5. Keperloze gordingenkap
In Amsterdam is de gordingenkap sedert het optreden aan de Nieuwe kerk omstreeks 1480 steeds blijven voortleven (NL 12). Wij zagen het reeds in de kap van het koor van de Oude kerk uit 1559.
In 1610 werd begonnen met het bouwen van de turfpakhuizen van de Oudezijds Huiszittenmeesters, tegenwoordig het best bekend onder de naam het Arsenaal, gelegen op het Waterlooplein. Het vier pakhuizen brede complex is overdekt door een kap met middenplat over de beide middelste traveeën en een zadeldak over de beide buitenste delen (afb. 548).
Turf mag onder geen beding nat worden, want dan zwelt het materiaal op. De gevolgen zouden verschrikkelijk zijn, want het gebouw zou letterlijk uit elkaar barsten. Tot dat tijdstip waren voor burgerlijke bouwwerken in Amsterdam vrijwel uitsluitend onbeschoten kappen met pannen als dakbedekking gebruikt, maar die hebben de slechte eigenschap, dat zij regen en stuifsneeuw doorlaten. Bij de turfpakhuizen zijn geen kepers aangebracht. De gordingen zijn gebruikt om een vrijwel waterdichte laag onder de pannen aan te brengen door op de gordingen een staand dakbeschot te timmeren. Daarop zijn verticaal tengels gespijkerd en daarover weer horizontaal panlatten, waaraan de pannen hangen. Bij dit gebouw is dus afgezien van de traditionele daksporen. Bovendien is het één van de eerste bouwwerken geweest, dat geheel in grenehout is opgetrokken. Overigens is het ongemak van de zakgoten hier vermoedelijk opgevangen door de loodbekleding ervan hoge opstanden te geven en voor een goed afschot te zorgen. Het platte gedeelte van het middelste dak werd met lood gedekt.
Langzamerhand verspreidde de keperloze beschoten gordingenkap zich rond Amsterdam. Hij werd onder meer gemaakt op het omstreeks 1625 gebouwde houten huis, dat vroeger aan het Jagerspad in Zaandam stond en in 1967 naar de Zaanse Schans werd overgebracht.
Het heeft een overwegend in grenen gemaakt skelet met drie gebinten aan de topgevelzijden en in het midden met boven de zolderbalk doorlopende stijlen, die wurmten dragen. Daarop staat een gewoon schaargebint, waarop een spruit. De tussenondersteuningen worden gevormd door gebinten, waarvan het bint op de wandstijlen ligt (afb. 549, 550). Daarop zijn kapgebinten met eiken krommers, die ook de wurmten dragen. Het hele dak heeft gordingen, die het staande dakbeschot dragen. De flieringen (of gordingen?) op de kromstijlgebinten zijn zo gevormd, dat zij aan de dakzijde schuin zijn en aan de binnenkant een groef hebben, waarin het hout van de vlieringzolder kan aansluiten.
In Workum (Fr.) heeft het uit 1663 daterende pand Noord 5 een soortgelijke kap (afb. 551), waaruit de meer geconstateerde invloed van de Noordhollandse bouwwijzen op die in Friesland blijkt.
551. Workum, Noord 5, 1663.