| |
| |
| |
VI.
De nieuwe juffrouw.
Toen Mia in Mei zes jaar geworden was, vonden haar pleegouders het hun plicht, haar met September naar school te laten gaan, hoewel het hun speet, dat Zuske dan weer het grootste gedeelte van den dag haar speelkameraadje zou moeten missen.
Het kwam nog leelijker uit, dan ze gedacht hadden, Zuske huilde niet alleen, omdat Mia niet met haar spelen kon, neen, ze wilde met alle geweld mee naar school. Ze had er wel geen goed begrip van, wat een school eigenlijk was, maar dat kon haar niet schelen, als Mia ging, wilde ze mee. Vroeger, als ze hoorde, dat de broertjes en zusjes naar school waren, had ze er nooit veel over nagedacht, wat ze daar eigenlijk deden, ze was toen ook nog zoo klein. Maar nu haar speelkameraadje zoo'n heelen dag van haar af ging, omdat ze naar school moest, wilde ze niet alleen thuis blijven, ze was gewoon, dat Mia nooit een pretje had, waarin ze niet deelen kon en ze beschouwde het naar school gaan als een pretje. Ze moest dan ook precies van Mia weten, wat ze daar uitvoerde en Mia, die graag praatte over al het merkwaardige, dát ze in die eerste schooldagen ondervond, babbelde het honderd uit en vertelde, hoe ze stil in een bank moest zitten, wat ze niet erg prettig vond,
| |
| |
maar toch telkens heerlijk spelen mocht met al de kinderen.
En dan het leeren!
Ze was er niet weinig trotsch op, dat ze nu lezen kon, zooals zij het noemde, ofschoon dat natuurlijk nog niet veel te beteekenen had. Ze las Zuske de weinige woorden voor, die ze kende en Zus begreep maar niet, waarom ze nooit eens wat anders las, altijd diezelfde woorden.
'Maar kind, die staan toch in mijn boek gedrukt.'
Dat begreep Zus ook al weer niet en goed boos werd ze, toen Mia beweerde, dat er een roos bij stond, waardoor je zien kon, wat de letter beteeken de.
Dat wilde Zuske toen natuurlijk ook zien en liet haar vingertoppen over het geglaceerde papier glijden, waarop die mooie roos te zien moest zijn.
Toen ze enkel glad papier voelde, beweerde ze, dat Mia haar voor den gek hield en werd heel driftig, vooral toen Mia volhield, dat het wel waar was, maar dat je die roos alleen zien en niet voelen kon. Nadat haar drift wat bedaard was, kwam Zus tot het besluit, dat ze die mooie roos niet zien kon, omdat ze niet naar school ging, daar zou ze dat zeker eerst moeten leeren en van toen af, was er geen huis meer met haar te houden, als Mia 's ochtends vertrok, ze moest en zou mse. Met veel moeite gelukte het haar moeder eindelijk haar te overtuigen, dat ze een jaar jonger was dan Mia en dus nog een jaar met leeren wachten moest.
'Over een jaar ga ik met Mia mee naar school,' vertelde ze toen trotsch aan Johan.
| |
| |
De jongen begon te lachen.
'Ben je mal, kind, wie heeft je dat wijs gemaakt, wat zou jij op een school doen, je kunt daar toch niks leeren, je bent heelemaal anders, dan andere kinderen.'
Zuske antwoordde, tegen haar gewoonte in, niets; ze stond doodstil en staarde met hare lichtlooze oogen voor zich uit.
Toen Johan haar daar zoo zag staan, zoo stil, zoo verslagen, vreesde hij, dat dit de stilte moest zijn, die den storm vooraf ging en veiligheidshalve maakte hij, dat hij wegkwam, als Zus begon te huilen, was het beter voor hem, dat hij niet in haar nabijheid gevonden werd.
Maar Zuske huilde niet.
Ze stond daar maar stil en in haar hoofdje klonk het: heelemaal anders, dan andere kinderen. Dit hoorde ze telkens en het scheen, alsof iets haar duidelijk werd, waarvan ze tot nog toe alleen een vaag gevoel gehad had.
