| |
| |
| |
XIV.
De baby.
Ruim een jaar later werd Zuske's wensch vervuld en kwam een lief, levend popje Albertine en haar man nog gelukkiger maken, dan ze al waren.
Mevrouw Terborch was haar kleindochtertje gaan verwelkomen in het leven en ruim twee maanden had ze bij Albertine gelogeerd.
Weer thuiskomend, was ze geheel vervuld van het kindje, een lief, fíjn popje, met gouden haartjes en groote, blauwe oogen, sprekend Albertine en Zuske, toen die nog zoo jong waren.
'Toch niet zulke oogen als ik?' vroeg Zus bezorgd.
Haar moeder kuste haar tot alle antwoord.
Maar hiermee was Zus niet tevreden, ze wilde weten, of het kindje goed zien kon en pas toen haar moeder haar verzekerd had, dat met de oogjes alles in orde was, kwam er een gelukkige trek op haar gezichtje en luisterde ze opgetogen, naar wat haar moeder verder vertelde.
Wat deze voor zich hield, was, dat ze in de eerste levensweken van haarkleindochtertje, toen die oogjes vanzelf nog zoo weinig uitdrukking hadden en nog
| |
| |
niet bewust rondkeken, in een gestadigen angst geleefd had, Voor een zich herhalen van het verdriet van haar leven.
Het kindje leek zoo sprekend op Zuske, toen die pas geboren was; als ze het op haar schoot had en de nog voor zich uitstarende oogen in het kleine gezichtje zag, dan kwamen al de vreeselijke twijfelingen van dien tijd, eindigend in de treurige zekerheid, tot haar terug in de herinnering en kon een groote angst haar borst beklemmen, dat ook dit lieve schepseltje voor altijd van den zegen van het licht verstoken zou zijn.
Ze wist, dat in de eerste vier weken een kindje nog zoo goed als geen zintuigelijke waarnemingen doet, dat het maar onbewust voortleeft, drinkt en slaapt, maar het vreeselijke, dat ze eertijds doorleefd had, maakte haar overdreven zenuwachtig en angstig.
Natuurlijk sprak ze nooit met Albertine over dat gevoel, maar droeg het alleen, steeds in afwachting, dat die oogjes bewijs zouden geven, dat ze normaal waren samengesteld en aan hun doel zouden kunnen beantwoorden.
Toen eindelijk, na omstreeks vijf weken, het bewustzijn kwam in die kijkers en ze alle glimmende voorwerpen volgden in de richting, waarin die bewogen werden, toen het gezichtje die echt menschelijke uitdrukking kreeg, die slechts ziende oogen het geven kunnen, toen kon ze haar geluk niet verzwijgen en verried zoo meteen den angst, waarin ze gezeten had.
'Maar Moedertje,' lachte Albertine, 'hoe kon u nu zoo iets denken. Baby heeft van het begin af aan de
| |
| |
mooiste oogjes van de wereld gehad, toen ze nog geen uur oud was, keek ze al rond, als een echt wijs, klein ding, dat ze was.'
Nu was het de beurt van haar moeder om te lachen.
'Verblind moedertje! Ja ja, zoo'n eerste kind is altijd een wonder in de oogen van de moeder en wat geen kind van een paar dagen kan, spreekt bij het wonderkind vanzelf.'
Zuske wilde heel nauwkeurig weten, hoe haar nichtje er uitzag.
'Net als jij, Zus, toen je nog zoo klein was, het was bepaald grappig om te zien, Baby was kleine Zus.'
Johan begon te lachen.
'Hoe weet u dat nu nog zoo precies, Moeder, het is al zoolang geleden, dat Zus daar als een rood wurm in het wiegje lag en door Flip en mij afschuwelijk gevonden werd.'
'Als jij je dat nog zoo precies herinnert, zal Tante het toch ook nog wel weten,' plaagde Mia.
