| |
| |
| |
VIII.
Zuske wil de koningin zien.
Zuske was nu acht jaar.
Ze had in die twee jaar een boel geleerd, ze kon nu ieder boek lezen, dat in braille-schrift gedrukt was en was ook begonnen dik opgedrukte letters te onderscheiden; als ze beide manieren van lezen kende, zou er in haar later leven veel meer voor haar te lezen zijn. Ook schrijven kon ze al heel aardig, gewoon schrift, dat iedereen lezen kon. De vorm der letters was een beetje vreemd, wat vierkant, maar het schrift heel duidelijk en Zuske's grootste trots was, dat ook 'gewone' oogen haar briefjes lezen konden.
Dat alles had juffrouw Harmsen haar geleerd en nog veel meer. Ze had een beter begrip van vele dingen gekregen, maar wat ze nog niet heelemaal geleerd had, dat was zich schikken, wanneer ze din- gen wilde, die ze niet krijgen kon.
'Als Zus wat wil, wil ze het goed,' zei Mia en dat was maar al te waar.
Soms was dat natuurlijk best, daardoor had ze vlug leeren lezen en schrijven en kon ze ook al aardig rekenen, vooral uit het hoofd. Daarin was ze Mia bepaald de baas, iets, dat ze heerlijk vond. Maar
| |
| |
dikwijls was ook dat sterke willetje de oorzaak van verdriet, want ze wilde soms dingen, die niet te bereiken waren.
Zoo gebeurde het volgende.
Op een nationalen feestdag zou er een groote parade zijn en de koningin zou zelf van het Loo overkomen, om die te inspecteeren. Er zouden aan eenige regimenten nieuwe vaandels worden uitgereikt en dit wilde de koningin persoonlijk doen.
Mijnheer Terborch had door een kennis toegang gekregen tot de plechtigheid en mocht eenige huisgenooten meebrengen. Zijn vrouw voelde zich dien dag niet heel wel, Albertine was uit de stad, Toos had geen lust en Flip ging met vrienden, zoodat mijnheer Terborch dan maar besloot, Johan en Mia mee te nemen.
Zuske had er niets aan, dacht hij en zijn vrouw was het daarmee eens.
Maar nauwelijks had Zuske gehoord, waar het om ging, of ze moest en zou mee en ze vond steun bij juffrouw Harmsen, die er altijd voor was, Zus zooveel mogelijk in het volle leven te brengen. Zij zelf kon niet mee, het was toevallig haar vrije dag en ze wilde al vroeg naar vrienden in een naburige stad gaan, maar met haar vader was Zuske veilig.
Heel opgewekt stapte het kind aan Vaders hand naar het Malieveld, waar de feestelijkheid zou plaats hebben.
Johan en Mia liepen vooruit, druk pratend. Johan wilde later officier worden en interesseerde zich bi- | |
| |
zonder voor alles, wat met zijn toekomstigen loopbaan in verband stond.
Op het Malieveld gekomen, vonden ze daar al een menigte menschen, die naar het opstellen der troepen stonden te kijken en Zuske, de verschillende geluiden rondom zich opvangend, moest er alles van weten.
Vader vertelde haar geduldig alles, wat hij zag en Zus was op haar manier heel tevreden, de zon scheen heerlijk, ze wist dus, dat het mooi weer was en dat wekte haar op. Het regelmatig gestap der troepen en het getrappel der paarden, het afroepen der kommando's, de mooie uniformen, die ze zoo heerlijk door Vaders oogen zag, het dreunen van den bodem, als de kanonnen opreden, het gaf haar allemaal nieuwe indrukken.
Wie zal zeggen in hoeverre die indrukken juist waren?
In ieder geval, Zuske amuseerde zich, al was het dan op haar manier.
Straks zou de muziek spelen, had Vader beloofd, het Wilhelmus, dat ze zelf zoo goed zingen kon en het Wien Neerlands bloed.