Ze had wel eenig bewustzijn gehad van het feit, dat Mia niet heelemaal was, zooals zij, ze had hooren praten van met je oogen zien, terwijl zij met hare vingers keek, maar hoe je met je oogen zien kon, daar had ze niet het minste begrip van en dus vond ze het heel gewoon, dat zij hare vingers daarvoor gebruikte. Ze wist even goed als Mia, met welke pop ze speelde, ze kon Truuske best van Annette onderscheiden, meer kon Mia ook niet, dat was dus net eender. Maar nu had Johan gezegd, dat ze heelemaal anders was dan andere kinderen en dat ze daarom niet naar school kon gaan.
| |
| |
En moeder had gezegd, dat het alleen nog niet kon, omdat ze nog te klein was.
Hoe zat dat nu?
Dat moest ze dadelijk eens aan Moeder vragen en vlug liep ze naar de keuken, waar ze wist, dat haar moeder bezig was.
Ze was in haar ouders huis zóó gewend, dat men heusch niet gedacht zou hebben, een blind kind voor zich te zien, als men haar met groote zekerheid de gang door, naar de keuken zag loopen en even vlug den deurknop grijpen, als een ziende zou gedaan hebben.
Daar stond haar moeder bij de tafel iets uit te wegen, ze hoorde de rijstkorrels op de schaal vallen en naar haar toeloopend greep Zuske haar arm en hield dien vast.
'Moes, hoor eens.'
'Ja poesje, dadelijk, laat even mijn arm los, ik ben zoo meteen klaar, dan zal ik naar je luisteren.'
Maar Zus hield niet van wachten. Ze trok haar moeders arm naar beneden en zei:
'Eerst hooren, ik wil wat weten.'
Haar moeder loosde een zucht en zette de flesch met rijst neer, die ze in haar hand hield.
Nu Zuske wat ouder werd, werd ze er niet gemakkelijker op, haar ontwakend verstand kwam steeds met nieuwe vragen en als ze niet dadelijk en volledig antwoord kreeg, werd ze driftig en begon te huilen. Dat kon haar moeder heelemaal niet hebben, het kind was toch al zoo zenuwachtig.
Er zat voor haar dus niets anders op, dan alle
| |
| |
bezigheid dadelijk op zij te leggen en naar haar te luisteren, als ze dat verlangde. Het kind was dat nu eenmaal zoo gewend, maar lastig werd het wel, nu het vragen zooveel meer voorkwam, dan toen ze jonger was.
'Wat is er dan, kindje, wat wou je weten?'
'Als ik zoo groot ben als Mia, mag ik ook naar school, hè?'
Zonder over het antwoord na te denken, verlangend, aan haar bezigheid te kunnen doorgaan, knikte mevrouw Terborch van ja.
'Zeker, zeker,' zei ze, 'later hoor,' en nam de stopflesch met rijst weer op.
Maar hiermee was Zuske niet tevreden.
'En Johan zegt, dat het niet kan, omdat ik heelemaal anders ben, dan andere kinderen.'
Haar moeder keek haar verschrikt aan.
'Heeft Johan dat gezegd? Luister maar niet naar hem, hij is stout, hij wil je plagen. Ga maar weer zoet binnen spelen, is de toren al af, dien je bouwen zou?'
Zuske klemde zich nog meer aan haar vast, zoo ging ze niet weg, ze wilde weten, of het waar was wat Johan gezegd had.
'Ben ik heelemaal anders, dan andere kinderen?' drong ze aan.
Haar moeder ging op een der keukenstoelen zitten en nam haar op schoot. Met tranen in de oogen, kuste ze het kleine gezichtje en verzekerde haar, dat ze alleen maar op een andere manier zag, dan Mia bijvoorbeeld, dat wist ze immers ook wel, maar
| |
| |
wat kwam er dat op aan. Ze zag toch immers alles even goed, al moest ze daarvoor hare vingertjes gebruiken.
Zuske werd nadenkend.
'Kunnen alle andere kinderen met hun oogen zien? Is er geen een zooals ik?'
