Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Bestekken en andere bronnen1. 1394-1395. Contract voor het maken van de kapel van het stadhuis te Sluis (Z.)Ga naar eind1.‘Pieter den Zaghere van zinen lone ende aerbeyde, dat hi heift ghenomen te temmerne in taswercke (aangenomen werk) de vorseide capelle in den voormen ende condicien naervolghende. Dats te wetene de vors. capelle te betemmerne beneden met II ghebinden van eenre staedge van IIII voeten hoghere, dan zoe was te voren, van groten uutdraghende balken met corbeelen en stantfikenGa naar eind2., also der toebehoord, dewelke balken ende corbeelen int verghaderen int ronde neffens den ziden ten mueren waerd zullen naer eenen bast rond ghetrucken ziin ende de canten onder ghesneden met rosen commende staande up de noten, die men steken zal an beeden ziden in de vors. mueren, boven welken noten lanx den zelven mueren ghesteken zullen ziin reeghelen in de vors. standfiken, boven plat met eenre grouve ende onder met eenre alver ogiveGa naar eind3. ende in de midwaerde van der vors. stage zullen met de vors. balken ghesteken ziin naelden ender onder ghesnede met ogiven met II alver ghebonden an de henden van der vors. capellen, dewelke stage boven om den zolder te makene gherebbet zal zijn met goeden eekinen brackoenen (ribben van ca. 15 × 15 cm doorsnede) ende gheloken met goeden ouden scipplanken (planken afkomstig van provisorische schepen, waarmee bouwmaterialen langs de rivieren werden vervoerd) ende daeronder verhemelt met goeden ghesnedenen tienvoet houte, al van eenre sticke ende snede zonder eenigh spechout (spint). Item de upperste stage scaerp rond met ogiven ende de mueren ghebonden met II notable balken, die in de midwaerd zullen hebben een lettel croms, ghehauwen zijnde acht cantte, in de welke zullen steken II makelaers ooc acht cantte ghehouwen, upghaende tot in den combel van den ghespannen, daerin de upperste henden van den ogive ghepuenct zullen verghaderen ende int upperste van den ronden van der hemelinghe zullen zy naelden ghaende van ogive te ogive van beeden henden met eenre alver ogive ende ooc zullen de ghespannen ziin ghemaect van goeden eekine brackoenen ende ghestelt up dobbele platen met blockeelen, daer in de vors. dweersbalken zullen ziin ghebonden, boven verhemelt ziinde met goeden ghezaeghden bereedden tienvoet houten, zo vors. es....’ (Zie afb. 265). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. 1407-1408. Leiden, Pieterskerk, koorGa naar eind4.Rekeningen. Posten, die betrekking hebben op houtaankopen en timmerwerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1407‘Item van Boudiin van Zwieten gecoft een deel houts dat hi gemien had mit Wouter van Ghent en den goodshuse ons gaf. In de coop dair hi een brief of heeft die hem die kercmeesters bi rade 't gerechts dair of bezegelt hebben welc hout een deel hier binnen lach onder Cost Verloren en dat ander tot Scoenhoven ende dat heeft gecost te Leyden te brengen so hier na ghescreven staet
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van werkzaamheden van timmerlieden en houtzagers. Loon per dag: Baselis 9 gr.; Gherrit 5 gr.; Willem, Roedinc, Heynis en Woyter 6 gr.; Dirc Heynisz. en Piet Baselis knaep 3 gr; 2 houtzagers samen 12 gr. De vijf timmerlieden en de twee jongens werkten tussen 27 februari en 19 mei vrijwel alle werkdagen aan de kapconstructie van de zijbeuk (uutlaet) van het koor. In de week van Pasen werden maar drie dagen gewerkt. Daarna nam meester Baselis het maken van het dakbeschot van de zijbeuk aan: ‘Item so wort Baselis dat uutlaet soot ghespannen stont besteet in taswerc dat waghenscot dair toe te bereyden ende te decken dair hi of bedinghede van elken hondert 1 nobel ende hoop 1 croon hoger, des ghinc dairtoe xiicxviii waghenscot facit xii nobel xvii licht groot, die maken in goeden payment xxxii lb viii s. Item die croen van den hoop hoge maect xxvi s. viii d. Item dit taswerc nam hi an in die weec dair Sinte Joris in quam.’ Sedert 16 april waren ook de beide houtzagers regelmatig op het werk, ook in de periode van 21 mei tot eind augustus, toen de ploeg van Baselis niet in de boeken voorkwam, omdat zij kennelijk met het aangenomen werk bezig was. Daarna werd er door twee of drie timmerlieden weer gewerkt tot begin oktober. Er werd ook nog enig werk aangenomen: ‘Item so wort Baselis besteet in taswerc dat uutlaet ofte loyfen dair dair die voey noch stonde wesen sel of men wil ende dat houtwerc vanden sacristye te maken te decken ende ofte loyfen mit waghenscot dair hi of bevoirwairt hadde xxv nobel en 1 half nobel voir een pair cousen (,) een nobel gherekent voir lxxx gr. facit lxviii lb. Item noch Baselis van werke an die huyskiin boven sinen taswerc iii nobel facit viii lb. Item noch Baselis van dat hi ghewrocht heft bi de houtsagers al tjaer voir vi daghe gherekent elc sdaghe ix gr. facit xxxvi s.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1408.‘Item ghecoft jegens Goeswijn Claes f. xlv balcken die costen behalve die memorien die dat godshuijs Jutten sinen wive doen sel, gelijc die memorieboec daerof inhout li Engelsche nobel te betalen tot Kersavont naest comende.’ ‘Item meester Bezelijs ghesent tot Scoenhoven om te besien of daer enighe ghedinc van hout waer ende voirt tot Dordrecht om daer mede te besien wes dair waert ende was uut v daghe, voir sinen cost en arbeyt xxvi s. vii d.’ Na de Dinsdag na Vastenavond waren er eerst vier timmerlieden en twee houtzagers aan het werk, in vijf weken oplopend tot negen timmerlieden en twee houtzagers in de week voor Palmzondag. In die week waren er ook een aantal mannen en paarden bezig hout op het kerkhof en ‘op nije werc te draghen’. De lonen van de werknemers ca. 33% hoger dan in het jaar ervoor. Na Palmzondag staan ons geen gegevens ter beschikking. Het lijkt er op, dat toen de kap van het koor werd gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. 1487. 's-Hertogenbosch, Grote GasthuisGa naar eind5.‘....Item in den iersten soe is te weten, dat die capelle lanck is int viercant totter huyven toe, tsestich voet of dair omtrent ende ses ende dertich voet wyt bynnen mueren of dairomtrent, ende die mueren zullen dyck wesen drie steen of dair omtrent. Item in deser capellen zullen wesen drie gebynde dair die balcken aff zullen wesen veerthien dumen diep ende tweelff dumen dyck met horen stantvincken ende crombellen. Item die crombeelen dair aff acht voet lanck tusschen die tande gewrocht enen halven voet cromden, ende groot vervolgende nae den balken ende stantvincken met horen slotellen, die stantvincken vyff dumen dyck ende thien voet lanck nedergaende onder die balken ende die balken gheweelt ende reyndelyck gewrocht als dat behoirt ende die stantvincken uut gehoelt met twee roessen, die sloetels op die balken vijfftalvenGa naar eind6. duym dyck ende lanck als zy horen ende als het werck eyst. Ende dese balken zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liggen anderhalven voet in die muer. Item die vorste muerplaten zullen wezen drie virdel voets breed ende vyftalven duym dyck. Ende die bynnenste muerplaet zeestalven duym breet ende vyff talven duym dick als voer die bynnenste off vorste muerplaet, sal voir uutsteken een virdel voets bynnen met enen hoell ende tot elcken twee voeten een rozee. Item die blockelen op die muerplaten vyer dumen vyercant ende al gader gewuestert aen beyden eynden ende die wuestert niet doergaende ende all gader gesneden van goeden vyercanten hout. Item in deser capelle zullen wesen vyff ronde getogen gebynde doir die huyve ende dat gebynde dat voir die huve staen sal dair die twee halve gebynde incomen sullen, dair die stillen dair aff acht dumen dyck ende derthien dumen breet ende voert die vyff ander gebynde die midden staen zullen acht dumen diep ende breet als voir. Item in die huve twee halve gebynden vervolgende nae de anderen ende die huyve gewrocht in alle manieren als zy hoert met enen cruysboem om een cruys dair op te setten. Item die crombeelen in die gebynde zullen wesen nae vervolginge des wercks ende dese zullen zyn rontgetogen voir in die middelt met enen ryem ende boven daer die naelden steken zullen eenen cnoep ende after in beyen zyden hebbende een groeff, dair dat beschot in dienen sal. Item die scaften zullen neder hangen vyff voet beneden die muer. Item in elck velt zullen wezen vyff naelden, dair die overste aff zal wezen negen duymen breet ende seven dumen dyck die zyelnaelden seven dumen viercant ende int middel van elcker naelden eenen cnoep gheront vervolgende nae den anderen, ende oec desgelycx die naelden in die huyve vervolgenden nae den anderen. Item die wormen die boven all die gebynde liggen zullen met wouesterten in die balken geleyt ende die wormen zullen wezen seven dumen viercant ende die bande die dair ondersteken zullen vyftalven duym dick ende sess dumen breet ende die aen beyen eynden gesteken. Item die cappe sal hoech wesen achtende dertich voet ende niet myn ende die nederste gespannen zullen wesen beneden vyer dumen dick ende boven vyerdalven duym ende die haenbalken van groetten als dat behoirt, met beyen eynden innegewrocht met wouesterten. Item in een gelyck velt zullen wezen acht gespannen. Item vyff poet gebynden boven dat ronde werck dair die stylen aff zullen wesen seven dumen breet ende sess dumen dyck ende die verdiepinge van dien gebyntkens seven voet hoech, die balken ende crombelen vervolgende nae dat het werck eyst. Item noch twee halve gebyntkens in die huyve vervolgende nae den anderen. Item die rywormen dair op sess dumen ende vyff dumen ende die ingelaten met wouesterten in hair gebynden ende die gebonden met haren banden als dat behoirt die bande zullen wesen vyff dumen breet ende vierdalven duym dick ende die dair innegewrocht als voirsz. steet ende die gespannen zullen inne gekerft wezen op de rywormen. Item dat wulfhout boven en beneden sal wezen vyer dumen breet ende dordalven duym dick. Item dat welfhout ende voert alle cromhout, dat aen dese capelle sal wezen sal bynaes dair nae zyn gewassen ende niet uut rechten hout gehouden of gesneden. .... Item dat leydack dat op dese capel wesen sal, salmen snyen op twelff uten voet ende alsoe te blyven als zy gecrompen zyn ende dat sal een vyerdel jairs gesneden wesen ten mynsten ende soe lange gedroecht eermen die sal moegen slaen ende zullen aen een gestreken wezen aen den cant ten halven heert......’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. 1541. Delft, Oude kerkGa naar eind7.