De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
[pagina 250]
| |
Deel 2
| |
[pagina 251]
| |
2.1 InleidingDe Alteratie vond in Amsterdam eerst plaats op 26 mei 1578 en verliep rustigGa naar eind153. De laatste pastoor, Jacob Buyck, was al voor de Geuswording vertrokken. Hij is als pastoor van de Sinte Aldegondiskerk te Emmerik in 1599 overleden. Zijn epitaaf, waarop hij geknield voor de gekruisigde Christus is voorgesteld, bevindt zich nu in Museum Amstelkring te AmsterdamGa naar eind154. De gereformeerden kregen onmiddellijk de Oude Kerk tot hun beschikking zodat op 29 mei de eerste godsdienstoefening kon worden gehouden. Het koor werd sedertdien alleen gebruikt voor huwelijksinzegeningen[64-1: 31]. Het hoofdaltaar en het sacramentshuis werden verwijderd en er kwam een kleine preekstoel in de koorsluiting. De koorbanken bleven gehandhaafd. De sacristie werd in gebruik genomen voor het registreren van huwelijken en kreeg verder een functie als dienstwoning van de koster, die werd aangesteld nadat er geen priesters meer waren om de dagelijkse bezigheden in de kerk te verrichten. Nu de aandacht van de kerkgangers vooral gericht was op het woord dat van de preekstoel werd verkondigd, kwamen er zitplaatsen rond de kansel. Er werden gestoelten gebouwd voor hoogwaardigheidsbekleders rond de kolommen in het schip en aan weerszijden van de middenbeuk kregen banken een plaats. De kerkruimte kreeg een min of meer huiselijk karakter waar een deel van het dagelijks leven zich afspeelde. De beide orgels kregen mede de functie van concertinstrument, wat in het begin van de avonden veelal leidde tot een ‘pantoffelparade’ van de vele bezoekers. Er werden regels uitgevaardigd om de orde in de kerk en op het kerkhof te kunnen handhaven. De koster, gravenmakers, hondenslagers en stadsdienaren moesten daarop toezien en overtreders beboeten. Een en ander werd in 1593 neergelegd op een bord dat nu nog in de kerk aanwezig is. Het veranderde kerkgebruik uit zich in een rekening uit 1582 waarin het maken van een portaal aan de noordelijke kerkdeur wordt betaald aan Cornelis Gerretsz kistenmaker[b2:21]. Omdat een groot aantal mensen in en uit liepen, moest tocht in de kerk binnen de perken gehouden worden. Daarom kwamen er in de Weitkoperskapel en de Smidskapel houten tochtportalen. Na de Alteratie werden aan de kerk geen nieuwe delen meer aangebouwd of grote wijzigingen aangebracht. Er werd alleen onderhoud gepleegd, hetgeen meestal zeer sober werd uitgevoerd. Het roestende ijzer van brugijzers en ankers in vensters en muren deed zijn verwoestende werk. Langzamerhand werd het gebouw onttakeld, zowel buiten als binnen. De topgevelafdekkingen werden verwaarloosd en ontdaan van kruisbloemen en hogels. In de vensters, zowel de grote in de topgevels als de kleine in de lagere buitenwanden, zijn vrijwel overal de middeleeuwse natuurstenen traceringen vervangen door eenvoudige bakstenen vorktraceringen en waar nodig zijn de dagkanten sober in baksteen hersteld. Slechts enkele gebrandschilderde glazen bleven behouden. De gewelfschilderingen, houten beelden aan de kap en de gewelfschotels gingen schuil onder verflagen en verdwenen gedeeltelijk helemaal bij herstellingen aan de kappen en het gewelfbeschot. In de 18de eeuw verrees een monumentaal orgel, waarvoor naast de toren aan de binnenzijde van de kerk palen geheid moesten worden. Al snel daarna bleek het nodig omvangrijke herstelwerkzaamheden aan de toren en in de directe omgeving ervan uit te voeren. Daardoor werd aan de torenromp het middeleeuwse karakter ontnomen. De reeks huizen rond de kerk werd in de loop van de 17de en de 18de eeuw verbouwd en uitgebreid, vooral na de sluiting van het kerkhof in 1655. Zo ontstond het huidige beeld: een krans van huizen, veilig tegen de muren van de kerk geschaard. In de loop van de eeuwen kwam daar een woud van hoge schoorstenen bij omdat slechte trek van de stookplaatsen de prijs was voor de bescherming van de kerk. Oude afbeeldingen getuigen er nog van. Eerst in 1937 werden die ontsierende elementen gesloopt. Omstreeks die tijd ontstond ook een beweging die het herstel van de kerk nastreefde. Dit leidde tenslotte tot de restauratie, die in 1955 een aanvang nam.
Het onderhoud van de toren was in handen van de stadsfabriek, zoals blijkt uit Resolutien van Thesaurieren Ordinaris van 27 januari 1666Ga naar eind155. Het onderhoud van het kerkgebouw was een zaak van de kerkmeesters. |