'Zeker wel, liefje, er zijn wel meer kindertjes, die niet met hun oogjes kunnen zien, een heeleboel, hoor, denk daar nu maar niet verder over na. Ga maar prettig bouwen, dan laten we den toren staan tot Vader thuis komt, die vindt dan zijn kleine Zus een knappe meid. Vader ziet zoo graag iets moois, dat Zuske gemaakt heeft.'
Zus liet zich troosten en ging weer spelen, maar nu eenmaal de gedachte zich vastgezet had in haar hersens, dat ze anders was, dan andere kinderen, liet die haar niet meer los en hoe ouder ze werd, hoe meer die haar plaagde.
Ze werd ook hoe langer hoe lastiger in huis en zeer veeleischend en haar moeder gaf haar maar alles toe en verlangde dat ook van de andere huisgenooten. Zoo liep het kind groot gevaar, voor haar heele verdere leven bedorven te worden en tot een echt ongelukkig schepseltje op te groeien.
Dat zag haar vader ook in en toen de drang tot leeren en zich ontwikkelen sterker bij haar begon te worden en ze ruim zes jaar was, kwam hij, na eenig aarzelen, met het plan voor den dag, het kind aan de zorgen van het Blindeninstituut in Amsterdam toe te vertrouwen.
Maar wat hij wel gevreesd had, gebeurde, zijn
| |
| |
vrouw wilde daar absoluut niets van weten, de gedachte alleen, haar ongelukkig kindje aan vreemden af te staan, maakte haar ziek.
Vergat hij dan heelemaal, dat het zulk een teer poppetje was?
Zou hij, als ze een normaal kind geweest was, het in zijn hoofd gekregen hebben, zulk een jong schepseltje onder hun oogen weg te laten gaan?
Al vertelde men nog zooveel goeds van dat instituut in Amsterdam, niemand kon haar wijsmaken, dat men goed op een teer kindje zou kunnen letten, waar zooveel gebrekkigen bij elkaar waren. In één woord, ze stond het kind niet af, in geen geval.
Mijnheer Terborch, die eerlijk gezegd zelf ook wel bezwaren had tegen het uit huis gaan van zijn klein dochtertje, maar die bezwaren op zij gezet had bij de gedachte, dat het voor het verdere leven van het kind goed zou zijn, was niet zoo moeilijk over te halen, ten minste voorloopig dat plan te laten varen. Als Erica wat ouder was, zou men dan altijd nog kunnen zien.
Maar dan moesten er andere maatregelen genomen worden, er moest deskundige hulp worden ingeroepen om het kleine ding te helpen opvoeden, het kind moest net zoo goed leeren, als andere kinderen, al kon ze geen gewoon onderwijs volgen.
Hij besloot daarom aan den directeur van het Blindeninstituut tè schrijven en hem te vragen, of hij ook een onderwijzeres kon aanbevelen, die de methoden voor blindenonderricht machtig was en bij hem zou willen inwonen om de geheele opvoe- | |
| |
ding van zijn blind dochtertje te leiden. Want het be- zwaar van Moeders overgroote toegevendheid bleef bestaan en daarom moest de nieuwe onderwijzeres een flinke persoonlijkheid zijn, die met verstand zou weten om te gaan met het wel wat heel bedorven kind.
Het antwoord van den directeur viel gunstig uit, hij kon een flinke dame aanbevelen, die alleszins bekwaam was tot de moeilijke taak, een blind meisje op te voeden en die daartoe graag bereid was.
Juffrouw Harmsen was verscheidene jaren aan het Instituut werkzaam geweest en wilde nu graag hare krachten eens beproeven aan de opvoeding van een enkel kind. Indien het mijnheer Terborch gelegen kwam, zou ze den volgenden dag overkomen, dan kon men alles samen bespreken.
Mijnheer Terborch was niet weinig in zijn schik met den goeden loop der dingen en zijn vrouw vond het wel een geruststelling, dat ze nu haar kleintje niet zou behoeven aftestaan. Als het kind bij haar in huis bleef, kon ze toch altijd een oog in 't zeil houden.