‘tBesteeck van tvrouwen coer ende de capelle. In deeser manyeren hyer naevolgende hebben die kerckmeesters van d'Oude Kerck tot Delff besteet Claes Matheeusz., Claes Matheeusz. ende Thijs Huybrechtsz. van Gorninchem 't Vrouwen Coer met die Capelle als hyernae volcht; Item drie vyercante binden, die in 't koer leggen zullen, zullen weesen gebonden binden, deese voorsz. binden zullen weesen van groot ende zwairt als die binden, die dair beneden leggen in dat neerwerck van stijlen, van slotelen ende van calveren ende kerbeels schoen gewrocht ende die slotelen met wellen. Item up deese binden sullen ingelegert weesen die voirlijsten ende muyerplaten, die voirlijst mit voirloughen ende die muyerplaten mit zwalu- off woustaerten. Die voirlijst zal zwair weesen neghen ende tien duym ende die muyerplaet zes ende acht duym. Item up deese voirlijsten ende platen zullen gelegert weesen die groote ende cleyne blockeels. Die groote blockeels zullen zwair weesen acht ende twaleff duym ende ghelegert mit woustaerten in die plaet ende voirlijst als dat behoirt. Ende die cleyne blockeels zullen zwair wesen vijff duym viercant ghepent in de voirlijst ende geleghert mit een voirlouch in die plaet. Ende men sal die spannen zo wijt setten als die oude gaten in de muyer. Item an die middelkerck en zal gheen plaet comen. Item die huyfde is mit vijff velden. Item deese huyft zal ghelegert weesen mit slickblockeelen, dair die hangereels onder in comen zullen; die hangerels lanck gelijck als zij geweest hebben, zwair na die oude gaten. Die slickblockeels lanck na den eysch van 't werck ende twaleff duym diep. ende die hangereels zullen upschieten in die ogyffstijlen mit een pen. Item up deese slickblockeelen sullen gelegert weesen die voirlijsten ende muyerplaten ende up die voirlijsten ende muyerplaten sullen gelegert weesen die groote ende cleyne blockeels als voorsz. staet. Item up deese groote blockeelen in 't coer zullen staen vyer heele ogyffbinden ende een bindt in de makelair mit twee upgaende stijlen, die in die makelair zullen schieten als dat behoirt; die makelair zal zwaer weesen na den eysch van 't werck, lanck na dien toech eyscht ende vyer voet boven die nock. Item noch vyer halve ogyffbinden in de voorsz. makelair. Item alle deese voorsz. ogyffstijlen ende balken, heel ende halffve, zullen weesen acht ende 16 duym, gewrocht mit carbeelen ende stantsoenen als dat behoirt na den toeche. Item alle dit voorsz. werck sullen ghelegert weesen mit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naelden in de balken ende in de makelair, te weeten van 't huyffbint off tot an de Noortcappel toe ende de naelde sal weesen negen ende thyen duym. Item in de plaetse van de steene lijsten zullen houte lijsten ghemaect worden van der zelffder zwaerte als die stiene wairen in de binden ende blockeels gewrocht. Item up deese balken sullen leggen die flieringen mit voirlougen als dat behoirt. Dese flieringen zullen zwair weesen negen ende thien duym. Item op deese flieringhen zullen gelegert weesen die roesterhouten ende zullen zwair weesen 3½ ende 4½ duym. Item up dese ogyffbinden zullen staen die scairbinden halff ende heel, zoveel als daironder is ende zullen swaer wesen zeven ende acht duym beneden ende boven vijff duym viercant. Item deese scairbinden zullen gewrocht weesen mit balken ende carbeels ende die balk sal hoich leggen na den eysch ende zwair na die stijlen. Item up deese balken sullen leggen die upperste flieringen, zwair zes ende zeven duym. Up die upperste flieringhen sullen leggen twee haenbalken in elck vack. Item alle deese spannen sullen weesen vier duym beneden viercant ende boven 3½ duym viercant. Ende 't sal een gebroken cap weesen up die neerste flieringe ende sullen beneden gespikert weesen up die flierinck ende boven gesloten met een houten nagel met een haenbalck, alzo als dat behoirt. Item die wulffhouten zullen zwair weesen 4 ende 3 duym ende zullen gewrocht weesen mit een calff ende die stantsoenen daerna volghende. Item al dit voorsz. werck sal uuter zij gebonden weesen. Ende die neerste wintbanden zullen zwair weesen 10 ende 5 duym. ende sullen gesloten weesen in die ogyffstijlen ende geclaewt an die flieringhe; die bovenste wintbanden zullen zwair weesen acht ende vier duymen ende sullen gewrocht weesen gelijck voorsz. staet. Item den boom van 't gotier sal weesen 4 duym dick ende breet na den eysch. Item om dat andere span sal weesen een blockeel, zwair ghelijcken die spannen dair die goet up leggen sal. Ende up elck ogyffstijl een blockeel zo swair als die ogyffstijlen dick zijn. Ende sullen steken in die muyer ende up die ogyffstijlen ghehaeyt. Item die boorden van die ghoot zullen weesen vijff duym dick ende hoich na den eysch. Item die upsettels sullen up die boorden van de goot staen ende sullen vervolgen na de spannen. Item dair sal een slaper leggen om die goot meede te corten; ende die spannen mede van zwairte gelijc die ander spannen zijn. Item in dit voorsz. werck sal weesen twee dacveynsters, een an de Zuytzijde ende een an de Noortzijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item dat cruyswerck, dat bezijden an't Vrouwenchoer staat.Item die voirlijsten zullen weesen negen ende thyen duym. Ende die plaet sal weesen zes ende acht duym. Item die groote blockeels hyer up gelegert ende sullen weesen acht duym dick ende twaleff duym diep. Ende die cleyne blockeels vijff duym viercant, die in die voirlijsten steken zullen. Ende up die muyerplaten mit een voorlouch, als dat behoirt. Ende die cleyne blockeels zullen die middelt up 15 duym luttel min ofte meer gedeelt weesen. Item die blockeels dair die hoeckeepers up comen zullen, dair salder twee off weesen ende sullen zwair weesen negen duym dick ende hoich na hair eysch. Item die blockeelen, dair die sceytbinden up comen sullen, off dair die halve binden up comen sullen, zullen wesen twee duym laegher dan die groote blockeels ende acht duym dick. Item die hangereels van de hoeckepers sullen lanck weesen na die oude gaten ofte oude spleten. Item vyer hangereels van de halve binden zullen lanck weesen na die oude spleten ende dick als dat behoirt. Item noch drie compter an die ander zijde. Ende zullen zwaer ende lanck weesen na die oude spleten. Item in dit voirsz. cruyswerck sal coomen drie hele ogyffbinden ende elke ogyffbindt sal een halve scaftinge hebben. Item dat halve bindt dat in de makelair steken sal, dat sal een heele schaftinge hebben ende alle deese ogyffbinden, heel ende half, zullen zwair weesen acht ende zestien duymen. Item die carbeels ende standsoenen dairna vervolgende na den tooch als dat behoirt. Item die groote hoeckepers van dit cruyswerck sullen dick wesen neghen duym tot die ogyffbalck toe ende sullen boven vercleynen nae hairen eysch. Ende zullen beneden diep weesen achthyen duym. Ende die twee halve balcken, die in die houckeepers steken sullen ende in de makelair, zullen diep weesen 18 duym ende dick na die stijlen. Item die carbeels ende standsoenen hyer naevolgenden na den tooch als dat behoirt. Item die makelair sal weesen groot na dat zij eyscht. Item dair zullen weesen drie naelden 8 ende 9 duym. Item die flieringhen zullen zwair weesen negen ende thyen duym, die up die ogyffbalken comen sullen ende leegheren zoe dat behoirt. Ende up die flieringe zullen comen die roosterhouten ende sullen groot weesen 4 ende 3½ duym. Item up deese ogyfbinden zullen comen die schairbinden ende zullen zwair weesen, beneden 6 ende zeven duym ende boven vijff duym viercant ende die balke dair naevolghende. Ende die balck sal diep weesen zeven duym ende die carbeels daernae vervolgende als dat behoirt. Item die upperste flieringhe zal zwair weesen 6 ende zeven duym ende sullen gelegert weesen up die balken, zo dat hoirt. Item die spannen zullen weesen beneden vier duym ende boven 3½ duym. Ende zullen boven gesloten wesen mit een haenbalck. Item die wulffhouten ende stantzoenen zullen weesen vyer duym ende 3 duym ende gewrocht met een calff als dat behoirt. Item dit werck sal uuter zijde gebonden weesen ende die naerste wyntbanden zullen zwair weesen 9 ende 4½ duym. Item die upperste wintbanden zullen weesen 7 ende 4 duym. Ende dit voorsz. werck altesamen sal men decken mit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wagescot teghens malkander gestreken, die meskant een duym dick. Ende in dit voorsz. werck sal weesen een dacveynster. Item tusschen 't coer ende dit voorsz. cruyswerck dair sal men een slaeper leggen up 't dack om die goot dairmede te vercorten. Item die slapers zullen weesen 4 ende 6 duym. Ende een gordinghe na zijnen eysch. Ende die spannen zullen oick zwair zijn na hairen eysch. Alle dit voorsz. werck zal worden ghewrocht van goet Wesels- ofte Deventer houdt sonder roetolm, falicant, onredelick spint ofte verleghen houdt. Uutgesondert die spannen ende wintbanden, die sal men moigen levenren van ghoet Luycx houdt sonder roetolm, onredelick spint, falicant, ofte verlegen houdt.....’ (Zie afb. 275) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. 