| |
| |
| |
V.
Een kibbelpartijtje.
De eerste weken na Mia's komst vielen niet mee.
Het kind bleek niet zoo zacht van karakter te zijn, als men beweerd had en soms dacht haar pleegmoeder wel eens, dat men hun maar wat wijs gemaakt had, om het meisje een goed thuis te bezorgen.
Haar man zag de zaken zoo zwart niet in, hij vond Mia wel een leuke .zus en beweerde dat het volstrekt niet noodig was, dat een kind altijd zoo zacht als een lam was, hun eigen Zuske was dat heusch ook niet.
'O maar, dat arme schepseltje, wou je dat nu bij een door en door gezond kind als Mia vergelijken?' en mevrouw Terborch keek zoo verwijtend, dat haar man maar beter vond te zwijgen, als Moeder op dien toon begon, kwam je toch niet verder met haar.
De kleine Mia bleek een heel vast willetje te hebben en Zuske ondervond tot haar verdriet, dat ze niet altijd alles kon doen, wat ze graag wilde, als ze met het nieuwe speelkameraadje samen was. Daardoor kwam het, dat er niet weinig gekibbeld werd en mevrouw Terborch dikwijls reden dacht te hebben, tusschenbeiden te komen, waarbij Mia onvoorwaardelijk ongelijk kreeg.
| |
| |
Mia voelde deze onrechtvaardigheid diep en het gevolg er van was, dat ze niet van haar pleegmoeder hield, ofschoon die overigens heel goed voor haar was.
Van haar pleegvader hield ze veel, die kon zoo echt aardig tegen haar zijn en nam niet altijd Zuske's partij, als er gekibbeld werd.
Toch weigerde ze halstarrig hem Vader te noemen, zooals hij graag wilde, dat ze doen zou en nog veel minder was ze er toe te brengen, tegen mevrouw Terborch moeder te zeggen.
'Vader is weg, al lang,' zei ze, toen mijnheer Terborch er op aandrong, zoo door haar genoemd te worden, 'en Moes is op reis, maar die komt terug. Misschen is ze wel naar Vader toe, ze huilde altijd, omdat Vader weggegaan was, maar zij komt terug, dat weet ik zeker, als ik niet bij haar ben, heeft ze toch geen plezier.'
De terugkomst van haar moeder was haar niet uit het hoofd te praten, wie haar dat verteld had, om haar te troosten in haar eerste verdriet, had er zeker niet aan gedacht, dat die gedachte zich zoo vast zou zetten. Nu had niemand den moed, haar uit haar dwaling te helpen en zoo bleef het voor haar vaststaan : Moeder kwam weer terug.
Oom en tante wilde ze wel zeggen, daar had ze niets op tegen en met dien titel moesten haar pleegouders dus tevreden zijn.
Ze was er nu wel achter, dat Zuske werkelijk niet zien kon en als ze in een goede bui was en het tastende handje van Erica zag, kreeg ze soms plotseling groot medelijden met haar speelkameraadje en
| |
| |
was dan voor een poosje zoo lief en zoo toegevend, dat het aandoenlijk was om te zien.
Eens kwam ze met een bril aandragen, dien ze van ooms schrijftafel had gekaapt. Ze had hem een paar dagen geleden gevraagd, waarom hij door die ronde glazen keek.
'Omdat ik zonder bril niet lezen kan,' had hij geantwoord.
Toen had ze gedacht, dat die glazen oogen Zuske wellicht ook zouden helpen en vol vreugde kwam ze er mee aan.
'Zus, sta eens even stil, heel stil hoor, ik zal je wat op je neus zetten en dan kun je ineens zien.'
Zus liet zich lijdzaam helpen en stond daar met den grooten bril op het kleine neusje voor zich uit te staren, in afwachting van de dingen, die komen zouden.
'Nou?' vroeg Mia ongeduldig, 'hoe zie ik er uit?'
Zus deed een paar stappen naar voren en strekte haar armpjes uit met de vingertjes uitgespreid om Mia te bevoelen. Deze week achteruit.
