roede (32,25 m2) worden 1500 leien gebruikt hetgeen overeenkomt met 47 leien per vierkante meter. Ook Duitse leien vinden we vermeld, alhoewel schaarser dan Maasleien. Zo staat in het bestek van het Rijnlandshuis te Leiden uit 1597: ‘T voorss. werck te decken met rins dack geseijt Coevers dack te weten rynsche leyen, moesels off andernaeckels goet’, dus van de Moezel of uit de Eifel via Andernach aangevoerd. Aan de kerk van Woubrugge (Z.H.) werd in 1653 voorgeschreven ‘coever ofte houcx dack’.
Er waren in Nederland twee grote stapelplaatsen voor leien, namelijk Dordrecht en Deventer, alhoewel ook wel aanvoer wordt vermeld uit Emmerik, Arnhem, Zutphen en Kampen.
De aanvoer gebeurt steeds over water en ook de afvoer zal grotendeels over water hebben plaatsgevonden.
De benamingen Rijndak en Maasdak zijn er tekenend voor, dat deze beide leitypen over deze rivieren zijn aangevoerd.
In Dordrecht werden de leien steeds verhandeld in aantallen, onder andere naar Den Haag (1343), Middelburg (1343, 1481), Gouda (1450), Gent (1483), de Dom in Utrecht (1486, 1494, 1503) en de Marekerk te Leiden (1641).
In Deventer vond de handel steeds plaats per rijs, onder meer naar de Pieterskerk te Leiden (1426), Zutphen (1445) en in de 15de eeuw vele malen naar Zwolle. Een rijs of rijst leien omvatte in 1395 aan de Utrechtse Dom een halve Utrechtse roede in het vierkant, 3,5 m2, in 1472 in Zwolle 4 voet vierkant (ca. 1,5 m2) en in 1491 3 voet (nog geen m2). In 1387 omvatte een rist voor de abdij van Egmond 56 platen lei.
Bij de Heusdense watertol moest in 1715 voor duizend leien twee maal zoveel worden betaald als voor een rist leien.
Uit het voorgaande kan men opmaken dat in Dordrecht tot in de 17de eeuw alleen Maasleien werden verhandeld. Die konden door hun regelmatige vorm in aantallen worden verrekend.
De Rijnleien werden in Deventer en elders per eenheid, genaamd rijst, verhandeld.
Toen in de Tachtigjarige Oorlog de weg uit België was afgesloten betrok men ook veel leien uit Engeland, met name uit Devon. Reeds eerder waren die buiten Engeland gebruikt, zoals in 1436 voor de abdij Mont Saint-Michel. In Nederland vinden we de vermelding echter niet eerder dan begin 17de eeuw. Het bestek van het stadhuis van Klundert uit 1621 vermeldt ‘Engelse schaliën’ in Rijndekking. In november 1622 werd de leidekker Elfert Hendriksz. Pot door het kerkbestuur van Edam gelast naar Engeland te reizen om voor de kerk leien van daar te halen. Het tijdstip was natuurlijk slecht gekozen, want de winter staat de leiwinning nagenoeg stil. Maar in het volgende voorjaar keerde hij terug met de leien en in april begon hij ‘met magt van volk’ aan het dekken van het dak.
In 1630 werden voor de kerk van Montfoort Engelse leien gekocht en wel in een dergelijke hoeveelheid, dat er in dubbele dekking, rekening houdend met 14 à 15% breuk van elke lei, ca. 110 cm2 in het zicht kwam. Hieruit is een leimaat van ongeveer 13 × 25 cm te berekenen, 90 leien per vierkante meter.
In 1635 vroeg Constantijn Huygens, secretaris van Frederik Hendrik, voor de dakbedekking van zijn in aanbouw zijnde huis aan het Plein in Den Haag 80000 leien door te laten, die hij in het land van Luik had gekocht, tezamen met 4000 vierkante voet blauwe steen en vierduizend pond spijkers. Met relaties was het dus toch mogelijk uit vijandelijk gebied materialen te betrekken.
In de 17de eeuw wordt veel gewag gemaakt van leien uit Salcombe bij Plymouth. In 1642 beschrijft het bestek voor de kerk van Sommelsdijk: ‘Sercomsche goede schaillen’ ‘viercant deck de lengte der schaeillen op een duim na de 2/3 binnen te decken dat is ijder schaille 1/3 met noch een duym buyten te decken welke schaeillen hy met drie vier à vijf nagels vast sal nagelen’, ‘de nagels als voren eer dat de schaeillen daer mede genagelt sullen warden wel in de olie te leggen en geen ongeoliede nagelen te gebruycken’.
Aan de Marekerk te Leiden is in 1648 van ‘Saycomse leyen’ en in 1695 aan de Doelen te Dordrecht van ‘coeverdack met wel beste uitgekloncken Schacomse leyen’. Dit laatste is in tegenspraak met het feit, dat de indruk bestaat, dat er uit het graafschap Devonshire uitsluitend rechthoekige leien aangevoerd werden, gelijk dat thans nog het geval is met de uit Wales aangevoerde leien.
In de Resolutiën van Schieland (1692-1665) is geschreven (op fol. 61): ‘Geresolveert het dack van de Gemeenlandshuijs van binnen met pannen ende van buijten met Salcumsche leijden ende Rijnsdack te decken’.
Niet geheel duidelijk is of het laatste woordig ‘ende’ een verbinding of een tegenstelling bedoelt aan te geven. In het eerste geval zijn de Salcumse leien schubleien; in het laatst geval zijn het rechthoekige of Maasleien. Een tekening uit 1779 geeft echter een