los te komen uit Zuske's armen, hij raapte zijn hoed op, die in de worsteling gevallen was en veegde zich het zweet van het voorhoofd.
'Je zoudt er warm van worden,' beweerde hij, 'het is zeventig graden in de schaduw en dan zoo'n ontvangst. Ben je bedaard, Zus, dan kun je me vertellen, wat er is.'
Maar Zuske boudeerde.
Ze stond in de open serredeur, met haar gezicht naar den tuin en plukte aan haar schort.
Antwoorden deed ze niet.
'Het is te merken, dat juffrouw Harmsen al een paar dagen weg is,' zei haar vader.
Toen een beetje streng:
'Zus, kom aan tafel zitten en sta daar niet te mokken. Als je verder lief bent, zal ik na de koffie naar je luisteren, je hebt je kans voorbij laten gaan,
| |
| |
om me dadelijk op de hoogte te brengen van wat je zoo door het dolle heen maakt. Kom nu zitten, hoor je niet, Zus.'
'Maar man,' fluisterde mevrouw Terborch.
Zus bewoog zich niet.
'Best, je moet het zelf weten. Als je niet dadelijk komt zitten en een ander gezicht zet, ga ik straks weg, zonder dat je me iets hebt mogen vertellen.'
Mia ging naar Zus toe.
'Zus dan, bederf nu toch niet alles, luister nu toch.'
Zus rukte haar arm uit den greep van Mia's hand en bromde:
'Bemoei jij je er niet mee.'
Toen keerde ze zich langzaam om en ging naar haar plaats.
Haar vader nam voorloopig geen notitie van haar. Alleen fronste hij zijn voorhoofd, toen hij zag, hoe zijn vrouw de beste beetjes op Zus' bord legde, om haar te troosten.
Die lekkere hapjes brachten Zuske weer in haar humeur.
Als de booze bui eenmaal bij haar gezakt was, vergat ze gauw alles en werd weer vroolijk.
'Ik wou, dat we klaar waren,' zei ze 'ik brand van verlangen, om het Vader eindelijk te kunnen vragen.'
Nu moest haar vader toch lachen.
'Nu, ik ben klaar, kom dan maar even bij me zitten en breng me op de hoogte.'
Dat liet Zus zich geen tweemaal zeggen, ze vloog op haar vader af en ging op zijn knie zitten. Toen
| |
| |
draaide ze zijn hoofd bij zijn kin naar zich toe en verzocht hem nu eens goed te luisteren.
Ze deed haar verhaal en toen het uit was, voegde ze er bij:
'U vindt het natuurlijk goed, hé?'
Haar vader streek haar eens over het hoofd.
'Dat denk je maar,' plaagde hij, 'wat zegt Moeder daarvan?'
'Moes zegt, dat u beslissen moet, nietwaar Moes? U vindt het goed, als Vader er niets tegen heeft.'
Mevrouw Terborch haalde met een bedenkelijk gezicht hare schouders op.
'Ik weet het niet, ze wil...'
'Hé, dat 's flauw, in den tuin heeft u zelf gezegd, dat Vader beslissen moest, is het niet waar Mia?'
Mia knikte ijverig van ja.
'Ja tante, dat heeft u gezegd.'
'Je ziet het, Moeder, je hebt afstand gedaan van een eigen oordeel en die ondeugende meisjes maken daar gebruik van. Als je de beslissing werkelijk in mijn handen gelaten hebt, dan zeg ik....'
Het was aardig, die gezichtjes te zien, waarop zoo'n gespannen verwachting.
'....ik zou het maar doen.'
Nu was het Zus te machtig, weer werd haar vader bijna gekeeld, toen kreeg haar moeder een beurt en terwijl beide ongelukkige slachtoffers op adem kwamen, greep ze Mia beet en sleurde haar mee den tuin in, dansend en galoppeerend. Haar moeder keek er met een verteederd gezicht naar.
'Ze vindt het zoo heerlijk.'
| |
| |
'Dat steekt ze ten minste . niet onder stoelen en banken. Het is goed voor haar ook, laat haar maar zooveel mogelijk aan het gewone leven deelnemen.'
'Ja maar, ik zie er wel tegenop.'
'Kom, dat loopt wel los, Mia is er bij en die Wies is ook een aardig meisje, die zal zich wel met haar bemoeien.'
De twee dagen, die nog verloopen moesten vóór het feest, waren niet van de gemakkelijkste.
Het was heel warm, de atmosfeer was drukkend en dan daarbij die opgewonden Zus, die bezig gehouden moest worden.
Mia deed genoeg haar best, maar Zus was verbazend lastig en haar moeder slaakte een zucht van verluchting, als ze 's avonds in bed lag en rustig sliep.
Toen kwam de reis en Zus wilde, als naar gewoonte, alles weten, waar ze langs kwamen en wat er te zien was en daar ze de oogen van juffrouw Harmsen niet leenen kon, moesten die van haar moeder en Mia dienst doen en ze waren wat blij, toen het einddoel bereikt was en ze heerlijk in een open landauer naar Wilhelminaburg reden, met Wies bij zich in het rijtuig en Wim naast den koetsier op den bok.