'Neen, dom kind, je moet me met je oogen zien, niet met je vingers.'
Zuske deed weer een paar stappen naar voren om Mia te bereiken aan wier stem ze hoorde, dat ze terug geweken was en greep weer naar haar.
Mia verloor het beetje geduld, waarover ze beschikte en duwde Zuske terug, midden tegen haar lijfje, waardoor ze achterover tuimelde, niet op dien stoot bedacht.
Toen volgde natuurlijk een huilpartij en toen
| |
| |
mevrouw Terborch haastig kwam aanloopen, vond ze haar kleine meid op haar rugje liggen, op het neusje een grooten bril, nat van tranen.
Mia stond met een boos gezichtje te stampvoeten en te roepen, dat Zus een dom kind was en niet zien wilde met haar oogen.
Veel begreep mevrouw Terborch er niet van, want Zuske huilde, toen ze op haar moeders schoot zat, veel te hard, om te kunnen antwoorden en Mia beweerde maar aldoor, dat het Zus' eigen schuld was en dat ze zoo vreeselijk dom was.
Eindelijk bedaarden beide kinderen wat en kwam ze er achter, wat er eigenlijk gebeurd was en dat Mia getracht had, Zuske het gezicht terug te geven. Tot Mia's verbazing kreeg ze geen standje, zooals anders, als ze Zus aan het huilen had gemaakt en trok Tante haar zelfs naar zich toe en kuste haar en noemde haar: 'haar eigen zoete Mia.'
Het kind, dat zich eerst gewillig had laten aanhalen, worstelde zich bij deze woorden dadelijk los en zei stug:
'Ik ben niet van u, ik ben alleen van Moesje.
Mevrouw Terborch liet haar gaan.
Het was toch eigenlijk een naar kind, je kwam er nooit verder mee.
Het best kon Mia het met Johan vinden, daar speelde ze dolgraag mee, het liefst wilde spelletjes. Maar daaraan kon Zus ongelukkig zoo goed als niet deelnemen en die werden dus meestal verboden.
Ze was dan ook al tevreden, als hij met haar met de pop wilde spelen en noemde hem nog
| |
| |
steeds den vader van Truuske en deze lievelingspop van Zus beschouwde ze heelemaal als haar kind.
Hiervan was Zuske natuurlijk niet gediend, Truus was van haar en dit beweerde eigendomsrecht van beide kinderen gaf op een dag aanleiding tot de grootste kibbelpartij, die ze tot nog toe gehad hadden, ja men kon het best een vechtpartij noemen.
Mia had het lange haar van Truuske in papillotten gedraaid, deze moesten er een heelen dag in blijven, dan zou het haar morgen mooi krullen, dacht ze.
Zuske, die de pop in een hoekje vond zitten en haar op schoot nam, ontdekte de papieren bolletjes op het geliefde poppenhoofd en verontwaardigd beweerde ze, dat haar kind zóó niet slapen kon, die gekke papiertjes moesten er dadelijk uit.
Ze begon dan ook de papilotten los te draaien en niettegenstaande Mia beweerde, dat ze er af moest blijven, omdat Truuske morgen jarig was en dan mooi moest zijn, ging ze er mee door.
Mia werd boos en trachtte de pop van Zuske's schoot te trekken, maar deze hield haar stevig vast, waaruit een geruk en getrek ontstond, dat niet bepaald goed voor de schoonheid van het arme Truuske was.
Ineens trok Mia met zoo'n kracht, dat de heele pruik losliet en in Zuske's handen achterbleef, terwijl Mia in triomf de pop wegdroeg en ergens in een hoekje stopte, waar Zus haar niet zou kunnen vinden.
Een oogenblik bleef Zuske verbluft zitten, met de pruik in hare handjes, toen voelde ze in het rond, op haar schoot, op den stoel, op den grond en
| |
| |
geen Truuske vindend, vloog ze op en trachtte Mia te pakken, die wel maakte, dat ze niet onder den greep van de zoekende vingertjes kwam, want ze wist bij ondervinding, dat als Zus driftig was, ze vinnig knijpen kon.