1544. Delft, Oude kerkGa naar eind8.Bestek van de noorderzijbeuk. ‘Item die kerckmeesters van die Oude Kerck tot Delft willen besteden die Noortkerck van die oude gevel tot dat nieuwe cruyswerck toe, mitten hoeck scinckelende Noortwarts op tot die halve gevel toe, alsoe als hyer nae volgenden is. Item in den eersten sal men die voorlijsten ende muerplaten op die oude binden legeren, die voorlijsten mit voorlogen ende die muerplaten met woustaerten off zwavelstaerten, die voorlijsten sullen swair weesen 9 duym ende 10 duym, die muerplaten 6 duym dick ende 8 duym breet. Item op die voorlijsten sullen gelegert weesen die grote ende cleyne blockeelen, die grote blockeelen 9 duym dick ende 12 duym diep ende gelegert mit woustairten in die plaet alsoe als dat behoort. Die cleyne blockeelen, die sullen wesen 5 duym vierkant gepent in die voorlijsten ende gelegert met een voorloech in die platen. Dese blockelen sullen leggen op die middelt 14 duym, weynich min ofte meer. Item alle die ogyffstijlen ende ogyffbalcken sullen dick wesen 9 duym enden 18 duym breet, die carbeels ende stanssoenen daer nae volgende als dat behoort ende nae den toech als dat eyscht. Item desen toech van dit werck sal men maecken alst te voren geweest is, alsoe als mense siet an die oude gevel staen. Item dat vliegende ogyffbindt, dat an die oude gevel staen sal, dat sal dick wesen 8 duym ende 16 duym breet ende men sal 't an deen sijde scaften. Item dit voorscreven werck sal men wercken met vijff naelden, die middelste naelde sal wesen 9 ende 10 duym ende sal gepent wesen in die ogyff balck. Item daer sal wesen an weersijden van die middelste twee naelden, gedeel tusschen die voorlijst ende die bovenste naelde ende sullen swaer weesen 8 ende 9 duym. Item dese vijff naelden sullen scieten van die oude gevel tot dat cruyswerck toe, alsoe als dat eyscht. Item die nederste flieringen sullen swair weesen 9 ende 10 duym ende sullen gelegert weesen op die ogyffbalcken met voorloegen. Item op dese flieringen sullen gelegert weesen die roesterhouten ende sullen swaer weesen 4 ende 4½ duym ende die middelt nae die cleyne blockeels. Item op dese ogyffbinden sullen staen die scaerbinden, soeveel als daer onder is ende sullen swair wesen beneden 8 ende 10 duuym ende boven 6 duym vierkant. Item dese scairbinden sullen gewrocht weesen mit balcken ende mit carbelen 9 voet hoecht, swaer 11 duym nae den eijsch van die stijlen. Item dit werck sal altesamen scoen gescachtet weesen ende die voorlijsten mit een halve scacht off mit een hol, hoe 't die kerckmeesters believen sal. Item op die scaerbinmden en balcken sullen leggen die opperste flieringen ende stijlen, swaer wesende 6 ende 7 duym ende sullen gelegert weesen mit voorloegen, alsoe dat behoort. Item op die opperste flieringen sullen leggen drye haensbalcken in elcke vack. Item alle dit voorscreven werck sal gebonden wesen uter sijde mit wintbanden als dat behoort. Item die nederste wintbanden sullen swair wesen 10 duym ende 5 duym ende die bovenste wintbanden sullen swair wesen 4 ende 8 duym ende men sal alle dese wintbanden wercken, beneden mit een pen ende boven mit een clau. Item dit sal een gebroecken cap wesen op die nederste flieringen ende die spannen sullen swair wesen beneden 4½ duym viercant ende boven bij die eerste flieringen 4 duym vierkant. Item die opperste spannen sullen wesen op die nederste flieringen vier duym vierkant ende boven 3½ duym viercant. Item die opperste spannen sullen benden gewrocht weesen met een pen in die roesterhouten ende gesloten mit een houtte hnagel ende boven in die nock mit een pen ende mit een gat gesloten in malcander mit een houte nagel ende alle die spannen sullen hebben haensbalcken gewrocht mit een pen in die spannen. Item dit werck sal men alsoe hoech spannen als 't geweest heeft ende daer uut gebrandt is. Item die wulffhouten sullen swaer weesen 3 duym dick ende 4½ duym breet ende men sal die wulffhouten spijckeren op die naelden. Item die cleyne stanssoenen sullen wesen 3 ende 4 duym. Item dit voorsz. werck sal wesen tegen dat cruyswerck met twee hangende maeckelaers. Item dat grote blockeel an den hoeckeper sal 10 duym dick weesen ende 15 duym diep. Item die hoeckkeper, die in die halve maeckelaer steecken sal, sal swair wesen, beneden 10 duym ende dick nae den eysch van 't werck. Item dat halff bindt, dat an die middelkerck comt ende tegen dat cruuyswerck an staet, dat sal an deen sijde gescachtet weesen ende sal wesen 7 duym diep nae den eysch. Item die naelden, die steecken sullen in die hangende maeckelaers ende in dat halve bint, sal swair wesen 7 duym dick ende 9 duym diep. Item dat bint tusschen beyde die hangende makelaers, dat wesen sal tegens dat cruyswerck, sal swair weesen 7 duym ende diep nae sijnen eysch. Item die spannen sullen gehaeyt weesen op die hoeckke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pers met clauuen. Item dat halve bint, dat an die Noortsijde comt tegen dat cruyswerck, dat sal an beyden sijden gescacht weesen ende sal drye naeldens hebben; die een sal scieten uut die hangende maeckelaer in dat halve bint, dat an beyden sijden gescaft sal wesen ende dander twee naelden sullen scieten ofte voortgaen an dat halve bint, dat an die halve gevel comt. Item die boom van 't goetier sal weesen met vervallen ende sal dyck wesen 4 duym ende desen boem sal leggen op die blockeels ende sal gewrocht weesen op die spannen ende steecken in die muer ende om dat andere spant sal men leggen een blockeel ende sullen swair weesen nae die spannen. Item die boorden van die gooten sullen vijff duym dick weesen ende breet nae haren eysch ende dair die opseetels op staen sullen. Item dit voorsz. werck sal hebben vier dackveynsteren, twee ande Noortsijde ende twee ande Zuytzijde. Item dit voorscreven werck sal men decken mit eycken dack van goede plancken ofte met Heydelen ofte Hamburchter delen. Item dit voorsz. werck sal worden gewrocht van goet Deventer hout ofte goet Weesels hout, byzonder die spannen mach men wercken van goet Luycx hout. Item alle dit voorsz. hout sal weesen sonder roetollem ofte grote faelicant ofte onredelick spint....’ (Zie afb. 349). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. 1589. Gorinchem, Doelen.Gedeelte van het bestek van het houtwerkGa naar eind9.. ‘....Item boven die cameren op die ballycken sullen staen acht muergebindten, vier voer naer de straet en vier achter waervan die cromstijlen swaer zullen weesen vij (7) en acht duim, die balken viij en thien duim die crybeels en blockeels nae den eyssche vant werck, en dat met pinnen en gaeten in malkanderen gevrocht, de borstweringe hooch sijnde vier voeten. Item die boven scheergebynten sullen die stylen swaer syn vyff en vij duim ende ballyken vj en vij duim en die crybeels naer den eyssche vant werck als voeren gevrocht. Item die nockgebinten sullen swaer zyn vier duim viercant. Item die verdipingen van de muergebinten, sal men hooch maecken naer den eyssche vant werk, wel verstaende dan het Huys soe hooch moet gespannen worden alst wijdt is, en dat hol om naer den eyssche met pannen te leggen. Item die muerplaet naest die straet en naest die doelen, sal swaer syn vyff en vij duim met wousteerten in die blockels gevrocht. Item die middel muerplaet daer die goet op leggen sal, die sal breet weesen tusschen die muergebinten dat die loyen goote bequaemelijcken daerop sal moegen leggen en die spannen wel effen en bequaem op sullen moeten staen en die blockeels sullen aen beyden syden in die cromstylen met wousterten gevrocht worden, daer die selfde muerplaet op leggen sal wesen vyff duim dick. Item die worm op den ondersten, wier balcken sal swaer wesen vyftalven (4½) en sestalven (5½) duim en met voerloeven inde balcken gevrocht naer den eyssche vant werck. Item die bovensten worm sal swaer weesen vier en vyfftalven duim, met de voerloeven in de balck gevrocht. Item die naelden sullen swaer weesen vier en vierdalven (3½) duim; en met pinnen en met gaet in de nock gebindekens gevrocht. Item alle die wijnbanden staeckschoeren in de cap, sullen swaer en lanck weesen nae den eyssche vant werck. Item beyde die cappen sullen gespannen worden met Revelsche cap ravers, wel getopt middel staende op eenen voet.....’ (Zie afb. 497) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. 1596. Velsen, EngelmunduskerkGa naar eind10.‘....Vant houtwerk totte voorschreven kerk. Eerst zal den aannemer gehouden wesen boven op ofte in de voorschreven manieren te leggen drie gave eeken balken van de lengte dat se buijte de muuren gelijk comen, die veertien duym en drie sestien duijmen, mitsgaders onder elk endt der vorschreven drie balken een houtten neut na de eys vant werk. Nog sullen op deze balken geleijd worden lanks heen aan wederseijden een muurplaat buijten den muur gelijk en aan den binnecant van muur sal nog comen lanks heenen een voorlijst van drie duijm binnen onderstrekkende van of zal die muurplaten dik sijn vier duijm en breed ses duijm, den voorlijst zal dik wesen ses duijm en breed seven duijm, en sullen in die balken gelaten worden een duijm met een swavelstaart. Nog zal aen den toorn ofte die gevel gemaakt worden aen elke sijde een blokkeel met een stijlken daaronder gewrogt, rustende elks op een neut, de stijlen lank omtrent vijf voet en dik vier duijmen, het blokkeel lank na den eijsch agt duijm, breed negen duijm, daar inne de muurplaat en voorlijst mede zullen gelaten worden. Insgelijks zal men aan de agtergevel gelijk houtwerk na den eijs vant werk maken, te weten een stuk hout agt duijm dik en 16 duijm diep, met neuten en als mogelijk t werk als boven. Nog zal men maken agt blokkeels ingelaten in die muurplaten en voorlijst met een swalustaart... werk vereijsschen zal, ende die blokkeels zullen weesen dik in 't vierkant agt duijm ende sal in elcke blokkeel te weeten twee blockeels gemaakt worden een vlierbint staande daar onder en met een pen en gat wel genageld sullen dan wesen vier vlierbinten in tgetal, die balken sullen dik wesen agt duijm en tien duijm diep(.) de stijlen sullen swaar wesen agt duijm vierkant met de karbeels na advenant met pennen en gaaten gewrocht en op een tant soo wel onder als boven, de karbeels sullen lank weesen na den eijs vant werk ende sal nog gewrogt worden een stander in elken vlierstijl, waar inne 't blokkeel met een pen en gat sal schieten agter in de stander met een nagel wel geslooten. Nog die vlieren op die vlierbinten sullen swaar weesen dik int vierkant sesse duijm, ende die wintbanden daar inne gewrocht met een pen en gat, soo wel onder als boven in de vlieren, die wintbanden sullen lank wesen seve voet dik drie duijm breed vijf duijm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog die vlieren op die schaerbinten sullen wesen swaar vijf duijm int vierkant, met de wintbanden daar onder gespijkert aan elcke sijde van 't schaerbint, ende dik en lank na den eijs. Nog sal op elcke schaerbint komen te staan een manger met een pen en gat, daar inne geslooten en aan welcke sijde van de manger een schoor met pennen en gaten gewrocht lank na den eijs de mangers dik vijf duijm, breed sesse half duijm, de schooren vier en vijfte half (4 ½) duijm. Nog sal men op de mangers leggen een deurgaande naeld ofte nok wel vast geslooten op de mangers met pennen en gaaten, en zal dik wesen vijf duijm breet sesse duijm. Nog sal men dese kerk spannen met goede noorsse stenggen die lank genoeg sijn, stellende ofte staande van malkanderen tusschen twee en dertien duijmen tot gelijke hoogte als het tevoren geweest is. Nog sal men dese kerk dekke met goede noorssche deelen dat men tot sijner tijd vercappe zal mogen met leijen dekken weesende gestreken en gerabbat, ook aan de eene sijde die van binne komt geschaeft of geroffelt ende sullen op de voorschreven deelen bij den aannemer gelevert en gespijkert moeten worden behoorlijke latten, om met pannen als boven gedekt te worden. Alle welcke voorschreven eeken houd zal moeten gelevert worden sonder root ofte onbehoorlijk spint nogte wancant.....’