De meisjes hadden zooveel samen te praten, dat Mia zoo goed als niets zag van de mooie streek, waar ze doorreden en Zus luisterde met belangstelling toe en vergat hare gewone vragen te doen, dus kon mevrouw Terborch heerlijk genieten van den mooien rit, rustig geleund in haar gemakkelijk rijtuighóekje. Ze bekwam heelemaal en toen de landauer de groote oprijlaan inreed, die naar de villa leidde,
| |
| |
was ze bepaald blij de invitatie aangenomen te hebben en viel de zorg, die ze nog in den trein gevoeld had, van haar af. Alles zou best gaan en het zouden wel een paar aardige daagjes worden.
Wat lag het heerenhuis daar mooi aan het einde van de laan.
Een breede, steenen trap leidde naar de voordeur, een poort gelijk, die open stond en toegang gaf tot een groote hal, heerlijk koel met haar wit marmeren
vloer en gezellig door de bloeiende planten en de palmen, hier en daar neergezet.
Het moest een genot zijn, in de warme zomerdagen daar op een van die gemakkelijke stoeltjes plaats te nemen en te luisteren naar het ruischen van de fontein en zoo zoetjes aan in te dommelen. Ten minste zoo leek het mevrouw Terborch, toen ze uit het rijtuig geholpen, hartelijk verwelkomd werd door haar gastvrouw, die haar komst in een van de stoeltjes had zitten afwachten.
| |
| |
De achterkant van het huis maakte een niet minder prettigen indruk. Hier bevond zich de groote tuinkamer, die met glazen deuren uitkwam op een terras, vanwaar men den mooi aangelegden tuin kon overzien en een prettig vergezicht had op groene weiden, waarin prachtig vee.
In de tuinkamer stond de tafel gedekt voor de lunch, een groote tafel, want er moesten dertien personen aan kunnen plaats nemen, hoewel er nog geen andere vreemden waren, dan mevrouw Terborch en de beide meisjes.
Op het terras werden de gasten verwelkomd door den ouden heer en mevrouw en hun dochter uit Leeuwarden, terwijl uit den tuin hare beide kinderen, Lucie en Frits kwamen aanloopen, om goeden dag te zeggen.
Voor al deze menschen was Zuske een oude bekende en ze ontvingen haar dan ook met groote hartelijkheid, uitgezonderd Frits, die haar nog nooit gezien had en haar nu met eenige verbazing stond aan te staren.
Hij had natuurlijk geweten, dat ze blind was en had zich nu iets heel anders voorgesteld, dan dat mooie, blonde meisje, dat daar voor hem stond.
Zijn hart van vijftienjarigen jongen, die nog heel weinig met den meer ernstigen kant van het leven in aanraking was gekomen, werd getroffen door de uitdrukking van dat fijne gezichtje, waarin die vreemde, blauwe oogen, zoo mooi van vorm en kleur en toch zoo dood en zonder uitdrukking. De eenigszins tastende manier, waarop ze haar hand uitstak, om
| |
| |
de zijne te drukken, deed hem dadelijk haar hulpbehoevendheid inzien en een groot medelijden sloop in zijn hart met dat mooie, hulpelooze wezentje en tevens het besluit, zoolang ze hier was, haar ridder te zijn en haar te helpen, waar het noodig mocht wezen.
Nu kwamen ook de beide heeren binnen, Wies' vader en die van Lucie en men zette zich aan tafel.
Na de lunch zouden er nog een paar vriendinnetjes en vriendjes van Wies en Wim komen, om den verderen dag door te brengen en dus wilde men niet te laat klaar zijn.
Zuske genoot.
Wies was heel lief voor haar, ze mocht al de verjaarscadeautjes bevoelen en Wies vertelde er bij, wat voor kleur ze hadden, wat Zuske altijd interesseerde, hoewel ze toch eigenlijk geen kleurbegrip had. Daarna gingen ze in den tuin, waar Frits zich dadelijk bij Zus voegde, met het doel haar te beschermen, maar het duurde niet lang, of hij had veel plezier in haar gepraat en bewonderde haar kennis van bloemen en planten. Een geur, een even aanraken van het blad was genoeg, om haar de meeste bloemen en struiken te doen noemen en Frits was een en al bewondering, toen hij merkte, dat ze niet alleen lezen kon en schrijven, maar wat wist van alle vakken van het lager onderwijs, ja zelfs al wat Fransch kende en begonnen was met Duitsch en Engelsch. Hij keek naar haar, terwijl ze zich boog over een plant, om die aan den geur te herkennen en hij vond iets bovenaardsch in haar wezen, zooals ze daar
| |
| |
voortliep, met lichten tred, in haar wit japonnetje, met hare gouden krullen en slank figuurtje.
En dan dat hulpvragende, waarmee ze telkens haar hand uitstak en het vertrouwen, dat ze in hem scheen te stellen, als hij hare vele vragen naar omgeving en andere gasten moest beantwoorden.
Onze Frits had een ridderlijk hart en de heele verschijning van Zuske deed dat ontwaken.
En Zuske?
Ze vond Frits een lieven, lieven jongen en voelde zich vroolijk en blij.
|
|