Ze had al bij voorbaat iets tegen die juffrouw, die zich voortaan tusschen haar en haar kind zou plaatsen. Ze zei daar natuurlijk niets van, want ze vond het verkeerd van zichzelve, maar dat die directeur zoo sprak van een flinke dame, die gaarne hare krachten eens wilde beproeven, beviel haar maar half. Als dat mensch het waagde niet lief voor haar klein meisje te zijn, zou ze hier niet lang wezen, daar kon ze van opaan. Zij zou er wel voor waken, dat Zuske niet hard behandeld werd en overspannen door al dat leeren.
| |
| |
Juffrouw Harmsen kwam en maakte een zeer gunstigen indruk op mijnheer Terborch, terwijl ook mevrouw moest bekennen, dat ze wel iets liefs over zich had en er nie!: bazig of ruw uitzag. Het was een klein persoontje, met een heel vriendelijk gezicht en ze sprak zoo lief over de kleine blinden, waarmee ze in Amsterdam in aanraking was geweest, dat Zuske's ouders haar met een verlucht hart uitgeleide deden, na afspraak te hebben gemaakt, dat ze met het begin der volgende maand haar nieuwe betrekking zou aanvaarden.
Wat voelde Zuske zich groot, toen haar verteld werd, dat er een juffrouw zou komen, om haar te leeren lezen en nog een boel dingen meer. Eerst was ze wel wat teleurgesteld, dat ze nu niet met Mia mee naar school mocht, maar toen Vader haar uitgelegd had, dat die school voor kindertjes was, die met hun oogen zagen, terwijl die juffrouw haar zou leeren lezen met haar vingertjes, was ze tevreden, vooral toen Vader er bij vertelde, dat de juffrouw ook met haar spelen zou en ze Mia dus niet meer zou missen, als die naar school was.
'Nou ben ik ook groot, net als Mia,' vertelde ze vol trots aan de meisjes in de keuken en dezen beaamden het.
'Laat het schaapje maar zoolang onwetend blijven, als mogelijk is,' beweerde de keukenmeid, maar zij zag het anders in, zoo'n juffer zou natuurlijk een praats hebben, van waar ben je me en het arme kind willen bedillen van belang, dat kende ze zoo van die schooljuffrouwen.
| |
| |
Maar Lien, het tweede meisje, dat nog al eens wat van Zuske's kuurtjes te lijden had, vond het zoo kwaad niet, de rakker had haar laatst nog opgesloten in de slaapkamer. Een half uur had ze daar gezeten en niets kunnen uitvoeren, terwijl ze tot over hare ooren in het werk zat en toen ze eindelijk bevrijd was, denk je toen, dat mevrouw dat ondeugende nest eens een flinken uitbrander gaf? Niks daarvan, mevrouw lachte er om, ze vond het waarachtig nog aardig.
Men had Zuske het groote nieuws niet te lang vooruit verteld, één dag maar, ze wond zich dadelijk zoo op. Nu bleek dit nog te vroeg te zijn, want Zus was dien ganschen dag onmogelijk, haar mondje stond geen minuutje stil, ze wilde ieder oogenblik weten, hoe laat het was en of de dag gauw om zou zijn. Ze had geen lust in spelen en dwong en was zoo lastig, dat haar moeder zichzelve bekennen moest, dat het toch wel een rust zou zijn, als de juffrouw er wezen zou, om zich met haar bezig te houden.
Juffrouw Harmsen zou eerst tegen een uur of negen 's avonds komen, ze wilde dien dag nog zoo graag bij een harer kennissen in Amsterdam doorbrengen en dus was Zuske beloofd, dat de juffrouw er zijn zou, als ze den volgenden dag wakker werd.
Eerst had ze hier genoegen mee genomen, maar toen het bedtijd werd, wilde ze er niet van hooren, naar boven gebracht te worden, ze moest en zou opblijven tot de juffrouw er was.