Dat duurde zoo een poosje, tot eindelijk Mia in een hoekje gedreven was, waaruit ze niet goed ontsnappen kon en jawel hoor, Zus kreeg haar te pakken.
Woedend van pijn, begon ze met haar vrije hand naar Zus te slaan en toen deze losliet, duwde ze haar ruw terug.
Zus struikelde, viel, deed zich pijn, sprong weer op, hoe langer hoe driftiger, omdat Mia haar steeds wist te ontwijken, totdat ze weer niet achteruit kon en tegen den muur kwam te staan.
Zus, in haar triomf, greep toe, kreeg Mia's haar te pakken, dat al wat aangegroeid was, en trok daar met beide handen uit alle macht aan.
Mia schreeuwde en schopte, maar Zuske liet niet los en eindelijk, dol van pijn, beet ze in het armpje, dat vlak bij haar mond was.
Ze beet flink toe met hare stevige tandjes en gillend liet Zuske los.
Juist kwam mevrouw Terboch op het lawaai aanloopen en op Zuske toevliegend, ontdekte ze een drupje bloed op het rondje armpje.
'Wat heb je kind? Hoe komt dat bloed op je arm? Wat is er gebeurd?'
Snikkend klemde Zus zich aan haar moeder vast.
'Moesje, Moesje, die stoute Mia heeft me gebeten.'
| |
| |
'Je gebeten?'
Een oogenblik wist mevrouw Terborch niet, of ze goed hoorde, toen liet ze Zus los en zag om naar de schuldige, die schuw in een hoekje gekropen was, waar ze met hare donkere oogen angstig toekeek, wat er nu gebeuren zou.
Toen mevrouw Terborch op haar af kwam, dook ze instinctmatig ineen, maar deze greep haar bij een armpje en trok haar op. Haar voor zich uit duwend, opende ze de deur van de groote provisiekast en sloot haar daarin.
Overbluft en bang, zelf geschrokken van wat ze gedaan had, kroop ze maar weer in een hoekje op een tonnetje appelen en bleef daar stil zitten, zich betrekkelijk veilig voelend, nu ze mevrouw Terborch niet meer zag.
Deze nam het nog steeds huilende Zuske mee, om haar armpje aí te wasschen en te verbinden, wat nu wel niet bepaald noodig was, maar wat het kind erg interessant vond en wat haar nog meer troostte dan Moeders verzekering, dat ze die stoute Mia wel krijgen zou en dat straks alles aan Vader verteld zou worden.
Bij zich zelve besloot ze, dat ze wel eens zou willen zien, of ze zoo'n wilde kat nog langer in huis behoefde te houden.
In de huiskamer was het nu stil.
Toen Flip een half uur later uit school kwam en van zijn moeder het gebeurde in kleuren en geuren gehoord had, begreep hij eigenlijk niet goed, waarom Mia kleine Zus gebeten had, dat scheen Moeder zelf niet te weten.
| |
| |
Hij besloot eens te gaan hooren, of de kleine gevangene al wat bedaard was, of dat ze nog een lustig deuntje huilde.
Hij verwachtte dat eigenlijk, kinderen kunnen zoo'n spectakel maken, als ze het niet naar hun zin hebben en was dus niet weinig verwonderd, in de huiskamer een doodsche stilte aan'te treffen, in plaats van het gejammer, dat hij verwacht had.
''t Schaap is zeker in slaap gevallen,' dacht hij en ging op zijn teenen staan, om door de ruitjes boven de deur in de kast te kunnen zien.
Wat hij daar zag, scheen al heel grappig te zijn, hij sloeg zich ten minste van louter pret op zijne knieën. Mia zat heel bedaard een prachtigen appel op te peuzelen, dien ze zeker in de provisiekast gevonden had.
Door zijn lachen gestoord, keek ze op, lachte ook en deed een nieuwen hap in den lekkeren buit.