Johan en Mia bemoeiden zich weinig met haar, maar dat was niets, ze had Vader, daar had ze volkomen genoeg aan. Zijn hand in de hare geklemd, die van tijd tot tijd wat vaster drukkend, als ze aan het dreunen van den grond voelde, dat de massa zich in haar richting bewoog, stond ze daar met zoo'n tevreden gezichtje, dat wie het niet wist, niet gedacht zou hebben, dat het kleine meisje met de wijd geopende oogen, niets zag van het vroolijke
| |
| |
schouwspel, dan wat haar verbeelding haar voorspiegelde.
Haar vader dacht daar wel aan en het gevoel van weemoed, dat altijd over hem kwam, als hij zijn klein dochtertje gadesloeg, sloop ook nu weer in zijn hart.
Hij was het volkomen met juffrouw Harmsen eens, dat Zuske's vrede zoo min mogelijk verstoord moest worden door haar te beklagen of haar zelfs maar te kennen te geven, dat ze zoo veel miste, dat door normale kinderen als een hun van zelf toekomend recht beschouwd werd, maar dat nam niet weg, dat het toch maar zoo was en dat zijn kind nooit het volle leven zou leeren kennen, zooals het in werkelijkheid was.
'Ze zal er niet minder gelukkig door zijn,' verzekerde juffrouw Harmsen, maar hij kon die overtuiging niet deelen.
'Vader, wat gebeurt er nu?'
Met die woorden verbrak Zuske zijn overpeinzing.
Er was inderdaad verandering gekomen in de wachtende menigte, de halzen werden uitgerekt, een gemompel werd vernomen, men drong wat naar voren, om beter te zien: de koningin was in aantocht.
Daar reed ze het groene veld op, beschenen door de schitterende zon.
Voorop een lakei te paard, daar achter het met zes paarden bespannen rijtuig, door roode jockeys bestuurd, en op het rood der kussens de koningin, geheel in het wit, vriendelijk groetend naar alle zijden. In haar gevolg de heele staf van haar militaire
| |
| |
huis te paard, al de schitterende uniformen vroolijk blinkend in het heldere licht, de pluimen der hoofddeksels wapperend.
Een donderend hoera steeg uit de menigte op en Zuske, haar vaders hand heel stevig knijpend, wat tegen hem aangedrukt, wat angstig door de kracht der geluidsgolven, die op haar toekwamen, schreeuwde om het hardst mee, ze was al even opgewonden als
de anderen, ze vond het een genot, leven te maken, te gillen, zoo hard ze kon, veilig beschermd door Vaders stevige hand.
Toen bedaarde het gejuich en wilde Zuske weten, wat er nu verder gebeuren zou en hoe de koningin er uit zag.
De stoet had halt gehouden en de verschillende
| |
| |
troepen vormden een carré rondom het rijtuig, de koningin maakte zich gereed, de nieuwe vaandels uit te reiken en hare troepen toe te spreken.
Een algemeene stilte heerschte nu rondom, ieder deed zijn best de woorden op te vangen van plichtsopwekking en van vertrouwen, die de koninklijke mond uitsprak.
De heer Terborch en de kinderen stonden wat ver af, de aanspraak kon op dien afstand niet goed gehoord worden en Zuske begon ongeduldig te worden.
'Hoe ziet de koningin er uit, Vader?' vroeg ze zacht.
Haar vader antwoordde niet, hij hoorde waarschijnlijk haar vraag niet eens, zijn aandacht gespannen, om ten minste iets van de speech op te vangen.
Zuske begreep niet, waarom Vader niet antwoordde en herhaalde haar vraag, maar nu luid, met helder stemmetje.
Het klonk grappig hard in de groote stilte en de menschen, die voor haar stonden, keken verstoord om.
'St,' zei Vader heel zacht, 'niet praten.'
Even zweeg Zus, toen werd de stilte haar te machtig en begon ze weer:
'Vader dan.'
Haar vader legde zijn hand op haar mondje, ten teeken, dat ze zwijgen moest en een vreemde stem had 'stil' gezegd.
Zus zweeg dus verder, ze durfde niets meer vragen, maar hing van het eene been op het andere. Het duurde ook zoo lang, elf vaandels moesten uitgereikt worden, elf mooie, oranjekleurige vaandels, die sterk
| |
| |
de bewondering van Johan opwekten.