In de marge van fo 5 staat bijgeschreven: ‘Op huijden den 27 Junij 1596 hebbe de schout scheepenen kerkmester en andere regeerders tot Velsen metten timmerlieden als aannemers van de nieuwe kerk te maken verandert het articul in desen bestek als t eerste nopende die stengen sulks dat nu die voorschreven timmerlieden in plaatse van de voorschreven stengen op 't eerste voorschreven bestek gementioneerd sullen werken en maken goede eijken ribben staan tusschen tween twaalf duijmen drie en een half duijm onder breed en drie duijm dik en boven drie en derdalve duijm...’Ga naar eind11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. 1597. Leiden, Rijnlandshuis‘Bestec ende voorwaerden daernaer de gecommitteerden van Dycgrave, hogeheemraiden ende hooftingelanden van rynlant alhier int openbaer besteden willen af te breecken ende van niews weder op te maecken t'gemeen lantshuys van rynlant, staende binnen de stad leyden aen de bredestraet over sinte Catherynen gasthuys uytgaende opte volresgraft. .... 34. Comende tot de cap van de voorser huysinge, daer ten eerste sullen weesen VII flierbinten, met vier boochstylen, daer onder sullen wesen tien rechte stylen, die binten lanck naden eysch, dick deurgaende elf ende dertien duymen, met de boochstylen ende kerbeels ende blockeels goet droech hout nae de bocht gewasschen, stantvincken of te rechte stylen, swaer ses ende thien duym de langte van de carbeels vyff voet tusschen de tanden, met pennen ende gaten gewrocht, so dat behoort, die verdiepinge hooch die boven cant vant bint IX voeten, die burstweringe met de boven cant van de muyerplaat IIII voeten. 35. Noch van gelyken drye flierbinten, over die eetsael met boochstylen, die verdiepinge zo hooch als het voorwerck, die binten swaer IX ende X duym, stylen ende kerbeels van gelycken kerbeels lang tusschen de tanden vier voet zes duym gewrocht als vooren. 36. Noch drie gevel binten twee ant voorwerck ende een over de eetsael, stylen, binten, carbeels V ende VII duymen ende een schaerbint op elcke gevel bint, swaer IIII 5 ende ses duymen zo stylen als kerbeels, met syn span daerop tot de nock toe so dat behoort. 37. Noch op die flierbinten schaerbinten die hoochte die boven cant VIII voeten alle de binten ende stylen lanck mette carbeels naden eysch ende dic al te samen IX ende XI duym, welverstaende dat daer sommige rechte stylen moeten aen die schaerbinten gewrocht worden, naden eysch vant werck, rechte stylen acht ende ses duym, kerbeels swaer nae de binten, lang vier voeten tusschen de tanden, scheuyne stylen swaer seven duym viercant ende noch op de schaerstylen tot boven an de nock, elck met een haenbalck, alles lang naden eysch dic V duym ende VI duym breet, ende mit manders onder den nock ende wintbanden naden eysch. 38. Men sal de cap drie cant spannen ter midden vant voorwerck ande oostsyde onder spannen, ande westsyde boven spannen. 39. Noch alle dese muyerplaten tot dese cappen lanck naden eysch dick IIII 5 duym, ende VIII duym breet deurgaende, ende alle de onderste gordingen lanck naden eysch, dic VI duym ende breet VII duym, ende die tweede gordinge lanck naden eysch, dick V 5 duym, ende breet VI 5 duym, noch een gording, tusschen het schaerbint ende de nock vier ende vyff duym dick lang als voorscr. es, ende van gelycken alle de nocken III 5 duym die, ende IIII 5 duym breet, men sal de muyer platen deur schieten tot aende stantvincken, ende boochstylen, om die platen daer aen te vestigen, men sal de gordingen over malcander lassen, ten minsten met een scherff van XXIIII duym, met een haecketant over malcander en niet meer als twe lassen in elcke gordinge ende nock, vant voorwerck deurgaens, men sal de gordingen op ten buiten inlegeren met een voorloich van een duym diep, van gelycken de muyer platen opte blockeels; de blockeels met een verdecten swalustaert anderhalfven duym diep, inde boechstylen gewrocht, noch sal men de wintbanden op het een eynde met pennen ende gaten wercken in de twie veerste gordingen, ende met houte nagels sluyten ende onder aen stylen wel vastspyckeren. 40. Item sal men dat wintbanden naden eysch, die onderste dick IIII duym, breet VI duym lanck V 5 voet, ende boven III 5 duym ende duym. 41. Noch sal men deese cappen ende cappellen ende twee off meer dackveynsters ten hoochsten tot vier toe spannen met eycken spanning van luycks hout gesaecht, die gedeelt den middelt op XII duym naeden eysch, alle de spanning dick onder IIII duym viercant, ende boven III ende III 5 duym, men sal de spannen opte gordingen in haessenen ende opte nock tegen malcander aen schieten, ende met deurgaende spannen sonder lassen. .... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45. Noch sal men de capgespant wesende dselve decken met drooge denmarcxe deelen over malcander gerabattet, gelyc en slecht, so datter goed leydack op mach leggen naer behoorn.....’ (Zie afb. 500). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. 1619. Goes, Grote of Maria MagdalenakerkGa naar eind12.‘Dit ist besteck vant steck vande houten vande kerk vander Goes Antwerpse maet. Inden eersten op de muer tot behouff van de beirieGa naar eind13. de buytenste platen vyff ende elff duymen breet soo veul alser van nooden weesen sal naer den eyssen, de binne platen vyff ende seven duymen, ende dees platen moeten de lassen lanck zyn eenen voet ende een halven lanck te weeten haeklassen, de tanden dick eenen duym ende een quaert loffelycken gevrocht daer toe allen de wauwensteerten oft intogen gevrocht in desen platen met zyn wauwensteerten gesoncken twee duymen inden plate, dick vyff ende seven duymen, dick te weeten tusschen elcken pant van elck gebint eenen wauwensteert acgtervolgens het pateroon. Noch tot den middelbeuck ende kruys beuck ende tot den hoogen Choor achthyn balcken elck lanck naer den eyssen veerthyen ende sesthyen duymen dick, ende die aen elcken syden ingesoncken op de muerplaten weedersyde met syn wauwensteerten onder de muerplaten wyd en wyd naer den eyssen. Noch dry stryckhouten elck lanck naar den eyssen acht ende sesthyen duymen breet liggende opde sneede vande gevels mede ingesoncken op de beiri als veur. Noch tusschen elck gebint op dese platen een blocket lanck naer den eyssen elff ende sesthyen duym breet in dese platen gesoncken met zyn wauwensteerten als veur om aldaer de gebintstylen op te wercken met gaten ende pinnen, lanck vier duymen dick twee duymen naerden eyssen zamen vierendertich blocketten. Noch int huyffeynt vier bouts elck lanck naer den eyssen twelff duymen viercant(.) daer aff de twee bouts salmen inden naesten balck wercken met gaten ende pinnen onder met een verborgen tant(.) inden zelven balck tusschen den balck ende eenen bout weedersyden een kalff het eynt inden bout met gaten ende pinnen oock op eenen tant als veur, ende voorts de ander twee bouts oock met gaten ende pinnen met een verborgen tant in het kalff ende de ander syden opde muerplaten met zyn wauwensteerten ingesoncken als beyde de kalvers twelff duymen viercant. Noch sal men leggen inden middel int cruys onder den tooren eenen moyerbalk lanck naer den eissen sesthyen ende achthyen duymen dick geleet over hoeck int cruys rustende elck eynt op het een eynt vande boochbalck daer in gesoncken met syn wauwensteerten naer den eyssen. Noch inden selven moyerbalck salmen wercken twee bouts veerthyen ende sestthen duym met gaten ende pinnen lanck vyff duymen dick dry duymen onder op een verborgen tant dyep twee duymen en halff inden balck getoocht elcken pinne met drie houten nagels van eenen duym int cruys. Noch opt selven cruys op syn verbant eenen deur gaende balck als de voorgaenden bouts elff ende derthyen duymen(.) daer toe twee bouts soo lanck de twee als den moyerbalck elff ende derthyen duymen(.) deze bouts salmen wercken inden deurgaenden balck met pinnen ende gaten lanck vyer duymen(.) elcke pinne dick twee duymen getoocht elcken pinnen met twee houten nagels van eenen duym int cruys. Noch daer toe vier calvers lanck naer den eyssen elff ende derthyen duymen dick, dese calvers salmen wercken tusschen de vier houcken vandt cruys met gaten ende pinnen als voor geslooten met syn houten nagels ende in elck kalff inde middel gevrocht een bout met gaten ende pinnen op syn verborgen tant als voor getoocht, ende het ander eynt opde naeste balcken daer op desen ster geslooten met eyseren bouts dick eenen duym ende een halven om malcanderen te assisteren naer den eyssen. Noch tot de kappe van de middelbeuck ende cruys beuck met het huyffeynt vant hoogen Choor daer toe vierentseventich stylen elck lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen dick(.) aen elcken styl aen een eynt eenen baes lanck twee voeten dick twee duymen tot de eersten schergebinten gevrocht inde balcken ende inde blocketten met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick twee duymen. Noch salmen wercken in dese voorgenoempde stylen vierentseventich crabeils elck lanck ses voeten acht ende thyen duymen breet met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick twee duymen op een tant inden styl dyep eenen duym getoocht met vier houten nagels, eenen duym int cruys. Noch ses stryckhoudtstylen elck lanck naer den eyssen ses ende thyen duymen dick(.) aen elck styl aen een eynt eenen baes lanck twee voeten dick twee duymen gevrocht met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick eenen duym en halff(.) tegen de gevels op elck stryckhoudt aen elck eijnt eenen styl. Noch in dese stylen salmen wercken ses crabeils elck lanck ses voeten ses ende thyen duymen breet, met gaten en pinnen lanck vier duymen ende dick eenen duym ½, op eenen tant inden styl dyep eenen duym getoocht met vier houten nagels dick eenen duym int cruys. Noch xxx6 (36) scherbalcken elck lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen breet. Noch dry scherstryckhouten elck lanck naer den eyssen ses ende thyen duymen breet, dese voorgenoemde scherbalcken ende scherstryckhouten salmen wercken opde voorgenomde stylen ende crabeils met gaten ende pinnen lanck vyer duymen ende dick als vooren getoocht met vyff houten nagels van een duym int cruys. Noch int huyffeynt aent schergebint twee bouts lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen breet gevrocht inden naesten balck met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick twee duymen met eenen verburgen tant inden scherbalck anderhalven duym dyep getoocht met vier houten nagels, eenen duym int cruys. Noch gevrocht in den voorgenomden scherbalck aent huyffeynt ende inde twee bouts, noch twee calvers lanck naer den eyssen gevrocht met zyn gaten ende pinnen inden scherbalck een eynt, ende het ander eynt inden bout met syn verborgen tanden getoocht als veur naerden eyssen. Noch in elck calff salmen wercken vuyt de houcken eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bout maeckt t'samen twee bouts lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen dick gevrocht als veur. Noch tot de eersten wormingen soe veul seven duymen viercant alsser van noode sal wesen naer den eysse elcken lassen lanck twee voeten te weeten haecklassen de tanden dyep eenen duym en quaert getoocht met twee houten nagels eenen duym int cruys ende voorz weedersyden onder ende boven genagelt met eysseren nagels nair den eyssen(.) dese wormingen salmen in sincken opde scherbalcken ende scherstryckhout opde helft met syn wauwesteerten rusten op eenen tant ende op elck gebint genagelt met twee eyseren brauwen. Noch salmen wercken onder in desen wormingen hondertvyttich stucken banden met gaten