'Zoo'n klein nest,' dacht Flip, 'dat moet Moeder dadelijk weten.'
Het zitkamertje van zijn moeder binnenstormend, waar deze zich met Zuske had teruggetrokken, riep hij, nog steeds lachend:
'Neen maar, Moeder, dat moet u gaan zien, die kleine heks zit rustig een van uw fijne appels op te peuzelen en heeft het, geloof ik, wonderwel naar haar zin.'
Mevrouw Terborch stond dadelijk op.
'Wat zeg je, Flip, zit ze aan de fijne tafelappelen,' en met Zuske aan hare rokken hangend, liep ze naar de huiskamer, om te zien, of dat werkelijk waar was.
Flip, die meegeloopen was, wees door de ruitjes
| |
| |
der kastdeur op de kleine zondares, die heel tevreden haar appel oppeuzelde, op het tonnetje gezeten, waartegen ze met hare hielen een deuntje trommelde.
Het bloed steeg mevrouw Terborch naar hare wangen, ze had gedácht het kind te straffen en in plaats daarvan scheen het zich best te amuseeren en had daarenboven een van die prachtige appelen gestolen, waarvan ze er nog maar enkele had en waarop ze zoo zuinig was.
Zuske's vingertjes van haar rok losmakend, gaf ze Flip een wenk, even op het kind te letten en opende toen de deur van de kast.
Dadelijk verdween de rest van den appel achter Mia's rug en haastig slikte ze het stukje door, dat ze in haar mond had.
Het volgend oogenblik voelde ze zich duchtig door elkaar geschud en hoorde ze de booze stem van Tante, die haar verweet, den appel te hebben weggenomen, in plaats van heel stil en zoet te zijn en spijt te hebben over haar ondeugendheid.
Ze scheen hier niet veilig te kunnen zitten, dan moest ze maar naar boven, naar de kinderkamer, daar kon ze dan alleen blijven, tot ze naar bed ging. Als Oom thuis kwam, zou hij alles hooren en dan zou ze eens zien, dat Oom ook maar niet alles door de vingers zag.
Mia liet zich op den grond zakken, ze wilde niet naar boven, naar die groote kinderkamer, het begon al donker te worden, hier in de kast, die aan den anderen kant aan de keuken grensde, kon ze allerlei geluiden hooren, waardoor ze wist, dat ze niet alleen
| |
| |
was, maar boven in het schemerlicht in die groote kamer, heel alleen met iedereen beneden, ze rilde van angst, als ze er aan dacht.
'Sta op,' beval mevrouw Terborch, 'gauw een beetje, hoor je niet.'
Mia, weer op haar beentjes getrokken, klemde zich aan een plank vast, waarop allerlei potjes met jam stonden en mevrouw Terborch durfde niet verder gaan, uit angst dat de heele boel naar beneden zou komen.
'Wil ik helpen?' vroeg Flip, die het niet onaardig zou gevonden hebben, als de jam vrij over den grond had gevloeid.
'Let jij maar op Zuske, neem haar maar mee naar mijn boudoir, ik zal het hier alleen wel klaar spelen.'
Maar daar had Flip geen lust in, hij moest zien, hoe het hier afliep en daarom bracht hij Zus maar even naar de keuken, waar ze de meiden geweldig in den weg liep, maar dat kon hem niet schelen.
Toen Zus dus veilig opgeborgen was naar zijn idee, liep hij haastig terug om te zien, hoe de zaken in de huiskamer stonden.
Hij vond zijn moeder steeds sterkere bedreigingen uitende, wat tot uitwerking had, dat het angstige kind nu ook nog haar beentjes om den poot geslagen had, die de plank steunen moest.
Daar kwam ook Johan aangeloopen en op de hoogte gebracht, van wat er gebeurd was, wilde hij zijn vriendinnetje helpen en trachtte zijn moeder voorbij te dringen, om in de kast komen.
Maar dat lukte hem niet en hij moest zich
| |
| |
bepalen met Mia toe te roepen, een beetje harder te trekken, dan kwam de jam naar beneden en konden ze samen smullen.