Mia vond het ook heel mooi, die kleurige vlaggen, telkens van hun omhulsel ontdaan, in den wind vroolijk te zien wapperen, ze amuseerden zich samen met ze te tellen.
Maar Zuske verveelde zich, voor haar was op het oogenblik alles doodsch en stil, er was niets om haar aandacht bezig te houden.
Ze voelde met haar handje voor zich uit en trachtte Mia's vlecht te pakken te krijgen, om er eens eventjes aan te trekken en werkelijk, ze greep een haarvlecht. Ze gaf er een flink rukje aan, maar hoorde een snauwend: 'laat dat,' eri de stem was niet die van Mia, zoodat ze haastig haar handje terug trok, ze had er een kleur van.
'Stil staan, Zus,' fluisterde Vader.
En weer gehoorzaamde ze een paar minuten, die een eeuwigheid schenen.
Daar barstte plotseling de muziek los, het geliefde Wilhelmus weerklonk en Zus, als bevrijd van een ban, er niet aan denkend, waar ze was, begon lustig mee te zingen, haar helder, zuiver stemmetje klonk scherp op en deed menig lachend gezicht naar haar toekeeren.
Hiervan totaal onbewust, zong Zus door, niet luisterend naar haar vader, die haar zei, stil te zijn, ze vond het veel te heerlijk, geluid te kunnen geven, zich te kunnen uiten.
Daar klonk Vaders stem vlak aan haar oor: 'Als je niet gauw stil bent, gaan we dadelijk weg,' en weer werd haar vaders hand op haar mondje gelegd.
| |
| |
Johan, bang weg te moeten, voor de parade, die nu juist aanving, afgeloopen was, snauwde: 'hou je mond, zeg.'
Mia meende ook een woordje mee te moeten praten, verlegen door die lachende gezichten rondom haar en fluisterde, haar aanstootend: 'stil toch, Zus, de menschen kijken zoo naar je.'
Daar hoorde ze een stem, die zei:
'Och, dat is het arme, blinde dochtertje van mijnheer Terborch, zoo'n stumpertje.'
En Zuske was stil.
Overbluft door al die wat boos klinkende stemmen, zich ineens bewust, dat het zeker niet mocht, dat meezingen met die heerlijke muziek, stond ze daar zwijgend, doodongelukkig, terwijl niet te stuiten traantjes over hare wangen rolden en ze haar gezichtje tegen haar vaders jas verborg.
De menschen zeiden, dat ze een arm, blind kindje was, een stumpertje en plotseling had ze zoo'n innig medelijden met zich zelve.
Haar vader legde zijn hand op haar hoofdje en drukte haar veilig tegen zich aan.
Wat mompelde ze daar zoo verdrietig?
Hij boog zich tot haar neer en vroeg wat er was, ze mocht het Vader influisteren.
'Ik weet niet eens, hoe de koningin er uitziet.'
'Dat vertel ik je straks, thuis hoor, luister nu maar naar de muziek, daar komen de huzaren aan, hoor je wel?'
Zuske luisterde en werd afgeleid door de verschillende dreuningen van den bodem, er was weer leven,
| |
| |
beweging rondom haar en ze voelde zich getroost. Ze riep zelfs vroolijk: 'de kanonnen,' toen ze de schokken waarnam, die door het aantrekken der zware stukken geschut werden veroorzaakt.
Op weg naar huis vertelde Vader haar, hoe de koningin er had uitgezien, hoe de koets roode kussens had, en hoe de zes paarden, die haar trokken, door roode jockeys bestuurd werden.
Zus moest weten, wat een jockey was en hoe de heeren er uitzagen, die achter de koets aangereden hadden en ze kwam in opgewekte stemming thuis, waar ze het hoogste woord voerde, om haar moeder op de hoogte te brengen, van wat ze bijgewoond had.
Johan en Mia lieten haar maar praten, ze waren er aan gewoon, Zus het woord te laten en als ze wat verkeerd vertelde, zwegen ze ook maar en lachten tegen elkander, de arme Zus wist immers niet beter.