ende pinnen lanck vier duymen dick anderhalven duym ende onder op eenen tant genagelt met eyseren nagels boven getoocht met eenen houten nagel dick eenen duym int cruys elcken bant lanck acht voeten vyer ende zeven duymen dick. Noch inden eersten verdiepingen rontom een gurdingen lanck naer den eyssen vyff ende seven duymen dick getoocht met gaten ende pinnen lanck drye ende een halff duym ende dick eenen duym en halff met eenen verborgen tant inden styl. Noch soo salmen wercken op elcken scherbalck met gaten ende pinnen eenen pootstijl lanck naer den eyssen ses ende acht duymen dick(.) aen elcken styl aen een eynt eenen baes lanck twee voeten dick twee duymen getoocht als veur. Noch salmen wercken in elcken poitstyl eenen crabeil lanck vyff voeten ende ses duymen dick met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick anderhalven duym getoocht als veur t'zamen vierentseventich crabeils. Noch vyffendertich poitbalcken elck lanck naer den eyssen, ses ende acht duymen breet gevrocht opde voorgenomden poitstylen met gaten ende pinnen lanck vyer duymen ende dick anderhalven duym getoocht met vier houten nagels eenen duym int cruys. Noch salmen wercken inden naesten poitbalck met pinnen en gaten aent huyffeynt twee bouts lanck naer den eyssen ses ende acht duymen dick. Noch gevrocht inden voorgenomde poitbalck aen een huyffeynt ende inde twee bouts noch twee calvers lanck naer den eyssen gevrocht met syn gaten ende pinnen inden poitbalck een eynt, ende het ander eynt inden bout met syn verborgen tanden getoocht als veur naerden eyssen. Noch in elck calff salmen wercken vuyt den houcken eenen bout maeckt samen twee bouts lanck naer den eyssen ses ende acht duymen dick gevrocht als veur. Noch ses poitstylen tegen den gevel elck lanck naer den eyssen vyff ende acht duymen(.) aen elcken styl aen eynt eenen baes lanck twee voeten dick twee duymen gevrocht met gaten ende pinnen lanck vyer duym ende dick naer den eyssen(.) op elck scherstryckhout aen elck eynt eenen styl. Noch in elcke styl salmen wercken eenen crabeil lanck vyff voeten, vyff ende acht duym breet, met gaten ende pinnen lanck vier duymen dick naer den eyssen op eenen tant inden stylen dyep eenen duym getoocht naer den eyssen. Noch soo salmen onder in desen viliringen hondert ende vyftich stucken scherbanden elck lanck vyff voeten vyer ende vyff duymen dick met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick anderhalven duym onder dragende opde gurdingen en genagelt met eyseren nagels boven getoocht inde viliringen met eenen houten nagel als veur. Noch tusschen dese viliringen ende wormingen salmen wercken ront om een gurdinghen lanck naer den eyssen vyer ende ses duymen getoocht met gaten ende pinnen als veur op een tant inden styl. Noch salmen wercken opde voorgenomde poitbalcken achtendertich nockstylen elck lanck naer den eyssen, vyff duymen viercant met gaten ende pinnen getoocht naer den eyssen. Noch tegen dese nockstylen ende onder inden poitbalck salmen wercken sessentzeventich steeckbanden vier ende vyff duymen dick onder inden poitbalck met gaten ende pinne boven tegen den nockstyl gescherft met eenen tant steeckende dyep ¾ duyms ende met eyseren nagels genagelt naer den eyssen. Noch salmen wercken opde rechtstaende nockstylen een nock lanck naer den eyssen vyff ende elff duymen dick met gaten ende pinnen naer den eyssen. Noch onder in dit Nock salmen wercken dryentseventich nockbanden elck lanck naer den eyssen vyer ende vyff duymen met gaten ende pinnen getoocht onder tegen den nockstyl gescherft rustende op den poitbalck ende wel genagelt met eysseren nagels naer den eyssen. Noch tot den middelbeuck soo veule kepers van eenen stuck alser van nooden sal wesen staende een voedt van middel tot middel naer den eyssen, onder dick vier duymen viercant boven verliesend op dry duymen viercant gevrocht onder inde buytenste muerplaat met gaten ende pinnen ende boven tegen het nock aengescherft ende genagelt tegen het nock ende op elcken wormingen viliringen gurdinge met eyseren nagels. Noch salmen wercken tegen de buytenste muerplaat een eycken boiselGa naar eind14. lanck naer den eyssen breet twelff duymen dick anderhalven duym met eyseren nagels genagelt naer den eyssen om aldaer tusschen te leggen de streckgoten. Noch den syden beuck zuydtwaerts die nu noch affgebrant is met de naelde te leveren ende te maecken werckelycken vervolgens den syden beuck noordtwaerts die nu wederom gerepareert is. Noch tot twee nyeuw syde beucken westwaerts het nyeuw werck vande oudekerck op de muyr een beiri waer aff de buytenste platen moeten weesen vyff ende elff duymen dick, ende de binnenste platen vyff ende ses duymen dicke daer toe vierentwintich wauwensterten vyff ende seven duymen dick, desen wauwensterten salmen insincken twee duymen inde platen ende de lassen van dese platen sullen lanck weesen anderhalven voedt, te weeten haeck lassen waer aff de tanden sullen dyep syn eenen duym ende een quaert, ende genagelt met houten ende eyseren nagels. Noch salmen wercken op desen muerplaten ses balcken elcke lanck naer den eyssen thyen ende twelff duymen dick met vyer stryckhouten tegen de muer, vyff ende twelff duymen dick ende het een eynt opde muerplate ingesoncken met zyn wauwensteerten, dyep twee duymen ende het ander eynt inde freytGa naar eind15. liggende gesloten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met ankers ende bouts naer den eyssen. Noch salmen wercken in desen voorgenomden balcken twelff stylen, elck lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen dicke met gaten ende pinnen lanck vyer duymen, ende dick twee duymen getoocht als veur. Noch salmen wercken in desen stylen twelff crabeils elck lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen dicke met gaten ende pinnen lanck vier duymen ende dick twee duymen getoocht als veur. Noch op de stryckhouten gevrocht acht scherstrychout stylen elck lanck naer den eyssen vyff ende thyen duymen dick, gevrocht als de voorgenomde stylen daer toe acht crabeils elck lanck naer den eyssen, vyff ende thyen duymen dicke, gevrocht als veur. Noch salmen wercken opde voorgenomde stylen ende crabeils ses scherbalcken elck lanck naer den eyssen acht ende thyen duymen dicke met gaten ende pinnen, lanck als vooren, op desen scherbalcken ses stylen onder op den balck en boven in den styl gevrocht met gaten ende pinnen met eenen tant acht ende thyen duymen dicke. Noch opde scherstryckhoudt vyer stylen lanck naer den eyssen vyff ende thyen duymen dicke. Noch vier steeckstylen gevrocht inden styl ende stryckhoudt getoocht vyff ende thyen duymen dicke. Noch salmen wercken opde scheerbalcken ende scheerstryckhoudt soo veul seven duymen viercant tot wormingen alser van nooden sal weesen waer aff de lassen sullen weesen lanck twee voeten te weeten haecklassen, de tanden dyep eenen duym ende een quaert, getoocht met twee houten nagels eenen duym int cruys ende voorts onder ende boven genagelt met eyseren nagels naer den eyssen. Noch salmen wercken onder in dese wormingen sesthyen banden met gaten ende pinnen lanck vyer duymen ende dick anderhalven duym, ende onder op een tant genagelt met eysseren nagels boven getoocht met eenen houten nagel dick eenen duym int cruys elcken bout lanck naer den eyssen, vier ende vyff duymen dicke. Noch inden eersten verdipingen acht gurdingen elck lanck naer den eyssen vyff ende acht duymen breet getoocht met gaten ende pinnen lanck dry en halff duymen met een verborgen tant inde stylen. Noch salmen wercken op de rechtstaenden styl een nock met gaten ende pinnen lanck naer den eyssen vyff ende acht duymen dicke. Noch salmen wercken onder in het nock sesthyen nockbanden lanck naer den eyssen vier en vyff duymen dicke int nock getoocht met gaten ende pinnen tegen rechten styl gescherft op syn tant genagelt met eyseren nagels. Noch ses cruynstylen elck lanck naer den eyssen ses ende acht duymen dicke gevrocht onder ende boven met gaten ende pinnen als voor. Noch thyen intogen elck lanck naer den eyssen vyff ende acht duymen dick. Noch tot boven acht gurdingen elck lanck naer den eyssen vyff ende acht duymen breet gevrocht halff ende halff opde cruynstylen met eenen wauwensteert ingesoncken naer den eyssen. Noch tot de syden beucken soo veul kepers alsser van nooden sal weesen van eenen stuck lanck naer den eyssen staende eenen voet van middel tot middelonder de kepers vyer duymen viercant boven drye duymen viercant gevrocht synde inde buytenste muerplaet met gaten ende pinnen ende boven, ende op de gurdin ende wormingh genagelt met eyseren nagels, voorts het heel werck geberdert met greynen deelen dick een duym om aldaer de schaeelgen op te decken.’ (Zie afb. 501) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. 1638. Haarlem, Bakenesserkerk‘Besteck waerop de heeren burgemeesteren begeeren te besteeden het arbeytsloon van de cap van 't noorderdeel van de Baeckenesserkerck ende oock mede alle het houtwerck tot de voorseide kerck te mascken dat hiernaer volcht. ..... 4. De kap recht ende viercant geset wesende de suytsijde van 't dack dan te vangen op een plaet die geleyt sal werden aen de middelmuer van de voorseide kerck op sooveel blockers als het werck zal vereysschen. 5. Item het wulft van de voorseide kerck te maecken met ogyffbinten onder de vlyerbinten deur, die onder het dack leggen op een plansier met haer muyren daeronder te maecken ende het vorseide plansier op de kerckbalcken vast te maecken naer den eys van 't werck. 6. Item tusschen elck ogyffbint te maecken drie cromme ofte ronde wulftstucken met een ronde stansoen te wercken naer den eyssch ende oock eenige spanten in te maecken daer de heeren sullen nodich achten ende het werck vereysschen ende boven de ronde wulftstucken een roosterhout tusschen de gordijn(g)en ingebrocht op de naelde gespijckert ende aen elcken wulftstuck een hangreel te wercken naer den eys van 't werck; het oosteynde te maecken met ses ofte meer ronde stucken na de gelegentheyt vereysscht. 7. Item sullen de kertousen onder 't plansier swaer wesen negen ende acht duym. 8. De ogyffbinten ende stijlen sullen lanck wesen nae den eyssch ende swaer twaelff ende seven duym. De stijlen met pennen ende gaten onder in 't plansier ende boven in de binten gewrocht. 9. De kerviels met de stansoens swaer tien ende seven duym onder ende boven met pennen ende gaten in malkander gewrocht, alles met een ronde tooch uuytgewrocht met een groeff om het beschot in te coomen, ende buyten de groeff geschaeft met een kerkckschaftingh nae den eys van 't werck. 10. Item tusschen de ogyffbinten te wercken een naelde, langh nae den eys, swaer seven ende ses duym met pennen ende gaten op een voorlouch in de ogyffbinten gewrocht met een groeff om het beschot in te koomen ende buyten de groeff geschaeft nae den eys. 11. Noch sooveel kromme wulftstucken te maecken als de heeren besteeders zullen goetvinden, swaer vier duym viercant met cromme stansoenen onder met een pen ende gat in 't plansier ende boven met een sleepende tant aen de spanten gespijckert ende het wulftstuck onder op een tant in 't spant ende boven tegen de naelde aengestuyckt, alles lanck nae den eys van 't werck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. 