Mijnheer Terborch had dien avond tot zijn spijt niet kunnen thuisblijven, doordat hij een vergadering
| |
| |
moest bijwonen en hoewel Albertine en Toos protesteerden en het een dwaasheid noemden, het kind zoo laat te laten opblijven, eindigde mevrouw Terborch met haar toestemming te geven. Ze kon nu eenmaal haar benjaminnetje niets weigeren, het arme kind miste al zooveel.
Toen wilde, zooals van zelf spreekt, Mia ook opblijven en nadat deze onder hevig protest naar bed gebracht was, kwam de beurt aan Johan om niet naar boven te willen, als dat kleine nest van een Zus mocht opblijven, behoefde hij toch zeker niet naar bed, meende hij.
Onder gemopper en met een paar extra koekjes tot troost verdween hij eindelijk en Zuske zat stralend van haar overwinning te genieten, zij alleen op met de grooten en Mia en Johan naar bed, dat was haar nog nooit overkomen.
Het duurde niet heel lang, of Klaas Vaak kwam aangeslopen met zijn zandkoker en maakte haar oogleedjes zoo zwaar, dat ze haast niet meer op te tillen waren, maar dapper worstelde ze tegen zijn verraderlijke aanvallen, alleen vroeg ze wel eens heel zacht aan Moeder, wanneer de juffrouw nu kwam.
Albertine zat met verteederde oogen te kijken naar het slaperige kinderfiguurtje, maar Toos trok haar schouders op en verklaarde, dat het toch eigenlijk idioot was, het kind viel om van den slaap. Intusschen was Johan wel naar boven, maar niet naar bed gegaan, Mia lag er wel in, die werd nog bij het uitkleeden geholpen en te bed gebracht, maar hij was gewoon alleen te gaan en dus kon hij ge- | |
| |
makkelijk Mia een bezoekje brengen.
Mia sliep nog niet en nam het voorstel, waarmee hij kwam, gretig aan.
Ze kroop dadelijk weer uit bed en volgde hem op hare bloote voetjes naar zijn kamertje, dat vlak bij de trap was. Zoodra ze zouden hooren bellen, zouden ze samen over het hekje gaan hangen, dat terwille van Zuske de trap afsloot, dan konden ze in de gang
kijken en toch lekker zien, hoe die juffrouw er uitzag.
Ook deze twee verlangden erg naar de komst van de verwachte, want eerlijk gezegd hadden ze wel slaap, vooral Mia, die het koud kreeg ook, hoewel Johan haar zijn eigen pantoffeltjes geleend had.
Eindelijk, daar klonk een bel en elkander duwend, om toch vooral niet te laat te komen, stoven ze tegen het hekkentje aan, zoodat het kraakte en een
| |
| |
van de pantoffels, die voor de kleine voetjes van Mia veel te groot waren, er af vloog en tusschen de spijlen door naar beneden rolde, op iedere trede bonzend, wat niet weinig leven maakte.
De juffrouw, die juist de trap passeerde, zag het sloije komen aandansen en keek naar boven, wat tengevolge had, dat een kleine witte gedaante met een gilletje achteruit vloog, terwijl een jongen zich op den grond liet vallen van het lachen.
'Die kinders toch,' hoofdschudde Lientje en verzocht de juffrouw als 't je blieft naar binnen te gaan.
Daar werd ze hartelijk verwelkomd door mevrouw Terborch, terwijl Albertine en Toos haar nieuwsgierig opnamen.
Zuske had al haar slaap opeens verloren en met een blosje op de eerst zoo bleeke wangetjes, drong ze zich tusschen haar moeder en de juffrouw en stak haar handje uit, ze wilde de juffrouw ook graag zien.
Deze liet zich op een knie zakken en trok het kind naar zich toe.
'Ik had niet gedacht, dat we vanavond nog kennis zouden maken, kleintje,' zei ze, 'het is al zoo laat, maar kijk nu maar eens goed, hoe ik er uit zie,' en ze bracht het handje bij haar gezicht, terwijl ze zelf het kinderfiguurtje goed opnam.
Een beetje verlegen met de zaak legde mevrouw Terborch uit, hoe het kwam, dat Zuske nog op was, ze moest en zou de juffrouw vanavond nog zien, ze hadden haar gewoon niet naar bed kunnen krijgen.