'Ik durfde niet beweren, dat ik in alle bizonderheden weet, hoe het kind er uitzag, maar ik herinner me heusch, dat Flip het een rood wurm noemde, met garnalen in plaats van vingers en dat ik het toen met alle geweld wilde gaan bekijken. Ik mocht niet, omdat Moeder sliep, deed het toch, maakte het wakker, zoodat het begon te schreeuwen en ik liep mijn eerste klappen van Vader op. Dat is me altijd bij gebleven.'
'Ja,' bekende Moeder, 'tot Zuske's geboorte was
| |
| |
jij een bedorven ventje, dat is waar, het was maar wat goed, dat Zus kwam, anders was er van jou niet veel terecht gekomen. Je kunt daar Zus nooit dankbaar genoeg voor zijn.'
'Voor die klappen? Ik haatte het wurm zooals het daar altijd op Moeders schoot lag en vertroeteld werd.'
'Kom, kom, zoo erg zal het wel niet geweest zijn, we waren allemaal zoo blij met ons Zuske,' en het meisje naar zich toetrekkend, liefkoosde ze het, bang, dat Johan's woorden haar pijn gedaan hadden.
Nadat Albertine's kindje geboren was, had er bij Zuske maar één verlangen bestaan: naar Albertine gaan en de kleine Baby zien.
Tot nog toe had ze nog niet bij Albertine gelogeerd.
In den eersten tijd na het huwelijk kwam men daar vanzelf niet toe, daarna voelde Albertine zich een poosje minder goed, zoodat er van onnoodige drukte geen sprake kon zijn en toen was het kindje gekomen en had Moeder eenige maanden bij haar doorgebracht. Maar nu had Albertine aan Moeder de boodschap meegegeven, dat Zuske een paar dagen komen mocht om kennis te maken met haar klein nichtje en niemand blijder dan Zus!
Juffrouw Harmsen zou natuurlijk met haar meegaan, dat sprak vanzelf, zonder haar trouwe verpleegster kon Zus niet gaan.
Wat was het kind opgewonden, toen de dag vastgesteld was en ze met behulp van de juffrouw het
| |
| |
valies pakte, waarin ze in de eerste plaats een mooíen pias van wol stopte, dien ze voor haar eigen geld voor Baby gekocht had. Ze had de pop zelf uitgezocht, nauwkeurig iedere kleinigheid in de kleeding bevoelend en ze was niet gemakkelijk geweest in haar keuze, niets was mooi genoeg geweest voor het lieve, kleine nichtje.
'Stel je toch eens voor, dat ik tante ben,' kon ze zoo tegen Mia zeggen, die goedhartig in haar vreugde deelde, maar toch in haar hart een gevoel van jaloezie voelde opkomen; dat zou zij nooit kunnen worden, een echt neeije of nichtje zou ze nooit hebben, ze was en bleef alleen op de wereld, hoe lief hier iedereen ook voor haar was.
'Hoe oud moet Baby zijn, om tante tegen me te kunnen zeggen?' vroeg Zus.
'Een paar jaar, denk ik, misschien ook wel eerder, het is immers zoo'n wonderkind!' lachte Mia.
Maar Zus vond, dat er niets was, om te lachen, natuurlijk zou Baby alles vlugger en beter doen dan andere kinderen, daarvan was ze overtuigd.
Toen de groote dag was aangebroken, werd Zus al heel vroeg wakker. Ze luisterde, of ze ook iets hoorde, dat haar bewijzen kon, dat juffrouw Harmsen ook ontwaakt was, maar ze hoorde niets, dan een zeer regelmatige ademhaling, de juffrouw sliep dus nog.
Zou het mooi weer zijn?
Ze hoopte het maar, als de zon scheen, had ze zoo'n prettig gevoel, die nare regen drukte haar altijd wat neer.
| |
| |
Hoe laat zou het toch zijn?
Zou ze het wagen op te staan en haar hand buiten het raam te steken, dan kon ze wel even voelen, of het nog nacht was, of dat de zon al scheen.
Ze moest eigenlijk stil blijven liggen, totdat de juffrouw wakker werd, maar het was haar te machtig, voorzichtig kroop ze uit bed en sloop naar het raam, dat met het warme zomerweer 's nachts open stond.
Ze schoof het gordijn wat op zij en stak haar hand naar buiten.