De boosheid van mevrouw Terborch keerde zich nu tot hem.
Hij voelde zich stevig bij een arm beetpakken en met behulp van Flip was hij in minder dan geen tijd in de gang en hoorde hij de deur van de eetkamer achter zich sluiten.
'Hou je goed, Mia,' gilde hij, met zijn mond op de reet van de deur gedrukt, 'laat je niet naar boven brengen, daar is het vreeselijk eng, als het donker is, trek liever wat harder.'
'Laat los, ondeugend kind,' commandeerde van haar kant zijn moeder.
Mia deed noch het een, noch het ander, ze bleef staan, zooals ze stond, zich stevig vasthoudend aan haar wankelbaren steun.
Mevrouw Terborch zag in, dat ze zoo niet verder kwam.
Ze gaf het op, liet het kind waar ze was en deed de deur weer op slot.
Maar dat nam ze zich voor, als haar man thuis kwam, zou hij alles weten en dan zou hij toch moeten toegeven, dat het kind weg moest.
Intusschen bekwam kleine Mia wat van den schrik.
Zoolang de deur dicht was, voelde ze zich veilig, het licht was nu in de eetkamer opgestoken, het scheen gezellig door de ruitjes boven de deur en ze wist niets beters te doen, dan haar appel verder op te knabbelen.
| |
| |
Daar hoorde ze Johan's stem.
'Zeg, luister eens, ze zitten boven op Moeders boudoir en die vertelt alles aan Vader. Nou ben ik toch benieuwd, hoe dat afloopen zal, want Vader is wel goed, maar als hij echt boos wordt, kan hij bar zijn, hoor.'
Mia's hartje klopte alweer onrustig.
'Wat doet hij dan?' vroeg ze.
'Ik weet het niet, misschien moetje hier wel weg.'
'O, dat 's niks, ik ga toch gauw naar Moesje terug.'
'Ken je net denken,' en Johan, ruwe jongen, als hij was, voelde toch innig medelijden met het kleine meisje, waarvan hij wist, dat haar moeder niet meer bij haar terug zou komen.
Hij wilde haar op zijn manier troosten.
''t Zal wel losloopen met Vader, ik zou maar niet bang zijn. Kun je niet een potje jam openmaken, er is van die zalige abrikozenjam, snoep daar eens van, dan heb je dat alweer vast gehad.'
Maar kleine Mia dacht niet aan snoepen, ze wilde maar, dat Moesje niet zoo lang weg bleef. Ze voelde heel goed, dat ze stout was geweest, ze had dien appel niet stil mogen wegnemen. Dat ze Zus pijn had gedaan, dat was haar schuld niet, Zus was begonnen.
Akelig vond ze het, dat ze veel stouter was hier, dan bij Moes alleen. Ze begreep niet, hoe dat zoo kwam, maar als Moesje het later hoorde, zou ze het zoo naar vinden.
Daar hoorde ze de kamerdeur opengaan en Johan had nog net den tijd om te fluisteren: 'daar
| |
| |
zijn ze,' voordat hij weer in de gang gezet werd.
Mia's hartje klopte tot in haar keeltje, ze stond als verstijfd, met hare groote oogen op de deur der kast gericht.
Waar ze eigenlijk bang voor was, wist ze zelf niet, maar ze durfde nauwelijks ademhalen, toen ze de zware stappen van Oom hoorde naderen en den sleutel in het slot steken en omdraaien.
'Ik zal het nooit meer doen,' riep ze met een stemmetje dat oversloeg van angst.
Mijnheer Terborch stak zijn hand uit.
'Kom eens bij me, kleintje, we moeten eens samen praten.'
Zijn stem klonk niet onvriendelijk en Mia ademde wat op.
Ze deed machinaal een paar stappen vooruit en mompelde nog eens: 'Ik zal het niet weer doen.'
Mijnheer Terborch greep haar handje en trok haar naar zich toe.