Daarna begon Mia meer uitgebreid te vertellen, hoe de koningin er uit had gezien en wat ze aan had gehad en Zus luisterde toe, dat interesseerde haar. Vader had alleen maar gesproken van paarden en jockeys en over een witte koningin, maar Mia vertelde van een mooien, witten mantel èn een hoed met witte veeren.
Hoe gek, een hoed met veeren!
'Had ze dan geen kroontje op?' vroeg ze.
Mia lachte hardop.
'Welneen, dom kind, dacht je nou heusch, dat de koningin op straat een kroon droeg.'
'Een koningin draagt altijd een kroon,' verzekerde
| |
| |
Zus, 'juf heeft het me verteld en jij weet er niks niemendal van.'
'Maar dat zijn de koninginnen uit de sprookjes, Zus.'
'Dat kan me niet schelen, welke koninginnen het zijn, alle koninginnen dragen kroontjes en ik denk, dat het onder dien hoed met veeren zat.'
Nu gierde Mia het uit en Johan brulde zoo, dat zijn moeder hem verzocht om haar hoofdpijn te denken en liever de kamer uit te gaan, als hij niet wat minder geweld maken kon.
'Ga je mee, Mi?' en hij sloeg zijn arm om Mia's schouder.
'Niets daarvan,' besliste mevrouw Terborch, 'Mia blijft hier bij Zus, je weet, dat juffrouw Harmsen uit is en ik heb vreeselijke hoofdpijn. En wees jullie nu als 't je blieft niet te druk, meisjes,' verzocht ze nog, 'anders houd ik het niet uit.'
Mia trok Zus mee naar het raam in de voorkamer, ze zou haar vertellen, wie er langs kwamen, dat was zoo een van de amusementen van Zuske.
Maar er kwam niet veel bizonders voorbij en onwillekeurig begonnen ze weer te babbelen over wat ze beleefd hadden* dien dag en Mia was niet uitgepraat over de lieve koningin, die zoo'n vriendelijk gezicht had en er zoo mooi had uitgezien.
Zus luisterde aandachtig en toen kwam ze tot een besluit: ze wilde de koningin zien.
Ze deelde dadelijk haar voornemen aan Mia mee en deze keek haar eerst verbaasd aan en lachte haar toen uit.
| |
| |
'Dat kan immers niet, mal kind, hoe kan jij nou de koningin zien.'
'Dat kan ik best, als ik haar maar eens aan mag raken.'
'Maar Zus!'
'Waarom niet, ik zal vragen, of ik eens bij haar op visite mag komen.'
Mia zat Zus aan te staren.
Het leek er heusch naar, alsof dat arme kind dacht, dat zoo iets mogelijk zou zijn.
'Jij maakt maar gekheid, hé Zus?'
'Heelemaal geen gekheid, ik ga de koningin een brief schrijven.'
'Een brief?'
'Ja, een mooien brief en dan vraag ik, of ze me eens op de koffie wil vragen, als ze het zelf aan Vader schrijft, zal ik wel mogen, denk je ook niet?'
Mia wist niet meer, wat ze er van denken moest.
Zij zou zoo iets nooit durven doen, een brief aan de koningin schrijven, maar als nu Zus wel durfde, was het misschien wel grappig, weet je wat, ze zou haar helpen. Alleen kon ze dien brief natuurlijk niet weg krijgen en als een van de ouderen het merkte, zou het niet mogen, daar was ze zeker van.
'Goed,' zei ze 'probeer het maar, ik zal wel zien, dat ik hem op de post doe. Maar je moet er niemand iets van zeggen.'
'Waarom niet? Ik had juffrouw Harmsen willen vragen, me te helpen.'
Alsof die dat zou willen!
Neen, dat kon niet, dan liep alles mis, juffrouw
| |
| |
Harmsen zou zeker niet goed vinden, dat Zuske dien brief schreef en Oom en Tante ook niet.
'Maar waarom dan niet?' vroeg Zus weer.
Mia bedacht zich even.