Een heerlijke, warme lucht trilde haar tegen, de zon scheen, het was mooi weer, in haar vreugde schoof ze het raam verder open en boog er zich uit, om de zon op haar hoofd en gezicht te laten schijnen.
Daar voelde ze zich achteruit getrokken en de stem van juffrouw Harmsen zei verwijtend:
'Wat is dat nu Zus? Ben je onze afspraak vergeten, kan ik je niet meer vertrouwen?'
Zuske kreeg een kleur.
Er waren zoo van die dingen, die jufírouw Harmsen ernstig met haar besproken had en daartoe behoorde ook de noodzakelijkheid, haar belofte te houden, als ze de juffrouw iets beloofd had.
Natuurlijk was dat iets, dat ieder kind moest doen, zijn belofte houden, maar bij haar was het niet nakomen, van wat ze beloofd had, dubbel erg, omdat er voor haar gevaar uit kon voortkomen.
| |
| |
Als ze bijv. beloven wilde, nooit uit een raam te gaan hangen, als de juffrouw haar niet vast kon houden, konden de ramen 's nachts open gelaten worden, zonder meer, maar als ze dat niet beloven wilde, zou er een groote hor gemaakt moeten worden, zooals men deed in een kamer, waar kleine
kindertjes waren, die nog niet precies wisten, wat ze doen en laten moesten.
Zus wilde niets liever, dan geheel behandeld worden, als een gewoon meisje van haar leeftijd en dus beloofde ze dadelijk, nooit alleen uit een raam te gaan hangen.
| |
| |
En nu vond de juffrouw haar voorover gebogen uit het hoog opgeschoven raam, op het punt haar evenwicht te verliezen.
'Ik wilde maar eens voelen, hoe lekker de zon scheen,' zei Zus verlegen.
'Je was bijna gevallen, als ik je niet gegrepen had, zoo ver hing je er uit. Het spijt me, Zus, maar ik zal een hor moeten laten maken.'
Zus vloog juffrouw Harmsen om den hals.
'Neen, neen juffie, niet doen, ik ben geen klein kindje, ik zal verstandig zijn.'
'Ja, maar als je gevallen was, was het te laat geweest. Ik weet niet, of ik het nu nog wel wagen mag, je te vertrouwen.'
'Heusch juffie, ik zal het nooit meer doen, doe me vandaag geen verdriet, ik was zoo blij.'
Juffrouw Harmsen greep haar hand.
'Vernieuwde belofte, Zus? Kan ik er nu op aan? Goed dan, dan zal ik je maar weer vertrouwen.'
Zus omhelsde haar en noemde haar het liefste juffie van de wereld, toen begon ze druk aan haar toilet, hoewel het eigenlijk nog te vroeg was, om op te staan en juffrouw Harmsen best nog een uurtje had willen slapen.
'Juf, moeten we niet een handwerk meenemen, voor slecht weer, dat heb ik heelemaal vergeten.'
'Maar ik niet, het is ingepakt, hoor.'
'En juffie, hoor eens, zal Tine niet vinden, dat ik goed vooruit gegaan ben met de piano?'
'Dat zal ze zeker.'
'U vindt het toch ook, hè?'
| |
| |
'Ik vind het ook, ik wilde, dat ik over alles zoo tevreden kon zijn. Je....'
Zus sloot haar den mond met een kus.
'Niks zeggen, vandaag niet brommen. Muziek is ook heerlijk en de andere dingen zijn soms zoo moeielijk en vervelend. Niet tegen Tine en Oscar zeggen, dat ik soms lui ben, hoor juf.'
Juffrouw Harmsen lachte.
'Ik zal niet uit de school klappen, maar als je niet flink je best doet en goed leert, sta je later met je mond vol tanden tegenover Baby, als die groot is en wat dan?'
In zenuwachtige haast ontbeet Zuske dien ochtend, ofschoon er meer dan genoeg tijd was, en daar ze van louter opwinding niets kon uitvoeren, viel het uur tusschen ontbijt en afreis vreeselijk lang en beweerde ze maar steeds, dat het al lang tijd was, dat het rijtuig, dat haar naar het station zou brengen, te laat kwam en dat ze vast en zeker den trein zouden missen.