1641. Ravenstein, Hervormde kerk‘.... Houtwerck. Den aennemer sal gehouden sijn hier in te leveren vier gebonden binten swaer negen en 16 duijm, lang dat se te wedereijnden op vier duijm nae buijten gelijck de muer comen, stijlen lang twaelff voeten swaer negen duijm viercant, karbeels lang elck acht voet swaer als de binten. Daerop vier capbinten, de stijlen swaer onder sestien en acht duijm, en boven tien en acht duijm, de binten sestien en acht duijm, behalven 't een capgebint daer het toorntgen op sal staen, sal achtien en acht duijm swaer wesen, en boven elck met een haenebalckgen en alles met pennen en gaeten in malcander gewrocht met sijn holle karbeels op stansoens volgens de teijkening. In 't midden op de capbinten te leggen een naelt om het holle span tegen te sluijten, swaer acht en twaelff duijm; dese naelt van onderen, gelijck oock den hollen tooch van de capbinten te wedersijden, met een ront gesteecken, onder en boven tegen alle vergaring met oren uijtgehaelt, alles volgens de teijckeningen en de mallen die men den aennemer in 't groot daervan sal leveren. Noch tegen de gevel sulcken capbinten aen d'een sijde met een ront van onderen gesteecken en gewrocht als vooren, laetende 'tselve twee duijm op de muer schieten, onder gestelt aen alck sijde op een stantsoen, lang ses voet, swaer acht en negen duijm, onder elck op een neut, en boven met een blockeel om 't capbint op de stellen, swaer als vooren, lang naer den eijs, de stantsoens van vooren gewrocht als 't capbint, alles met pennen en gaeten in de neuten en blockeels gewrocht naer behooren, gelijck oock de drie hoeckkepers in de huijff, swaer en gewrocht als de capbinten, op sulcke stansoens en blockeels te stellen, boven in 't bint met een halve star en tegen een maeckelaar gewrocht naer den eijs van sulcken werck. Noch te leveren alle de muerplaten, gordingen en noch volgens de teijkenijngen de binnenste muerplaeten, swaer 6 en twaelff duijm, van onderen met een ront gesteecken en tegen de binten met oren uijtgehaelt, als van de naelt geseijt is, de buijtenste seven en ses duijm met blockeels swaer vier duijm viercant, aeneen gewrocht met pennen en gaeten in malcander als in de teijckenijng te sien is, de onderste gordinge swaer ses en seven duijm, de twee vijff en ses duijm, de nock vier en vijff, alles met wintbanden versorcht naer den eijs, alles op de binten en blockeels wel met houte naegels en spijckers vastgemaeckt, en op de hoecken halff op malcander ingelaeten, en met isere houvasten versorcht naer den eijs van sulcken werck. Noch dese cap te spannen met gesaechde spannen gestelt op de middelt 15 duijm van malcander, swaer onder 4 duijm viercant, en boven vier en drie duijm, met sijn balcxkens in de naelt en met ronde stucken en hangereels en boven met haensbalcxkens gewrocht volgens de teijckenijnge en den eijs van 't werck. ....’ ‘Noch dese cap met het torntgen te beplancken met goede droge greinen deelen dicht bij den anderen gestreecken, wel gespijckert en gladt onder de rij gedisselt, de onderste deel rondom op de lijst off rollaech neerschietende een weijnich hol uijt naer den eijs, en met closkens tegen de muerplaet gestijft naer behooren, en alle egens met wronghouten versien om 't loot bequaemelijck op te mogen vastmaecken....’ (Zie afb. 539, 540 en 541) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. 1645. Leiden, MarekerkGa naar eind16.‘Besteck waer naer de E. Heeren Burgemeesters ende Regeerders der Stadt Leyden, begeeren ten overstaen van Schepenmeesters der voors. steede te besteeden die arbeyt van de onderste solder binten met de kapbinten tot het buytensten achtkandt vande nieuwe kerck volgens de bijgaende grondt ofte standteyckeninge of soo hier naer beschreven is. De generaele voorwaarden staen fol xxxij
1. Ten eersten geheel te maecken, tot ijder velt vant selve achtkandt, xx(?) binten ende twee halve binten ende twee einden uitwijsende de teyckeninge, ende onder ijder bindt onder t eene eijnde, te wercken een stijl A, met pennen ende gaten, boven inde plaet gewrocht, ende onder inde binten, ende die ter hoochte vande onderkandt van de plaet, ende onderkandt van de binten, op xxx duijmen. Ende het andere eindt vande binten, met pennen ende gaeten in de hangereels van de formele gewrocht onder op een tandt, diest iij duymen, gelyck als aende teyckeninge te sien is, ijder bindt lang xx voeten, swaer xij, xiij a xiiij duijmen, naer gelegentheyt vant hout, de binten van onder ende boven, recht ende gladt met de breebyl geheel, (doorgehaald), ende voorts alles werckelyck gewrocht, naer den eysch vant werck. 2. Noch op dese voors. binten te maecken, tot ijder velt vant achtkandt drije kapbinten, hooch wyt ende swaer ende van sulcken fatsoen, gelyck als aen de teyckeninge te sien is, met haer gordingh ende plaeten uijtwijsende de teyckeninge ofte anders nader gelegenheyt vant hout, het hout altesamen met de breebijl gereet met de kap tusschen ijder velt, ofte achtkandt, te overspannen, met eycken rubben swaer onder vijff duijmen vierkandt, ende boven vier duijmen vierkandt, de rubbens te overplancken met wageschotte bladen van vijff quartier dick, ende die met achterkante ploug ende geploucht, vast gespijckert ende affgereet sood al behoort. Tusschen ijder velt ofte achtkandt te maecken, een dackvengster onder inde plaet gewrocht de dach hooch acht voeten, wyt xxx duijmen, de stijlen ende de bovendruppels met de architraefflijst ende voorts met haer frontispitsen, altesamen volgens de teyckeninge ende borde, die men den aennemer sal behandigen, als mede die te spannen nader behooren, met vengsters ofte ramen daer in, naert believen van de.. heeren besteders. 3. Alle dit voors. werck sal de aennemer gehouden weesen geheel te maecken op ofte omtrent deser stede Timmerwerff, ter plaetse ende van sodanich hout als hem bij de fabrijck ofte deser steede mrs timmerluijden aengewesen sal werden, sal mede gehouden wesen t houdt te korten, ende alles t ene mael gereet te maeken, tot dat tselve bequam en gereet is om te richten ende t affval dat aldaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
int wercken affvalt te weten, de kortelingen ende anders, sullen blijven voor de stadt, ende de staenders voor de aennemer, gelyck mede blijff tot laste vande stadt t saeghmelde klooff saegh. 4. Den aennemer sal gehouden wesen syn aengenomen werck tot vermanings te beginnen, ende volgens het besteck volcomentlyck opgemaeckt ende voltrocken hebben, binnen die tydt van acht eerste zomeren maenden, op pene van te verbeuren op ijder dach dair naer ses guldens, van xl grooten t stuck die geen aen sijn bedongen penninge sullen werden gecort ende innegehouden, sonder enich tegenseggen. 5. Alle de voors werck als voore verhaelt wel ende werckelyck te wercken tot prijs van mrs hun drie verstaende gelyck sulcks werck is vereijsschende, alle pennen, gaeten, tanden, vougch, ofte andere vergaederings dicht gewrocht, t werck by de wercke te voeren, te besteygeren te rechten, met hout ende yserwerck over al wel te verseeckeren, ende te sluiten soo met houte nagels, spijckers, bouten anckers ende houwvasten, alles ten genougen vande heeren besteeders, mitsgaeders op dat de aennemers eijgen bijer, alsoo dat de heeren besteders nergens ingehouden sullen wesen, op coste omtrent de stadtstimmerwerff, als mede te betaelen de beloofde penningen sonder yet wets meer; sal mede van deser steede wege gelevert werden het windtgereetschap, omme de voorss: binten ende de kap te rechten, als mede t steijger houdt: welverstaende, dat de aennemer tselve sal haelen ende wederbrengen ter plaetse daer hene aengewesen sal werden. 6. De aennemer sal gehouden wesen int opwinden van de binten, ende int stellen van de kap te letten dat hij de kapitalen niet beschadigt, ofte indien daer enige quetsinge ofte schaede aen werde gedaen, sal tselve t synen costen moeten helpen ende repareren, sonder tegenseggen. 7. So en sal den aennemer syn bedongen penningen te betaelen, in vijer gelijcke terminen, te weten een vierdepaert vandien, wanneer de gordingen sullen geleydt sijn, met de helfte van de onderste solderbinten, tweede vierdepaert als de wederhelfte van de onderste solderbinten sullen geleyt wesen ende de helfte van de kapbinten sullen gereet ende gerecht sijn, ende de gordingen daerin gewrocht, t derde vierdepaert als weder helfte als vooren van de kapbinten sullen gereet ende gerecht sijn, met de acht velden instede achtkanten syden sullen syn overspannen, t laetste vierdepaert als alle de dackvynsters met de frontespitsen sullen gestelt syn. Ende alle tijserwerck als anckers bouten houvasten aengeslaegen sullen syn, als mede t voors. werck volcomentlyck opgemaeckt ende opgenomen sal syn, ten genougen van de heren besteders.’ (Zie afb. 544) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. 1647. Heerenveen, Crack StateGa naar eind17.‘Besteck ende conditien voor mijn Heer Johannes Krack Grietman vant Heeren veen om te maken een huijs als volgt: .... 9. Nog sal den aennemer gehouden wesen te maken twee kappen(.) de vlieringspanten sullen gemaeckt worden van die oude kappen soo deselve dienstig sijn ende die draeg houten en die gordinge en die nocke en ribben 4 en 3½ duijm geschaeft en die latten dick een duijm breet 1½ duijm. 10. Tusschen beijde kappen een goot van loot breed 12 duijm inde boom met een lijst van greenen hout(.) nog twee loden gooten ten yder breet 6 duijm inde boom aen beijde sijden volgens het model met loot beleijt en voorts rontom met afthangende buijsen. Sal den aennemer gehouden wesen te maken dracht houten oft wurmte van eijcken hout(.) op het tweede vierkantGa naar eind18. van het groote huijs grene balcken die sullen leggen so hooch als het model uijtwijst. 11. Nog salmen maken dertien vlierspanten die stijlen van eecken houte met een bocht volgens het dack breet 10 duijm dick 7 duijm de karbeels lanck 4 voeten van gelijke swaarte als die balcken. 12. Nog sullen der gemaeckt worden negen scherbenten(.) die stijlen en die balcken van grenen hout sullen wesen breet 8 duijm dick 6 duijm, die karbeels zullen wesen lanck vier voet en gelijk die balcken en die stijle van een swaarte, nog sullen daer op gemaeckt worden 6 kapkens swaer 5 en 4 duijm. 13. Sal den aennemer gehouden wesen te leggen gordinge van grenen hout boven op die vlieringspanten breet 8 duijm dick 6 duijm. Nog sullen daar gemaekt worden boven op die scherbenten de wormte breet 6 duijm dick 5 duijm met een nock swaer 5 ende 4 duijm dit al van goet greenen hout wel vast gespijkert. 14. Sal den aennemer gehouden wesen die kap te sperren van greene ribben, lanck naer den eijs swaer 4 duijm dick 3½ duijm, die sullen van malcanderen gespijkert worden een voet ende geschaeft. 15. Sal den aennemer gehouden wesen die kap te decken met goede greenen balckdeelen dick vijff quartier daer de leijen op gespijckert worden(.) deze deelen sullen droog wesen moeten inden anderen gerabat worden ende geschaeft. .... 32. Sal den aennemer gehouden wesen te maken aen elcken vlierspant twee wintbanden lanck 6 voeten dick viercant 4 duijm(.) nog te maken aen elcken scheijerbint twee wintbanden lanck vijff voet dick int viercant 4 duijmen, wel vast gespijckert aende spanten en aende gordings.....’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. 1658. Haarlem, Bank van LeningGa naar eind19.