Toen sloot hij de kast en nam haar op zijn arm mee naar zijn eigen kamer, waar het gezellig en licht was en zette zich in een club-fauteuil, terwijl hij het kind tusschen zijne knieën voor zich plaatste.
| |
| |
'Vertel me nu eens, hoe je zóó stout kondt zijn tegen Zuske,' zei hij ernstig.
Mia's oogjes werden weer somber.
'Ik was niet stout, Zus is begonnen.'
'Maar jij hebt toch in ieder geval Zuske gebeten. Dat doen geen lieve kinderen, je bent toch geen hondje, wel?'
Dat vond Mia grappig.
Ze lachte en zei schalks:
'Misschien wel, ik kan ook blaffen,' en dadelijk klonk een geluidje door de kamer, dat werkelijk veel van het keffen van den klein hondje had.
Ze zag er zoo grappig overmoedig uit, dat mijnheer Terborch moeite had, zijn eigen lach te verbergen.
Dat ging toch zoo niet, hij had haar mee naar zijn kamer genomen, om haar eens ernstig onder het oog te brengen, dat ze heel stout was geweest en nu begon ze gekheid te maken.
Hij fronste dus plichtmatig zijne wenkbrauwen en zei, zoo streng hij kon:
'We zijn hier nu niet, om gekheid te maken, ik meen het heel ernstig, het heeft me veel verdriet gedaan, dat ik hooren moest, dat je zoo stout tegen Zuske geweest bent.'
Het hoofdje was weer naar voren gezakt, heel boetvaardig stond ze daar, maar haar neergeslagen oogen volgden met wel wat veel aandacht de bewegingen van een groote vlieg, die op het tapijt liep.
'Als ik je bij Tante breng, zul je dan zoet om vergeving vragen en beloven, dat je zoo iets nooit weer zult doen?'
| |
| |
'Ik zal nooit meer een appel wegnemen.'
'Dat is goed, maar ik meen nu, dat je beloven moet, Zuske nooit meer pijn te doen. Denk eens na, Zuske heeft het lang zoo prettig niet, als andere kindertjes, die goed zien kunnen, zooals jij.'
Even stond het kind in gedachten.
'Zus ziet ook, met haar vingers en ze heeft me het eerst geknepen.'
'Wil je dus niet aan Tante beloven, dat je het niet meer doen zult.'
'Neen.'
Even zweeg mijnheer Terborch, hij voelde, dat hij zoo niet verder kwam.
Toen legde hij zijn hand op Mia's hoofdje en haar aankijkend, vroeg hij heel ernstig:
'Wat zou Moesje daar wel van gezegd hebben?'
Het kind kreeg een kleur, heel het kleine gezichtje werd rood.
'Moesje weet er niks van.'
'Maar als ze het wist, zou ze toch heel graag willen, dat je lief was en zoet beloofde, Zus geen pijn meer te doen.'
Weer eenige oogenblikken van stilte.
Toen greep Mia de hand van mijnheer Terborch.
'Ga maar mee, dan zal ik het zeggen, om Moesje pleizier te doen.'
Zoo gingen ze samen naar Tante, die niet weinig in haar schik was, dat het koppige hoofdje zich gebogen had.
Na het eten speelden de beide kleintjes nog een poosje heel zoet samen, men zou niet gezegd hebben,
| |
| |
dat ze dien middag nog zoo gevochten hadden. Toen ze naar bed waren, voelden en mijnheer en mevrouw Terborch zich heel tevreden.
Hij voelde zich trotsch, omdat zijn woorden zulk een goede uitwerking hadden gehad, het kind was nog nooit zoo lief en toegevend geweest voor Zuske, als dien avond.
Zij dacht, dat ze het toch maar goed ingezien had, zoo'n ondeugend, klein ding moest flink aangepakt worden.
Wat Mia zelf betrof, die was de heele geschiedenis al zoo goed als vergeten, ze sliep in met het bewustzijn, dat ze prettig met Zus gespeeld had, voor ze naar bed ging.
|
|