Haar moeder en juffrouw Harmsen wisten niet, hoe haar bezig en bedaard te houden. De juffrouw dreigde zelfs, dat, als ze zich niet kalm wilde houden, de reis een dag uitgesteld zou moeten worden, maar toen keek Zuske zoo verschrikt, dat haar moeder zich haastte om haar gerust te stellen en dus had dit dreigement niet veel uitwerking.
Eindelijk, daar stoomde ze weg, Zus voelde in extase het schokken van den trein, die heerlijke beweging, die haar een waarborg was, dat ze nu werkelijk vertrokken waren.
| |
| |
Zus was, als altijd, in een oogenblik het middenpunt, waarop al de medereizigsters haar aandacht vestigden en als altijd, had juffrouw Harmsen moeite de medelijdende woorden te neutraliseeren, die, zooal niet tot het meisje zelf, dan toch in haar bijzijn gesproken werden, maar die Zus best verstond, die haar altijd hinderden.
Zus werd niet graag beklaagd en dat beviel juffrouw Harmsen juist zoo goed in haar karakter, maar wel had ze neiging, zich interessant te gaan vinden, en als ze zich zoo telkens het doel voelde van aller belangstelling, werkte dit die neiging zeer zeker in de hand. Zooals de meeste blinden, was ze muzikaal en speelde heel goed voor een meisje van haar leeftijd. Muziek was het eenige, waarin ze echt uitmuntte, maar dat kwam zoo vanzelf, ze behoefde zich daar heel weinig voor in te spannen en dus vond juffrouw Harmsen geen reden, om daar trotsch op te zijn.
Maar de menschen vonden dat wel, zoo'n blind meisje, dat zoo mooi speelde, vonden ze al iets heel bizonders en als Zus op verzoek van haar moeder voor kennissen speelde, waren die zoo overdreven in hun lof en vonden het zoo iets bizonders, dat juist zij dat zoo kon, dat Zus begon te denken, dat ze toch wel een interessant persoontje was en heel bizonder muzikaal, een klein muziekgenie. Zooveel mogelijk liet juffrouw Harmsen haar groote talenten hooren, virtuoozen op het klavier, hopend haar zoodoende te doen inzien, hoe onbeteekenend haar eigen kunnen nog was, maar dan zei Zuske, dat die menschen
| |
| |
ook veel ouder waren, dan zij en.... niet blind, dat was dus heel wat anders.
Ja, juffrouw Harmsen had heel wat meer moeite met Zus te leiden, dan toen ze nog een klein, argeloos schepseltje was, bijna onbewust, dat ze niet was, als andere kinderen.
Eerst had Zus geen rust gehad voor ze vertrokken waren, en nu duurde de reis haar weer te lang. Ze verlangde zoo naar het weerzien van Albertine en Oscar en vooral naar de kleine baby.
Ze was half dol van plezier, toen de trein eindelijk stil stond en ze Albertine omhelzen kon, die haar zelf was komen halen.
'Heb je het kindje niet meegebracht?' vroeg ze een beetje teleurgesteld, toen Albertine voorstelde, nu maar eens vlug naar huis te gaan.
'Welneen, poes, kleine Baby ligt thuis lekker te slapen. Zoodra ze wakker is, mag je haar even zien, maar heel voorzichtig zijn, hoor, zoo'n klein kindje is zoo teer.'
'Als ze dan maar wakker is, als we thuis komen, anders moet ik zeker nog langer wachten.'
'Ja, als zulke kleine kindertjes slapen, mag niemand ze storen.'
'Nou, Johan maakte mij wel wakker hoor,' en ze vertelde, wat die gekke Jo laatst gezegd had, van toen ze nog zelf als een hulpeloos kindje in de wieg lag en hoe hij toen zijn nieuwsgierigheid niet had kunnen bedwingen.
'O ja, dat weet ik nog best,' lachte Albertine, 'Jo kon zoo stout zijn, toen hij zoo'n jongen van een
| |
| |
jaar of zes was, Moeder bedierf hem ook, maar jou niet minder Zus.'