‘Conditien ende voorwaerden waernaer de Heeren Commissarissen vande Banck van Leeningh binnen deser stadt Haerlem.... begheren te besteeden het Timmerwerck tot de vergrootinghe van de voornoemde Banck van Leningh conform de gront ende stantteijkeningh daer van sijnde, ende volgens dese naer volgende conditien: .... Tot de cap: 16. Op dit gheheele werck te stellen vier heele bintte, met twee halve op het wolfent, met kromme eijcke stijle ende blockeels, ende vier schaerbintte uyt wijse(nde) de teijkeningh; de binte met sijn carbeels wel inghevrocht ende swaer uyt wijse de vlierstijle. Dit dack sal den aenneemer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uyt eender hant ende van ghelijske swaerte van de cap door laaten gaen tot inde oude cap van de teghenwoordighe Banck, ende al de binte die in de wegh moghte staen sal hij op moeten nemen ende de solders op sijn bequaemst laaten omgaen, alles tot contentement van de Heere besteders. De vlierbinte swaer 6 en 9 duym, de schaerbinte 5 en 7 duym, wel inghevroght naer den eijs en oirbaar van het werck als de hoeckkepers en keel. 18. In dit werck vande kap te legghen gordinghe, waervan de onderste sullen swaer sijn 5 en 7 duym, de bovenste 4 en 5 duym, de nock vier duym, de bovenste 4 en 5 duym, de nock vier duym vierkant, alles met wintbande ende steeckschooren naer den eijs. 19. Tussen de vlierbinte te legghen twee balcken swaer 5½ en 7 duym. 20. De vliersolder te over solderen met goede noortse deelen met veeren in den anderen gheploeght ende wel glat gheschaeft. 21. Dese cap te overspanne met goede langhe ghetopte sparre ofte revelaers, wel gheschaeft, ende te belatte met goede balcklatte swaer een ende een en een halven duym. ....’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. 1660. Leek (Gr.), Hervormde kerkGa naar eind20.‘Besteck ende condittien waerna de E.E. Welgeborren heer Caerll Heroenimmus vrijheer van In- ende Kniphuissen, heer tot de Nijenoert, Vredewolt en Oplewwert, gedenck te besteden het ververdigen van een nije kercke en toeren, soe ghesedt sall worden op die Leeck ter plaetsen soo angewessen sall worden, alles in voegen gelick die annemers uut navolgende poeinten suillen connen syen, huiden den 20en Martii anno 1660. .... 6. Den annemer...., sal hij op dyt vorgeseide muierwarck doen leggen acht greinen balken, ider lanck 26 holtvoeten, swaer int midden 8 ende 12 duim berijt holt ende an elcke ende twie steckbalckenGa naar eind21. van 6 en 9 duim berijt holt en dan an ider einde een ancker van 10 pondt swaer myt sin anckernaegels doen bevestigen ende dan een muirplaedt rondtom doen leggen van duibbelt greinen rib ende op ieder ende van die balcken myt een swalvestardtGa naar eind22. doen inlatten en deselve wel vast rongen en an elcke ende een ancker als voeren. 7. Op vorgeseyde balcken suillen gesedt worden 8 vleringgebindten, die stillen (,) balcken en banden al te saemen swaer 6 en 10 duim, lanck na eis, wel gesloeten myt pennen (en) gaten en met taye eicken nagels doorgeslaegen ende alsdan daerop doen leggen 2 reytw(ormen?) swaer 4 a 6 duim, lanck na eis, dieselve op de gebinten wel vast rongen. 8. Suilckx gedaen sinde, sal desse cap rontom myt goede duibbelt smal jeffers, op ider 2 voedt een, betimmert worden, boeven myt ein nalde en sin haennebalcken, altosamen myt sin behoerlck issrewarck versien tot contantement van den E.E. bestedesheer ofte sin gecommiteerde, sall oock geholden weesen, om dese gehell cap myt beide ende te belatten myt goede geffeGa naar eind23. panlatten op ider spant myt een dackspieker vastslaen op behoerlicke witte...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. 1690. Uitwellingerga (Fr.), Hervormde kerkGa naar eind24.‘.... 13. Dat rondtom de Kerck worden gemaeckt de muirplaten breed negen duim en dick vijff â ses duim hout gesaagt, de muirplaten op elck balke met twee goede rongen te versien, langh acht duim. 14. Dat de aennemers sullen moeten maken, bearbeiden, ende leggen acht nieuue balcken breet een hout voet, en dick negen duim off soo als die daer toe gelevert worden, en indien verstanden wierde dat daertoe van de oude bequaem waren als dan die te leggen, en van de Acht balcken, drie tot gebijnten met stijllen, stocken, karbiels, pennen en gatten sampt goede, eken nagels te versien ende te maken, het eene bijnt aen de toorn, het ander int midden van de Kerck ende het darde aen het Choor en in dit laetste, twee halve gebijnten komende vant Choor in 't selve laetste gebijnt te schieten met pennen, de gaten sampt een schoegh (?), insgelijx mede met goede houten nagels te nagelen, ende daer boven noch een lossen balck tusschen voorg. beide, halve bijnten in, oock met pen en gat te nagelen. 15. Dat onder ijder balcke een bequaeme uitgestoken sleutel sal worden gemaeckt, en tot ijder eind van de balcken een goed ijseren ancker, met spijkers en krampen vast gemaeckt, sampt aen ider stijlle halff de hoochte van voorg. drie gebijnten van gelijcken een goed ancker deur de stijlle met splis en weijGa naar eind25, ofte aen de buitencant met een winckelhaeck alles tot aenwiesingen, en contentenment van de besteders, so, en als bij haer verstanden sal worden. 16. Dat acht spanten nevens de balcken van de oude spanten van de olde Kerck sullen worden gemaeckt (indien sij goed verstaen worden te wesen) en daer opte leggen de gordings rondom met hare jaeghbandenGa naar eind26. aen de naeld te maken, alles wel aen malcanderen soo dat behoort vast te nagelen ende te spijckeren. 17. Dat de kap van de gehele Kerck sal worden gemaeckt vant kap van de olde Kerck op gelijcke hoochte als die geweest is, indien het oude hout die langte off hoogte heeft, en ijder voet van die hoogte anderhalff duim verdruckt, off soo als het van de besteders geordonneert wort. 18. Dat in ijder voet vant spand een spar, ofte oude rib sal geset worden, en die wel op het muirplaet met een voet, sampt gordings, en naeld vast gespijckert, mitsgaders een piramide achter op het Choor, drie voet boven uit met lood te beleggen, ende te maecken. tot contentement van de besteders. 19.....’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. 1701. Amsterdam, stadhuis Teksten bij gravures van Nicolaas ListinghGa naar eind27..Hoedanig het DAK over de Groote SAAL van 't Amsterdams-Stadthuys, A°. 1660 gemaakt is, Wyst het bovenste BINT duydelyk aan: Gelyk 'er mede klaar uyt blycken kan, dat, so door 't nog daar in opsluytten van 't hier by gevoegde Verbandt-Werk, als het uyttet midden der in 't geheel wesende 22 Kerbeels, wegneemen van 6, of anders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 10, die daar de Slegtste en 't meest schadelyck syn; mitsgaders het op dese plaatsen, weer nedersetten van de Breede Syd-Kappen, mette Nock-Balcken in 't Kruys, neffens de nog meer aangeweesen versorginge: Alsdan, niet alleen de beyde daar reets overgedrongen-Muyren, van alle Swaartten ontlast ende van meerder Perssingen bevrydt souden syn: Maar dat ook dit eygen selve Dak, in de Hoecken so vast gekoppelt, nog seer lange Jaaren onwrikbaar, daar op behouden en buiten dien, heel bequaam, en tot meerder vastigheyt der Muyren, hier in gebragt souden konnen werden, sulke Twee Schoone en ten Hoogsten Noodige Saal-Ligten, dewelke dit Heerlyke Gebouw, wel over 't geheel, dog insonderheyt, wegen de Donkerheyt, die beneeden op de Hooft-Trappen, en boven in 't Verhemelte is, ten uyttersten verbeeteren en goetmaken souden. Even als dit 't sedert Juny 1699, af, al door onderscheyde Kloecke Houtte Modellen vertoont, ook voor elk te sien gebleven, en nu op 't laast, nog door veele Konst-Prenten verbeelt is, by N L Wordende alle dit selve van gelyken, door dit Tweede Bint, dus ingevult, mede ten vollen bekragtigt, en daar by, ook wyder aangeweesen, dat het op die wyse, nog veel langer dan een Eeuwe, staande-houden van dit jegenwoordige Dak, dan buyten alle opspraake soude konnen geschieden, wanneer men, hoewel overtoliig, sulke kleyne hier gedane veranderinge, in het Hoek-verbandt, quam op te volgen, en nog te ontmoeten quaad Hout, dat blyven moeste, voor meer verderf, waar raadt toe is, behoorlyk te bevryden. Ende aldus is het mede, uyt het Derde BINT, niet min vast en buyten alle twyffel te besluyten, soder een gansch Nieuw DAK vereyscht wierde, des nogtans neen) datter dan, om dese Twee, Elk van 44 Voeten Breedt en 21 Hoog, niet te ontbeeren-Glasen, in de Ruyme KONINK-LYKE-SAAL te mogen krygen, als ten uytersten vereyscht, om datse, maar op 50 voeten van boven, en sulks ter halven Verdiepinge af, eerst beginnende LIGT te scheppen, daar seer duyster is, geen Vaster, eenvoudiger, nog onkostelycker en te gelyk stercker BINT, selfs ook om de overgaande Muyren by een te houden, en schynt bedagt ofte gemaakt te konnen werden: Alsoo elk van dien, met Paarden aan de Enden te spannen, de Proef van hun, hoe fors, trecken, sonder ergens in 't minste te schrancken, sal konnen uytstaan. 1701.. 5/24.
Dry Concepten Ontworpen en overgelevert, door die, A°. 1700 nog hebben derven raden, dat Schoone, Kostelyke en Konstige Dak, over de Groote Saal van 't Stadthuys tot Amsterdam, naulyks 40 Jaren oudt, (onder verkeert voorgeven dattet niet langer staan en konde) geheel af te breeken en gansch te vernieuwen, dog om een erger en onbequamer daar weder op te setten gelyk nu blykt dat wesen soude, na dese elks Phantasie. Als het Eerste van de Jonge Peterson. Het Tweede van de Architect Vennekool. En het Derde van de Mrs. Peterson d'Oude, en Adriaan de Jong. Dewelke nogtans heeft weeten te weege te brengen, Eerstelyk dat het syne, hoe slegt, even duyster en met al dat vergeefs-werk daar op, na gevolgt is: Gelyk mede ten anderen, dat, doordiens onware berigten, geen gehoor en hebben gekregen, de heylsame-en gegronde-Voorslagen, om dit selve Dak nog op de Saal te behouden, ende in 't kort met kleyne onkosten, te herstellen, ja veel suffisanter en beter te leveren, als hy geen nieuw en soude konnen doen: Ook ten Derden, dat hy wyders heeft gaan beletten, dat het Massive Model, al A°. 1669, met voorweeten en toestaan van haar Ed. Groot Achtbaarheden, daar toe expres en op dese verdere aangebode favorable Conditie gemaakt, dat soo geen nut daar uyt en konde werden getrocken alleen genoeg, het uytvinden van die Schoone Ligten nog voor het bedenken, nog voor Arbeyts-Loon, nog voor de Materialen, helder of penning en soude werden genooten; Niet eens verweerdigt en is (ongeacht de algemeene en bysondere aansoeken) om blootelyk maar besien te werden: En insgelyks ten Vierden, dat wanneer dit niet te erlangen en was, ook doen nog geen acht geslagen en is, op de demonstratien en nette verbeeldingen by de veelderlye uytgevoerde Druk-platen gedaan, en al voor eenige maanden vertoont geweest: Maar dat, des al niet tegenstaande, naderhand nog dus onbesonnen aan 't afbreecken gevallen en al te seer daar mede gespoed en veryst heeft. Weshalven hier over dan billyk verleegen moet staan, nu dit soodanig door hem verworpen-Dak, in 't Sloopen egter nog goet, en waar bevooren aangewesen was, dattet, om die twee Breede Glaasen te krygen, heel tot op de muyren toe, moeste werden verruymt. En hy eyndelyk niet sal konnen ontkennen, dat soo al de Daken van ‘'t Stadthuys, rontsom nog op die wyse mede afgebrooken wierden, hier en daar ook wel meer aangesteeken Hout, dog dat nu syn quaat al gedaan hadde, en ook daar het wyder bederven te sluytten was, gevonden soude werden. Vervolgens nu hy reets alles soo haast ontbloot heeft, tot syn te grootter blame sal moeten strecken, met dat nieuwe, even Donckere, en sonder die Glasen wanschapen en nog Swacker Dak, om op die onvoorsiene overgesette muyren weder neer te setten, voor den dag te willen komen 1701. 7/7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. 1827. Breda, manege van de Koninklijke Militaire AcademieGa naar eind28. Kapconstructie.‘Bestek en Conditie waarnaar.... zal worden aanbesteed. Het bouwen van eene nieuwe overdekte Rijdschool voor de Koninklijke Militaire Academie. .... Art. agt. Muurplaten Dakstoelen Gordingen dakbekleeding en Leijen dak.