'Wel, omdat het vreeselijk brutaal is, zoo maar aan de koningin te schrijven en dan nog wel te vragen, of je op visite mag komen. Dat doe je toch maar zoo niet.'
'Dus dan vin'je, dat ik het niet doen mag?'
Dat was de bedoeling niet van Mia, ze vond het een veel te leuke grap en was dol nieuwsgierig, wat daar van komen zou. Ze verheugde zich er al op, alles aan Johan te vertellen. Zus kon eerder zoo iets doen, dan een gewoon kind, van Zus werden dingen aardig gevonden, waarvoor zij een standje zou oploopen, misschien vond de koningin het wel leuk.
'Ik zou het maar eens probeeren, als ik jou was Zus. Van avond zullen we dien brief samen schrijven, als ik mijn les voor morgen moet leeren, de juffrouw is er net niet, dat kan dus juist goed, jij zegt dan maar, dat je iets voor juífrouw Harmsen schrijven moet.'
'Maar dat's niet waar.'
Mia, die als schoolgaand meisje het met zulke dingen zoo nauw niet nam, zij vond dat geen jokken, meer zoo iets, als voorzeggen, dat mocht toch eigenlijk ook niet hé, lachte haar uit.
'Zanik daar nu niet over, vanavond schrijven we samen den brief.'
Zoo gebeurde het en uit die samenwerking ontstond het volgende schrijven:
| |
| |
Lieve Koningin,
Ik zou u zoo dol graag eens willen zien en kan dat niet, als u zoo maar eens langs rijd, want ik kan niet met mijn oogen zien en doe het daarom met mijn vingers. As u nu zoo voorbij rijd, kan ik u niet aanraken en daarom kan ik u niet zien. Mag ik is bij u komen koffiedrinken? Ik zal u maar heel even bevoelen, juffrouw Harmsen zegd, dat de mensen het niet prettig vinden, as ik te lang over hun gezicht streik en dat kinderen niet lastig maggen zijn. Ik beloof u heel zoet te zijn en netjes te eten en mijn melk niet om te gooien, as u niet dadelijk naar me luistert, zooals ik laatst gedaan heb. Toen was de juffrouw heel boos op me en zei, dat ik een erg stout kind was. Maar bij u zal ik zoet zijn, lieve Koningin, echt hoor. Vraag u het dan aan Vader en Moeder, as u het zellef vraagd, zal ik wel maggen. Dag lieve Koningin. Uwe U liefhebbende
Zus.
P.S. Ik heet eigenlijk Erica Terborch maar ze zeggen altijd Zuske tegen me, doe het ook maar as het u blieft.
Deze brief werd in een groot couvert gestoken, dat Mia had weten te bemachtigen. Op het adres kwam:
Aan de Koningin,
en op den achterkant het volledig adres van Zuske.
Met gloeiende wangetjes van de inspanning hoorde Zus den brief nog eens voorlezen.
Ze vond hem prachtig, maar Mia beweerde, dat
| |
| |
ze hier en daar geknoeid had en hem dus nog eens over moest schrijven.
Maar daar bedankte Zus voor, een brief schrijven was een heele inspanning voor haar, dat zou de koningin ook wel beprijpen.
Nu, dat dacht Mia ook wel, ze durfde eerlijk gezegd Zus ook niet goed langer ophouden, als Tante het zag, kon er van de grap niets komen, die zou nooit willen, dat ze den brief verzonden en morgen was juffrouw Harmsen weer thuis, dan ging het heelemaal niet.
Ze wilde den brief morgenochtend meenemen, als ze naar school ging en hem dan posten. Een postzegel hadden ze niet, maar dat was niets, dien
zou de koningin wel betalen, die was toch zoo rijk.
Zuske kon dien avond van louter opgewondenheid niet inslapen en toen juffrouw Harmsen, laat thuiskomend, op de slaapkamer kwam, vond ze haar nog wakker, met een warm hoofdje en brandende handjes.
