5 | Kiezellei, met een zeer hoog gehalte aan kwarts en vaak met veel koolstof; de kwartsrijke grondmassa is vaak sterk verkit, waardoor een leisteensplijting nauwelijks zichtbaar is. |
De laatste twee soorten zijn niet geschikt voor daklei. Van de andere soorten is hun geschiktheid van een aantal factoren afhankelijk. Zo zal de hoeveelheid aanwezige carbonaat en/of pyriet beperkt moeten zijn tot minder dan enkele procenten, wil de lei nog geschikt zijn voor de toepassing als dakbedekking. De meeste leistenen die als dakbedekking bruikbaar zijn, hebben een blauwgrijze kleur. Er komen echter ook paarsrode varianten voor. Voor deze kleur zijn ijzerverbindingen verantwoordelijk. Tenslotte zijn er de reeds genoemde groene chlorietrijke leien.
Een aantal mineralen zien we liever niet - of zo weinig mogelijk - aanwezig in leisteen. Dat zijn de ijzer-zwavelverbindingen en de carbonaten. IJzerzwavelverbindingen komen in dakleien in drie vormen voor: als pyriet, pyrrhotien en als markasiet. Ze worden wel samengevat, ook in sommige keuringsrapporten, onder de naam pyriet, maar dit is niet juist.
Pyriet, FeS2 (ijzer- of zwavelkies), kristalliseert in het kubische systeem en heeft een typische messinggele metaalglans, bruin wordend bij oxydatie. Het komt in sommige leien voor als met het blote oog zichtbare kristallen. Hoewel het mineraal stabiel is bij de temperatuur en druk aan het aardoppervlak, is het in het Nederlandse klimaat toch sterk aan oxydatie en verwering onderhevig.
Markasiet (FeS2) is een rhombische kristalmodificatie van pyriet; de kristallen zijn vaak lang prismatisch. Veelal vormt het aggregaten van grof- tot fijnstralige massa's. Het wordt daarom ook wel straalkies genoemd. Het wordt zeer gemakkelijk omgezet. Pyrrhotien (FeS, magneetkies) bestaat uit hexagonale kristallen; het komt echter zelden voor in goed gevormde kristallen, maar meestal als zeer fijnkorrelige massa's. Het is vaak fijn verdeeld over het leisteenoppervlak. Het is zeer instabiel.
Carbonaat in leisteen komt meestal voor in de vorm van calciet (CaCO3); het kan echter ook voorkomen als het mineraal dolomiet (CaMg(CO3)2) en soms ook als sideriet (FeCO3). Deze mineralen zijn erg gevoelig voor een zuur milieu.
Het zijn echter niet alleen de mineraalinhoud en de metamorfosegraad die de kwaliteit van een daklei bepalen. Op plaatsen waar de oorspronkelijke gelaagdheid in het gesteente evenwijdig is aan de tektonisch ontstane druksplijting zal een kwalitatief zeer goede lei kunnen ontstaan, terwijl de mechanische eigenschappen op plaatsen waar de beide gelaagdheden een hoek met elkaar maken aanzienlijk minder kunnen zijn. Afhankelijk van de plooiing in het gesteente zullen beide gelaagdheden dikwijls een hoek met elkaar maken. Ook kunnen latere bewegingen in de aardkorst, zoals breukvorming, de kwaliteit van de lei negatief beïnvoeden.
Naast de besproken gesteentekundige factoren die de kwaliteit van een daklei bepalen, zijn er ook een aantal meer algemene geologisch-economische aspecten. Te denken valt aan de hoeveelheid onbruikbaar gesteente dat eerst moet worden verwijderd om de goede lei te kunnen winnen. Ook valt te denken aan de ontwikkeling van de infrastructur in het gebied waar goede leien voorkomen en aan de afstand van de groeve tot het gebied waar het materiaal toegepast gaat worden. Zie hiervoor ook het hoofdstuk waarin de winning van leisteen wordt behandeld.
Men mag aannemen dat de eerste winning van leisteen is begonnen op plaatsen waar natuurlijke ontsluitingen langs beek- en rivierdalen voorkomen. Men werkte dus aanvankelijk in open groeven. Van de Romeinen is echter bekend dat zij in het Hunsrück-Nahe gebied al met schachten werkten om goede leien bovengronds te krijgen. Veel later, na de middeleeuwen, is men meer algemeen schachten gaan toepassen van waaruit de gezochte leisteen niveau's in galerijen en gangen werden gewonnen. Slechts in een betrekkelijk gering aantal gebieden in Europa is het mogelijk dakleien, bestand tegen ons klimaat, te exploiteren. Die gebieden zijn in willekeurige volgorde: Eifel, Hunsrück en Taunus, Thüringen, het Maasbekken in het Franse departement Ardennes, het gebied rond Angers eveneens in Frankrijk, noordwest Spanje, Noord-Wales, verder Devon, Cornwall, het Lake district, Bretagne, Auvergne en de Montagne Noir. Leien uit andere gebieden zijn doorgaans niet geschikt voor het vochtige klimaat in Nederland. Het zijn meestal de eerder besproken te hoge gehalten aan ijzer-zwavel-verbindingen en carbonaten die de houdbaarheid zeer ongunstig beïnvloeden. Tevens moet het percentage nog aanwezige kleimineralen minimaal zijn. Deze mineralen willen graag water adsorberen waardoor ze sterk kunnen opzwellen en de structuur van de lei kunnen vernielen.
Al deze factoren te zamen maken het noodzakelijk dat er bij voortduring een periodieke keuring plaats vindt van aangeboden partijen leien. De gebruiker kan dan verzekerd zijn van een constant goede kwaliteit van het geleverde materiaal.