'Zoo?' was alles, wat de juffrouw antwoordde en
| |
| |
Toos en Albertine keken elkander aan met een blik van verstandhouding.
Toen deed ze haar goed af en nam het kind op schoot, dat niet genoeg scheen te krijgen van het
bevoelen en hare vingertjes niet alleen over het gezicht van de juffrouw liet glijden, maar over haar geheele hoofd en daarna haar kleeding begon te betasten.
Na een poosje, waarin mevrouw Terborch geïnformeerd had, of ze een goede reis had gehad en of ze
| |
| |
ook iets gebruiken wilde, zette de juffrouw Erica op den grond.
'Nu heb je me gezien, niet waar Zus, nu is het meer dan tijd om naar bed te gaan. Wil ik haar maar dadelijk zelf even brengen, mevrouw?'
Maar als ze dacht, dat het zoo gemakkelijk zou gaan, vergiste ze zich leelijk. Zuske liep dadelijk naar haar moeder toe, klom op haar schoot, sloeg beide armpjes vast om haar hals en zeurde:
'Niet naar bed, nog een beetje opblijven.'
Haar moeder kuste haar en trachtte haar met vleiende woordjes over te halen, nu zoet te gaan slapen. Het hielp allemaal niets en Moeder moest haar huilende naar boven dragen, zoo doodop, dat ze op de trap al bijna insliep in hare armen.
De juffrouw had bij dit scènetje niets gezegd, ze vond het zeker beter, er zich nog maar niet mee te bemoeien, maar toen het kind weggebracht was, schaamde Albertine zich een beetje en meende iets tot verontschuldiging van haar zusje te moeten inbrengen.
'Ze is zeker over haar slaap heen,' meende ze, 'en daarom zoo lastig.'
'Dat's mogelijk,' zei juffrouw Harmsen.
'Welneen,' beweerde Toos, 'ze is meestal zoo, als ze haar zin niet heelemaal krijgt. Vond u dat nu niet bespottelijk, juffrouw, om haar van avond te laten opblijven?'
Voor de juffrouw nog kon antwoorden, ging de deur open en kwam Flip binnen, duchtig geeuwend en zich uitrekkend.
| |
| |
De vreemde dame ziende, die bij zijne zusters zat, herinnerde hij zich opeens, dat dien avond de nieuwe juffrouw verwacht werd en wat verschrikt nam hij een andere houding aan en zei verlegen:
'O, neem me niet kwalijk, ik dacht, dat de meisjes alleen waren.'
Juffrouw Harmsen begon te lachen en Albertine keek boudeerend.
'Dan komt het er niet op aan, hè, hoe of je je gedraagt, heel aardig, moet ik zeggen.'
Toos begon te lachen en zei, dat de juffrouw maar denken moest, dat Flip nog een schooljongen was.
Flip, die zijn zeventien jaar met waardigheid dacht te dragen en zich zelf een heele heer vond, keek niet heel vriendelijk. Die Toos was zoo gruwelijk pedant, nu ze student in de medicijnen was.
'Waar is Moeder?' vroeg hij, om het gesprek een andere wending te geven.
'Die brengt Zuske naar bed.'
'Zuske naar bed? Was die peuter dan nu nog op? Was ze niet goed?'
'Neen, ze wou zoo graag er bij zijn, als de juffrouw kwam.'
'O zoo, en daarom heeft Moeder haar zeker maar opgehouden, in plaats van haar behoorlijk op tijd in bed te stoppen, net iets van Moeder. Ik denk juffrouw, dat u hier heel wat te doen zult vinden.'
Met deze woorden, op deftigen toon uitgesproken, verliet hij de kamer weer, lachend nagestaard door het drietal aan tafel.
'Jongens van dien leeftijd kunnen zoo eeuwig pe- | |
| |
dant zijn,' vond Albertine, die met haar twintig jaar haar broer nog een echt kind vond.
Juffrouw Harmsen lachte maar weer, maar ze had zoo'n gevoel, of die jeugdige wijsheid nog niet zoo heelemaal ongelijk zou hebben.
|
|