'Wat is er, Zus?' vroeg ze bezorgd, 'kun je niet in slaap komen? Je bent toch niet ziek?'
| |
| |
Heftig schudde Zuske van neen, ze kon alleen maar niet slapen, ze was klaar wakker.
Juffrouw Harmsen vond haar opgewonden, onrustig, zou er dien dag wat voorgevallen zijn? Ze had er toch niets van gehoord beneden.
'Wat heb je vandaag al zoo gedaan, Zus. Ben je nog naar de vaandeluitreiking geweest?'
'Ja.'
'En was het prettig, was er mooie muziek?'
'Ja.'
Wat antwoordde het kind lusteloos. Wat kon er aan haperen?
'Scheelt er heusch niets aan, Zus, wou je me misschien wat vertellen?'
Even een aarzeling, maar geen antwoord.
Juffrouw Harmsen sloeg haar arm om Zuske heen.
'Kom, vertel juffie maar, wat er aan scheelt. Je ben toch niet stout geweest, wel?'
Zuske maakte zich uit de haar omvattende armen los.
'Heelemaal niet, nou ga ik slapen.'
En werkelijk legde ze zich neer en liet zich lekker toestoppen.
Toen juffrouw Harmsen al te bed lag, hoorde ze opeens een stemmetje:
'Nacht juffie. Ik ben heusch lief geweest vandaag, hoor.'
'Dat geloof ik ook wel. Nacht lieve Zus, probeer nu maar in slaap te komen, juffie gaat nu ook slapen, goedennacht, lieveling.'
Nog een poosje lag juffrouw Harmsen te luisteren
| |
| |
naar de geluiden, die van tijd tot tijd uit het kinderbed kwamen, een zich omdraaien, en wat onrustig woelen. Daarna eindelijk stilte en een geregelde ademhaling. Zuske was ingeslapen.
Den volgenden morgen merkte juffrouw Harmsen niets meer aan Zus, ze was vroolijk en lief, oplettend in de les en blij als de juffrouw haar prees.
Den dag daarop was ze weer onrustig, vooral op uren, dat ze wist, dat zoo omstreeks de post moest komen en toen om twaalf uur Mia uit school kwam, hadden de kinderen samen een fluisterend gesprek, waarvan juffrouw Harmsen alleen opvangen kon: 'nog te vroeg.'
Ze begreep niet, wat de kinderen samenkonden hebben.
Toen tegen etenstijd mijnheer Terborch thuis kwam, werd het raadsel opgelost.
Hij had eerst een gesprek met zijn vrouw en kwam toen op de leerkamer, waar Zuske en Mia samen speelden, terwijl juffrouw Harmsen wat borduurde.
'Dag juffrouw, dag kinderen,' zei hij, terwijl hij ging zitten, 'kom eens bij me, Zuske.'
Het kind kwam dadelijk aangeloopen en klom op zijn schoot. Zus was dol op haar vader en altijd gelukkig, als hij zich met haar bemoeide.
'Wel Zuske, nu moet je me toch eens vertellen, heb jij een brief aan de koningin geschreven?'
Juffrouw Harmsen hield op met werken en keek verbaasd mijnheer Terborch aan.
Mia drukte van schrik haar hand tegen haar mond, zou de koningin al geantwoord hebben?
Zuske werd zoo rood, als een rood roosje.
| |
| |
Ze zei niets, maar kroop tegen haar vader aan en verborg haar gezichtje tusschen zijn jas en vest.
'Ja juffrouw Harmsen, zoo is het. Daar kijkt u van op, hé? Deze jonge dame wilde graag de koningin eens goed zien en heeft haar toen gevraagd, of ze eens op de koffie mocht komen.'
Hij begon te lachen, juffrouw Harmsen keek ongeloovig, maar lachte mee en Mia, ziende dat Oom niet boos was, schaterde het uit.
Daar klonk een gedempt gegichel onder de jas, Zuske lachte al even hard als de anderen.
'Heeft ze dat heusch gedaan?' vroeg juffrouw Harmsen,' u maakt zeker maar gekheid, wanneer zou ze dien brief geschreven kunnen hebben, ze is haast altijd bij mij.'