'Ben ik ook zoo bedorven? Ben ik dan nu niet lief?'
Albertine lachte hartelijk.
'Dat schikt nog al, dank zij juffrouw Harmsen, maar u hadt heel wat met Zuske te stellen in het begin, niet waar?'
Juffrouw Harmsen lachte ook.
'Dat ging nog al, Zuske en ik hebben het altijd wel goed samen kunnen vinden, niet waar, beste?'
'Of we,' verzekerde Zus en toen moest ze weten, hoe de straat er uitzag, waar ze doorgingen en wat voor winkels er in waren, en juffrouw Harmsen nam haar taak weer op en leende Zus hare oogen, zooals het kind altijd beweerde.
Thuis gekomen bij Albertine, was Zus niet meer te houden, ze moest en zou de baby zien en Albertine nam haar mee naar de huiskamer, waar een mooi wiegje stond, heelemaal wit en rose.
'We zullen eens zien, of ze wakker is,' beloofde ze, 'maar als ze nog slaapt, storen we haar niet, hoor, wij zijn geen stoute kleine jongens, als Johan was.'
Het moedertje sloeg voorzichtig de kanten gordijntjes terug en daar lachte haar een heerlijk kindje tegen, werkelijk, het mondje lachte, terwijl de blauwe oogen als sterren straalden in het rose gezichtje.
'Wakker, mijn engel?' en Albertine boog zich in verrukking over het wiegje.
| |
| |
Nu was het uit met Zus' geduld.
'Is ze wakker? Laat me dan gauw kijken,' en tegen Albertine opdringend, strekte ze haar tastende handen uit.
Albertine schoof zich tusschen haar en het kindje.
'Kalm nu, Zus, bedaard zijn,' en zich toen tot juffrouw Harmsen wendend:
'Vindt u het geen dot?'
'Een snoesje en zoo flink voor haar leeftijd. Hoe oud is ze nu precies?'
'Negen weken en vier dagen. Ja, ja Zus, nu mag je haar zien, ik zal haar op schoot nemen, maar voorzichtig hoor, zoo zacht als je kunt.'
Albertine ging zitten met haar klein schatje op haar schoot, terwijl haar eene arm het hoofdje steunde.
Zus trilde van opgewondenheid, haar gezicht drukte zoo'n groote spanning uit, dat Albertine juffrouw Harmsen angstig aankeek en deze Zus nog eens aanmaande, toch vooral heel zacht en voorzichtig te werk te gaan.
Zenuwachtig volgde Albertine de vingers, die zich over het gezichtje van haar lieveling bewogen.
'O, wat een zachte haartjes,' zuchtte Zus van genot.
'Ja, schattig, hè?'
'En wat lekkere oortjes, zoo klein!'
'Snoezig, vin'je niet. De oogjes moetje niet aanraken, die zijn zoo teer,' en bezorgd leidde Albertine de vingers naar het neusje, doodsbang, dat ze op de geliefde oogjes drukken zou en ze beschadigen.
Zuske liet een schreeuw van plezier.
| |
| |
'O, wat een grappig neusje zoo klein en zoo warm, precies een van mijn poppen, juffie, maar die zijn zoo stijf en koud en deze pop is van heusch vleesch en zoo lekker warm.'
Het kindje scheen de betasting van haar reukorgaan niet goed te kunnen verdragen, tenminste het begon opeens te niezen.
Nu was Zus niet meer te houden, die kleine pop nieste, als een groot mensch, ze vond het eenig en danste uitgelaten de kamer rond. Juffrouw Harmsen greep haar vast en bracht haar tot staan.
Zus kende deze kamer niet en zou zich licht kunnen bezeeren.
'Nu heb je het kindje gezien, hè?' zei Albertine, haar babytje liefkoozend.
Ze hoopte, dat Zus nu tevreden zou zijn.
Maar dat was mis.
'Gezien? Nog lang niet, ik was pas bij haar grappig neusje,' en haar hand tastte zoo gretig rond op Albertine's schoot, dat juffrouw Harmsen de zoekende vingers maar gauw in de goede richting stuurde.