Op het benedenste breede gedeelte der regstandsmuur zal men... leggen eiken muurplaten dik twee palmenGa naar eind29. breed tagtig duimen bestaande uit twee gelijke breedten en zoodanige lengten dat dezelve ten minsten tegen vier penanten rustende en behoorlijk tegen elkander sluiten en zoodanig dat nimmer de lasschen van de twee breedten nevens elkander komen, maar dezelve afwisselend verspringen, bij elke zamenvoeging zullen de twee breedten door ijzeren bouten worden verenigd, die bouten zullen drie duimen middellijn moeten hebben aan het eene einde met een kop, en aan het andere met eene schroef en moer zijn voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk twee bouten zullen worden tezamengevoegd door twee ijzeren platen breed vijf lang vijftig duimen en dik vijftien strepen, aan elke zijde tegen de muurplaat gelegd; die gedeelten der muurplaten waarop de penanten komen te rusten zullen met lood worden bekleed. Tegen elken penant zal de muurplaat voorzien wezen van een ijzer anker, de veer van het zelve zal lang zijn een el twintig duimen de muurplaat omvattende en op dezelve met krammen vast genageld, ieder anker zal aan de binnenzijde een schieter lang twee ellen moeten hebben die tegen den penant zal rusten. Het ijzer van de ankers en schieters zal drie en drie duimen zwaar wezen. De hier voor beschreven muurplaat zal langs de poortopening niet doorgaan, maar aldaar zal men op de einden der penanten plaatsen en met ankers van aggtien ponden zwaarten, en te bespreken gedaante bevestigen eene eiken plaat lang vier ellen, zwaar drie en vijf palmen (.) op deze plaat zullen rusten twee eiken stukken vier en drie palmen, lang drie ellen zes palmen, op de plaat ieder met twee ijzeren bouten van drie duimen middellijn met schroeven en moeren en in den voormuur met ankers van zestien ponden zwaarte tegenhouden. De wijze waarop deze stukken moeten komen te leggen is op de teekening duidelijk aangetoond. Op de buitenste hoogste gedeelten der rechtstandsmuren zal men leggen greenen muurplaaten breed vijf en vijftig dik twaalf duimen bestaande uit niet meer dan twee breedtens en lengtens van niet minder dan vijf ellen behoorlijk door lasschen te zamen gevoegd. De twee breedten door greenen stukken twintig, dik tien lang vijf en vijftig duimen op een el, vijf palmen van elkander op dezelve genageld te zamen verenigd, en op de muur bevestigd, door ijzeren ankers in de muren gemetseld op een el vijf palmen van elkander gesteld door de plaat heen schietende en op dezelve vastgenageld. Deze ijzers zullen lang zijn vijf palmen zwaar twee en twee duimen. Aggtien dakstoelen zullen op gelijke afstanden van elkander op de zware muurplaaten der regtstandmuren worden gesteld. Elke dakstoel zal op de volgende wijze zijn zamengesteld (:) Uit twee cirkel stukken breed vier palmen waarvan de inwendige boog zal zijn beschreven met eene staart van zestien ellen zal men vervaardigen en elk deze bogen zal nagenoeg lang zijn aggtien ellen. Elke boog zal bestaan uit planken dik zes duimen verdubbeld tegen elkander komende en zoodanig dat de zamenvoeging door stukken aan de eene zijde overeenkomen met het midden van die aan de andere zijde en omgekeerd. Elke halve boog zal bestaan uit vijf stukken van zoodanige lengtens als op de teekening is aangewezen en door detailtekeningen op groote schalen onder den arbeid zal worden voorgesteld. De tegen elkander gebragte stukken zullen door lange ijzeren nagels lang zestien duimen van behoorlijke zwaarte worden vastgespijkerd. De nagels zullen in het vierkant op ruitsche wijze op tien duimen van elkander komen en behoorlijk worden omgeslagen. De twee lagen van iedere dakstoel zullen tusschen twee over elkander staande penanten (waar in daartoe de noodige ruimte zal worden gemenageerd) op de muurplaten worden gezet ter diepte van eene palm en de zelve volgens de gehele zwaarte der bogen wel passende ingelaten. Aan de boven einde zullen zij zoodanig tegen elkander komen als op de teekening te zien is, en op die wijze, dat twee lange gedeelten van de twee halve dakstoelen tegen elkander kunnen worden genageld in de dubbeling van iederen halven dakstoel tegen het lange stuk van den anderen wel passende aansluiten. Het snijpunt der onderste lagen van iederen dakstoel zal nagenoeg negen ellen vier palmen boven het punt van vergelijking zijn gelegen. Daar waar de dakstoelen op de muurplaat rusten zal men aan elke zijde tegen dezelve leggen een ijzeren plaat breed tien duimen, dik vijftien streepen en lang eene el. Elke twee platen zullen met drie bouten met moeren en schroeven door de dakstoelen gaande worden vereenigd. Die bouten zullen drie duimen vierkant wezen. De platen zullen van onderen voozien wezen met twee ijzeren veren van zwaarten als de platen en lang ieder twee palmen, waarmede die platen op de muurplaat zullen rusten en op dezelve worden vastgenageld. Nog zal elke plaat aan het ondereinde met een ijzeren punt zwaar drie en drie duimen lang twee palmen zijn voorzien welke door de muurplaat zal heenschieten en mede de onbeweeglijkheid van de dakstoel bevorderen. Boven elken penant zal men leggen twee eiken stukken zwaar zes en twintig en een halve en twintig duimen lang twee ellen vijftig duimen zoodanig tegen elkander komende en aan het vooreinde uitgekeept dat den cirkel van iederen dakstoel tusschen die stukken bevat worden. Door drie ijzeren bouten van drie duimen middellijn met moeren en schroeven zal men elke twee stukken te zamen vereenigen. Door een ijzer anker lang een el zwaar drie en drie duimen in de penanten gemetseld zal men elke twee stukken tegen houden. Dat anker door de stukken komende, zal met twee veren van dezelfde zwaarte als het zelve zijn voorzien, die op de stukken met krammen zullen worden vastgeslagen. Boven ieder cirkelvormige dakstoel zal men stellen aan elke zijde een regten kapstijl breed vijf palmen op dezelfde wijze als de bogen uit verdubbelde planken van zes duimen vervaardigd. Ieder kapstijl zal nagenoeg lang wezen vijftien ellen vijf palmen. Op dezelfde wijze als de cirkels en zoo als de teekening aanduid zullen iedere twee kapstijlen te zamen worden verenigd, voor zoo verre de kapstijlen tegen de cirkelstukken aankomen zullen dezelve niet verdubbeld zijn, en dus niet meer dan zes duim dikte hebben en de verdubbeling tegen de bogen aankomende zal juist passende na het beloop van den bovenste boog worden uitgekapt. De doorschietende gedeelten der cirkel stukken zullen met de kapstijlen evenals deze onderling worden te zamen gevoegd. Het regt doorgaande gedeelte van iederen kapstijl zal uit vier stukken kunnen bestaan en de andere verdubbeling uit drie gedeelten van zoodanige lengte als de teekening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanduid en aan den arbeid zal worden voorgeschreven wel zorgdragende dat alle zamenvoegingen met de meest mogelijke nauwkeurigheid op dezelfde wijze als voor de cirkelbogen is worden uitgevoerd en de verdubbeling insgelijks als die voor de cirkels tegen elkander worden genageld. Daar waar iederen dakstoel tegen een cirkel stuk aankomt zal men tegen den zelve plaatsen en een halven duim inlaten een ijzeren plaat lang twee ellen breed twee duimen dik een duim. Juist over deze plaat zal eene dergelijke tegen het cirkelstuk op dezelfde wijze worden aangebracht. Deze twee platen zullen door twee bouten van drie duimen middellijn met moeren en schroeven te zamen worden vereenigd. (onleesbaar) zal elke plaat met kruisveren (........) beugel schieten van lengte dat door de gaten de schroefbouten der beugels kunnen passen. En aldaar zal men de kapstijl en het cirkelstuk omvatten door een ijzeren band breed tien duimen zwaar tien streepen van boven met een veer van dezelfde zwaarten lang drie palmen op den kapstijl rustende voorzien, en aan de twee einden van onderen met twee schroefdraden gewerkt. Onder tegen den cirkel kapstijl zal een kruis waarvan de zijden lang drie en drie palmen en de zwaarten als de banden zullen wezen, worden aangebragt voorzien met gaten waardoor de zoo even genoemde schroeven zullen schieten dewelke onder dat kruis met moeren zullen worden opgesloten. Door de banden en de platen zullen nog vier bouten als de voorgaande worden gestoken en met moeren en schroeven opgesloten. Nog twee banden van dezelfde zwaarte als de voorgaande doch van meerdere groote insgelijks met ijzeren kruisen, schroeven en moeren bevestigd, en met bouten en schroeven ook gelijk aan de voorgaande zal men op elken kapstijl en cirkelboog plaatsen. De wijze van stellen der onderscheiden banden enz. is op de teekening duidelijk aangewezen en zal daarna moeten geschieden onder de banden, om dezelve te doen dragen zal men tegen den kapstijl klossen nagelen zoo als ook op de teekening is aangeduid. Op de platen of eindstukken zal men de kapstijl op inkepingen van breedte en lengte als de doorsnede van die stijlen en diep zes duimen stellen en behalve dat verbonden ieder door smeedijzeren banden breed zes duimen dik vijftien strepen en lang vijf palmen met twee bouten van drie duimen middellijn met moeren en schroeven vereenigd, en van onderen van zoodanigen form vervaardigd dat dezelve met twee bouten als de voorgaande op de eindstukken bevestigd kunnen worden, op die wijze zoo als onder den arbeid zal worden bevolen. Boven zal men de kapstijlen met de onder dezelve gelegen dakstoelen verenigen, elke koppel door greenen stukken lang drie ellen zwaar twee en twee palmen tegen elkander gebragt en zoodanig uitgekeept, dat onder de cirkels en boven de kapstijlen door die stukken omvat en dus vereenigd worden; onder en boven zullen die stuken omvat worden door ijzeren banden breed tien duimen dik tien strepen, elk in het geheel lang twee ellen en ieder door drie bouten van drie duimen middellijn bevestigd en vereenigd, die bouten zullen met schroeven voorzien wezen en met moeren worden opgesloten. De bovenste band zal met een ijzeren pen van twee duimen vierkant en vijftien duimen lengte voorzien wezen om de nokgording daar op te leggen. De achttien dakstoelen zullen op de hier beschreven wijze alle aan elkander worden vervaardigd en gesteld. Datgene men de twee bij de poort komende welke aan eenen zijde op de stukken daar voor gelegd en hiervoor beschreven in plaats van op de muurplaat zullen worden gezet, en dus eenen mindere lengte aldaar zullen hebben, terwijl aan de ijzeren ankers om dezelve te bevestigen eene enigszins andere gedaante zal worden gegeven zoo als alles onder den arbeid zal worden aangewezen en ook op de teekening gezien kan worden. Al het hout der dakstoelen zal zeer droog Noords greenenhout zuiver bezaagd zonder eenige spint of andere gebreken moeten wezen. Aan elke zijde voor iedere dakstoel zal men stellen en halverhouts tegen dezelve inlaten en bevestigen vier dennen stukken zwaar aggtien en vijftien duimen en onder dezelve dennen schoren van dezelfde zwaarten, en op dezelfde wijze bevestigd, om dezelve te ondersteunen. Alle stukken zullen onderscheiden lengte zoo als de teekening aanwijst moeten hebben. Boven de hier voor genoemde stukken met pen en gat op dezelve gewerkt zal men aan elke zijde van het gebouw vier reijen denne gordingen leggen met ijzeren banden die dezelve omvatten tegen gehouden. Ook zal men op de nok eene gording plaatsen op de ijzeren punten hier voor genoemd gelegd. Alle deze gordingen zullen zwaar zijn vijftien en agttien duimen de stukken waar uit dezelve zullen worden zamen gesteld, zullen ten minstens vijf ellen lengte moeten hebben behoorlijk door haaklasschen te zamen gevoegd zoodanig dat nooit twee lasschen op den zelfde kapstijl komen in het midden der lasschen altijd met het middenvlak van eenen dakstoel overeenstemmen. Aan elke zijde zullen de gordingen met ankers in de schildmuren gemetseld en tegen de gordingen met krammen bevestigd worden tegen gehouden ieder anker met zijn schieter zal lang zijn eene el vijf palmen zwaar drie en drie duimen, de gedeelten der gordingen ter lengte van drie palmen aan elke zijde in de muren komen zullen met lood worden omkleed. Op de gordingen genageld en op de bovenste muurplaat ingelaten en insgelijks genageld, alles met ijzeren nagels van vijftien duimen lengte zal men aan weerszijde het gebouw beleggen met dennen spanribben op vijf palmen van elkander, zwaar tien en agt duimen bestaande uit niet meer dan vier lengtens met lasschen aan elkander verenigd zoodanig dat nimmer twee lasschen nevens elkanderen en altijd die lasschen op het midden der gordingen komen voor bij de muren zullen die spanribben schieten zoo als op de teekening is aangewezen. Al het hout der gordingen en spanribben zal zuiver vierkant bezaagd zonder eenige gebreken moeten wezen. Men zal zorgen aan weerszijden in het dak vijf openingen van eene el en eene el vijf palmen te maken om de hierna beschrijven leggende dakramen daar in te plaatsen. Daar waar die ramen zullen komen zal men tusschen de twee naast gelegen gordingen in plaats van de spanribben aan de zijden leggen twee dennen vierkante bezaagde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukken zwaar vijftien en vijftien duimen en twee horizontale stukken van dezelfde zwaarten, en lang eene el vijf palm tusschen dezelve als alles naar den eisch bearbeid zoo als dat onder het werken zal worden voorgeschreven. Boven de poorten zal men een kapje, twee kielkepers en eene nokgording alle zwaar vijftien en vijftien duimen zoo als de teekening aanduid stellen en naar behoren bevestigen. Ook zal men aan elke zijde boven de poort insgelijks zoo als de teekening aantoond spanribben evenals die van het groote dak plaatsen. Op de spanribben zal men leggen eene denne dakbedekking dik drie duimen naar behooren vastgenageld, de planken dezer dakbekleding zullen van gelijke breedten van de eene zijde van het gebouw tot de andere moeten wezen en geene twee zamenvoegingen boven elkander zullen op dezelfde spanrib mogen komen, maar die zamenvoegingen afwisselend moeten wezen. Aan weerszijde van het dak zal men op het zelve veertig dakhaken van behoorlijken form plaatsen en dezelve daar waar zij worden vastgenageld met lappen zink overdekken. Het geheele dak zal met de beste Inlandsche leijen naar de kunst gelegd worden gedektGa naar eind30.. De nokken zullen met eene streep zink numero zestien breed vier palmen worden gedekt. En in de snijding van het dak met de schildmuren en de keelen bij het fronton, zal men streepen zink numero zestien breed drie palmen plaatsen. Deze zink zal naar de eisch worden vastgenageld, en de nagels met lapjes zink overdekt.’ (Zie afb. 627, 628) |
|