'Haast altijd, precies, maar u is van de week uit geweest, niet waar. Enfin het is zoo, Zus heeft een brief aan de koningin geschreven en die verzonden ook.'
'Dat kan ze niet alleen gedaan hebben. Wie heeft dien voor haar gepost?'
'Ja, dat weten we nog niet precies. Misschien kan Mia het ons vertellen.'
Nu was het de beurt aan Mia om gloeiende wangen te krijgen.
'Zus wou het zoo graag,' mompelde ze.
'Dus heb jij haar geholpen?'
'Ze vond het zoo leuk.'
'En jij zeker niet minder. Je bent alweer een jaar ouder, je moet haar niet bij zulke domme dingen helpen, jij weet beter.'
Zuske kwam uit haar schuilhoekje te voorschijn.
| |
| |
'Ik ben niet dom.'
'Neen, meestal niet, maar kindje, hoe kun je nu denken, dat de koningin, die het zoo vreeselijk druk heeft, zoo maar een klein vreemd meisje op visite zou willen hebben.'
Zus ging rechtop zitten.
'Mag ik niet komen? Heeft de koningin dat gezegd?'
'Dat niet precies, ze kon je niet antwoorden, want ze heeft je briefje nooit gekregen.'
Zuske's gezichtje drukte diepe teleurstelling uit en dat van Mia niet minder.
'Waarom niet? Hoe weet u dan, dat ik niet bij haar op visite mag komen?'
'Ja, zie je, dat is zoo gegaan. Je hadt den brief liefst zonder postzegel in de bus gedaan en toen is die brief eens goed bekeken aan het postkantoor en hebben ze daar gezien, dat het een brief was aan de koningin en dat achterop het adres van een klein meisje stond. Toen vonden ze beter, om eerst eens aan den vader van dat meisje te vragen, of die brief heusch zoo verzonden moest worden en zoo kwam hij in mijn handen.'
'Waarom heeft u er toen geen postzegel op gedaan en hem weer in de bus gestopt,' vroeg Zuske bijna huilend, 'ik heb het zoo moeielijk gevonden, om hem te schrijven.'
'Kom, kom, nu niet huilen, droog nu eerst je oogjes eens vlug af. Ik heb den brief niet verzonden, omdat de koningin niet lastig gevallen mag worden met zulke dingen. De koningin heeft daar geen tijd voor, het zou een mooie boel worden, als alle kleine
| |
| |
meisjes in Nederland maar aan haar Majesteit mochten schrijven, of ze eens op visite mochten komen.'
'Ja maar Zus is ...' viel Mia in.
'Zus mag niets meer doen, dan andere kinderen, dat weet ze best. Wees maar blij, kindje, dat Vader den brief in handen gekregen heeft, want hij was niet eens erg mooi, ik geloof zeker dat je beter kunt schrijven en minder fouten maken ook.'
'Was die brief zoo slecht? Laat me eens zien, als 't u blieft,' vroeg juffrouw Harmsen en stak haar hand uit.
Maar voor ze den toegestoken brief had kunnen grijpen, had Zuske er zich op geworpen en drukte hand en brief tegen zich aan.
'Niet geven, Vader, niet geven!' riep ze opgewonden, 'juf mag hem niet zien.'
'Laat dan maar los, ik zal hem weer in mijn zak steken, ik kan me wel een beetje begrijpen, dat je je tegenover juffrouw Harmsen er over schamen zou,' en met een knipoogje tegen de juffrouw, liet hij Zus van zijn schoot glijden.
'Zie zoo, dat is gelukkig goed afgeloopen, maar Zus je moet me beloven, nooit meer iets op je eigen houtje te doen, daar ben je nog veel te jong voor. En jij Mia, als je stoute grapjes wilt uitvoeren, laat Zus er dan buiten, als 't je blieft.'
Mia lachte maar eens, blij dat Oom er niet boos over was, ze had dit trouwens niet eens verzonnen, maar Zus.
Wat Zuske betrof, die was in het diepst van haar hartje erg teleurgesteld, ze had zoo graag de koningin eens met haar vingertjes gezien.
|
|