Zus bevoelde met groote teederheid het kinnetje en zocht naar het mondje.
Dan voelde ze haar vinger grijpen door twee warme lipjes, die er vrij krachtig op begonnen te zuigen, wat Zus alweer in verrukking bracht. Ze had het kindje graag willen laten doorzuigen, zoolang het wilde, maar moeder Albertine vond dat niet goed; ze mocht nu nog even de kleine vingertjes voelen en dan moest het uit zijn, Baby moest haar lunch hebben en dan weer gaan slapen.
| |
| |
Zus was er maar half tevreden mee, ze had graag weer van voren afaan begonnen, maar daar kwam niets van in, Albertine was veel te blij, dat het onderzoek was afgeloopen. Ze mocht nu luisteren, hoe het kindje klokte, als het dronk en daarna werd het weer in het wiegje gelegd, om nog een lekker dutje te doen.
'Let u er vooral op, juffrouw Harmsen, dat Zus er niet meer aankomt,' verzocht ze nog, 'ik moet even voor een en ander gaan zorgen.'
Zus was verontwaardigd. Alsof zij dat lieve schatje kwaad zou doen. Maar juffrouw Harmsen legde haar uit, dat zoo'n klein kindje zoo iets heel teers was en nam haar zelfs de belofte af, nooit aan het kindje te raken, zonder dat ze daar speciale toestemming voor kreeg.
Zus had niet veel lust, die belofte af te leggen.
'Als ik het dan toch doe, vindt u het weer zoo erg,' pruilde ze.
'Heel erg, zoo erg, dat ik hier niet met je blijven durf, als je me niet vast belooft, gehoorzaam te zullen zijn.'
'Moet ik dan weer naar huis?'
'Ja, dat zou niet anders kunnen.'
Zus stond in gedachten.
'Dan zal ik het maar beloven.'
'Goed, ik vertrouw er op, dat je je belofte houden zult.'
Kort daarop kwam Oscar thuis en dat gaf nieuwe, opgewonden begroetingen.
Na de koffie ging Zus met Albertine en juffrouw Harmsen wandelen en leende ze weer eens juffìe's
| |
| |
oogen, om te zien, waar ze zoo al liepen.
Opgewekt kwam ze thuis, waar ze Baby voor het eerst hoorde schreien, wat ze alweer verrukkelijk vond, heel iets anders dan het huilen van andere kinderen.
'Als ze je 's nachts wakker hield, zooals ze haar vader en mij soms doet, zou je het niet meer een verrukkelijk geluid vinden,' lachte Albertine, terwijl haar man een leelijk gezicht trok.
'Maak mij vannacht maar wakker, als ze huilt,' verzocht Zus, 'ik zal haar wel zoet maken.'
'Neen, dat hoeft niet,' en Albertine dacht aan de rust, die ze smaken zou, als het blinde zusje met het kleintje op en neer liep, en dat nog wel in een kamer, die ze niet goed kende.
Zus had een paar heerlijke dagen bij Albertine. Er was zooveel, dat haar bezig hield. Ze had heel wat tijd noodig om Tine's heele huisje en inrichting op haar manier te bekijken en telkens ondekte ze weer iets, dat haar in verrukking bracht. Ze trof daarenboven heerlijk weer, zoodat ze veel wandelen kon en het kindje was een nooit opdrogende bron van genot.
Nu zou de pret gauw uit zijn, morgenochtend zouden ze weer vertrekken.
Jammer, dat het juist den laatsten middag minder mooi weer was, zoodat ze niet uit konden.
Juffrouw Harmsen maakte van de gelegenheid gebruik, om een kennis op te zoeken en Albertine had Zus beloofd, gezellig met haar en het kindje thee te drinken, dan mocht ze wat voor hun tweetjes spelen, wat Zus heerlijk vond, daar Albertine haar spel altijd erg prees.
| |
[pagina t.o. 208]
[p. t.o. 208] | |
Heerlijk, nu had zij het schatje voor zich alleen (blz. 209).
| |
| |
De middag ging dan ook genoeglijk voorbij, Baby was allerliefst geweest, maar sliep nu rustig in haar wiegje en Zus zat wat te handwerken.
'Ik moet even weg, lieverd,' zei Albertine, 'zal je rustig blijven zitten en niet opstaan, je kent deze kamer nog niet heel goed.'
'Ik weet hier best den weg hoor, maar waarom zou ik rond gaan loopen,' zei Zus.
Albertine ging dus en Zuske werkte rustig door.
Het scheen dat Tine langer opgehouden werd, dan ze gedacht had, tenminste de tijd viel Zus lang, het was ook zoo stil om haar heen en ze was zoo alleen.
Toch niet heelemaal alleen, in het wiegje sliep de lieve, kleine Baby.
Zou ze er eens even naar kijken?
Ze had wel beloofd, stil te blijven zitten, maar ze wist precies, waar de wieg stond, ze zou heel voorzichtig zijn.
Wat deed ze er voor kwaad mee, even naar haar nichtje te gaan, ze was toch de tante, dacht ze.
Even aarzelde ze nog, toen stond ze op en vond werkelijk zonder ongelukken de plek, waar de wieg stond.
Ze bukte zich en voelde naar het kussen, waarop het hoofdje van Baby rustte. Toen schoof ze voorzichtig haar arm onder het warme bolletje en legde de andere hand onder de beentjes, zoo kon ze het kindje er uitnemen.
Baby sliep rustig door, wat lag ze daar heerlijk tegen haar aan, als ze haar hoofd boog kon ze met haar wang het weeke gezichtje voelen. Heerlijk, nu had ze het schatje voor zich alleen, ze zou er mee
| |
| |
naar haar stoel terugloopen, dan kon ze het kleintje op schoot houden.
Hare handen had ze niet vrij, die hielden het kindje vast, met haar voet voelde ze dus voor zich heen, waar ze liep. Ze stootte zich pijnlijk tegen een stoel en wachtte even, angstig, dat het kindje door den schok wakker zou geworden zijn, maar neen, ze hoorde geen ander geluid, dan de regelmatige, zachte ademhaling van de slapende baby.
Ze stommelde nu voorwaarts in de richting van haar stoel, dacht ze, daar stootte haar voet weder tegen iets hards, zij uitte een schreeuwtje van pijn en op hetzelfde oogenblik hoorde ze de deur opengaan en voelde ze zich het kind haastig afnemen.
De baby werd wakker en betuigde haar ontevredenheid door een barbaarsch gehuil, terwijl Albertine met één arm haar kindje vasthield en met de andere hand Zus naar haar stoel terug bracht.
'Blijf daar zitten,' snauwde ze zenuwachtig, terwijl ze het schreiende kind trachtte te sussen, 'waag het niet, weer op te staan, ondeugend, ongehoorzaam kind. Als ik niet binnen was gekomen, had je Baby's hoofdje tegen die uitstekende punt van het buffet gestooten, dan was ons engeltje misschien dood geweest,' en zich niet meer meester, begon Albertine zenuwachtig te snikken.
Zus zat daar letterlijk overbluft. Had zij bijna het kindje doodgemaakt?
Och kom, ze geloofde er niets van, ze kwam in opstand.
'Het is leelijk van je dat te zeggen, want er is niks van waar,' viel ze uit.
| |
| |
'Niets van waar? Goddank, dat ik net bij tijds kwam, ik had je niet alleen met het kind moeten laten, maar ik dacht, dat ik je vertrouwen kon. Ik zal straks eens aan juffrouw Harmsen vertellen, hoe jij je belofte houdt. Zeg nu maar niets meer, ik ben heel boos op je, je hebt Baby zeker nog pijn gedaan ook, anders huilt ze nooit zoo.'
Toen het kind weer sussend:
'Stil maar lieveling, stil maar, je bent nu veilig in Moedertjes armen, nooit zal Moesje je weer met die stoute Zus alleen laten, nooit meer.'
Zus hoorde dit alles stil aan.
Ze had zoo'n verdriet, dat ze zelfs geen tranen vond, om zich te troosten.
Daar had je het nu weer, ze had haar belofte gebroken en het had niets gescheeld, of ze had het arme kleine kindje pijn gedaan.
Wat zou juffie daar wel van zeggen?
Als die het maar niet hoefde te weten.
'Toe Tine, zeg straks niks tegen juffrouw Harmsen, als 't je blieft.'
Maar Albertine was veel te veel geschrokken, om daar nu al over heen te zijn.
Boos antwoordde ze dus:
'Dat kun je begrijpen, ik hoop, dat de juffrouw je een flink standje zal maken, dat heb je verdiend. Ze moet in ieder geval weten, dat ze je niet vertrouwen kan, anders gebeuren er nog meer ongelukken. Zwijg nu maar, je hoeft niet meer tegen me te spreken vooreerst.'
Och, och, wat had Zuske een verdriet.
Niet alleen om hetgeen er gebeurd was, al was dat
| |
| |
ook heel erg, maar terwijl ze hier zoo aan zichzelve zat overgelaten, kwamen allerlei gedachten bij haar op, die haar treurig stemden.
Zoolang ze hier bij Albertine gelogeerd had, had ze maar één wensch gekoesterd, ook eenmaal zoo'n klein kindje te bezitten, zelf moeder te zijn van zoo'n schatje, zooals Albertine nu was.
Maar dan zou ze ook getrouwd moeten zijn en zou iemand met haar willen trouwen?
Ze zou nooit zonder juffrouw Harmsen kunnen en ze had Tine juist vanochtend aan de juffrouw hooren vertellen, dat ze het wel heel prettig gevonden had, toen haar moeder bij haar gelogeerd had, maar dat ze op den duur toch liefst met man en kind alleen was. Haar man dacht er al net eender over en als Zuske weer weg was, wilde ze vooreerst niemand meer hebben.
Als zij dus eens trouwde, zou haar man ook niet altijd een derde persoon in huis willen hebben en wat zou zij beginnen zonder juffrouw Harmsen?
Als juffie maar een middagje uit was, liep de boel mis.
En dan als Tine zoo boos was, als ze het kindje eens eventjes nemen wilde, dan zou haar man misschien ook niet willen hebben, dat ze alleen met haar eigen kindje was en ze zou er juist zoo graag heel alleen mee op schoot zitten en er tegen praten en het hooren lieve geluidjes geven.
Ze zou het ook zelf willen aankleeden en er heelemaal voor zorgen, net als ze met haar poppen deed.
Maar een poppenkop kan tegen een stootje en zoo'n zacht kinderhoofdje ...
| |
| |
Opeens begon Zus zoo bitter te schreien, dat Tine medelijden met haar kreeg en naar haar toe ging om haar te troosten.
Toen hoorde ze bij stukjes en beetjes Zuske's verdriet en toen liepen ook haar eigen oogen weer over, terwijl ze Zuske trachtte te troosten, door te zeggen, dat ze nog niet over de toekomst moest nadenken, dat ze zelf nog een kind was, dat ze handiger zou worden, als ze ouder was, en dat ze nu voorloopig maar tevreden moest zijn met haar lief nichtje, zoo'n schatje had toch lang niet iedereen.
Straks mocht ze het nog eens op schoot nemen, hoor en er een beetje mee spelen. Als Tine er maar bij was, kon het geen kwaad.
En ze zou niets aan juffrouw Harmsen vertellen, was dat goed? Dat zaakje moest maar tusschen hun beidjes blijven. Maar dan moest Zus gauw ophouden met huilen, anders zou de juffrouw hare roode oogen zien en willen weten, waarom ze geschreid had.
Zus liet zich troosten, vooral de gedachte, straks het kindje nog eens op schoot te mogen hebben, hielp mee.
Toen juffrouw Harmsen dan ook thuis kwam, vond ze een gezellig groepje, Zus in den grooten stoel, met een voetenkussen onder hare voeten en op schoot de kraaiende Baby, die ze naar de pias liet grijpen. Daar naast Albertine, met een zielsgelukkige uitdrukking in hare oogen naar dit tooneeltje kijkend.
|
|