a
b
c
490. Doesburg, St.-Martinuskerk. Perspectivische schetsen van de opbouw van de kap.
stijlen hebben, onder meer in het oude raadhuis van Biberach in Zuid-Duitsland, gedateerd 1429 (d; D 35c: 391).
Het kenmerkende onderdeel van de ‘liegende Stuhl’ is de ‘Spannriegel’ aan de bovenzijde van de beide corresponderende schuingeplaatste stijlen, zodat er meestal twee horizontale balken boven elkaar zijn, één onder de wormen en één erboven. De spanregel neemt de druk op, ontstaan door de beide naar binnen neigende gebintstijlen.
In Noord-Duitsland werd de ‘liegende Stuhl’ pas in de 16de eeuw toegepast, onder meer in Lubeck (D 27a).
De constructiewijze van de kap van de Grote of Sint Martinuskerk te Doesburg (afb. 488 en 489), opgetrokken omstreeks 1550, heeft overeenkomsten met de staande en de liggende stoel. Hier heeft men eerst midden over de trekbalken in de as van het gebouw als het ware een houten wand opgesteld (afb. 490a), bestaande uit een regel over de balken, waarin steeds boven elke balk een stijl staat, die ongeveer tot driekwart van de hoogte van de kap reikt. Daarin is aan de bovenzijde een regel in de lengterichting van het gebouw ingelaten, steeds voorzien van windschoren. Boven aan de stijl is een gemenageerde pen gemaakt, dwars op de lengte-as van de kerk. Halverwege de stijlen is nog een horizontale regel in de lengterichting aangebracht, voorzien van windschoren. Alle stijlen zijn aan weerszijden voorzien van een kromme schoor naar de oplegging van de daarmee corresponderende balk.
Toen deze ‘wand’ gereed was, bouwde men daar omheen de ondersteuningsconstructie voor de daksporen (afb. 490b). Haaks op de as van de kerk werd in iedere stijl even onder de middenregel van de ‘wand’ aan beide zijden een regel gepend, die de schoren van de stijlen halfhouts kruist, maar er niet mee verbonden is. Aan het einde van beide regels werd een schuingeplaatste spantstijl geplaatst. Aan de onderzijde is die stijl in de trekbalk gepend. Boven steekt de schuine stijl iets uit boven de regel, die in de stijl gepend is. Nadat twee spantbenen geplaatst waren, werd even onder de bovenzijde ervan een gording aangebracht met windschoren, die in spantbenen en gordingen gepend zijn (afb. 490c). Aan de bovenzijde van een spantbeen is een pen gemaakt, waarop een tweede regel naar de middenstijl werd aangebracht. Boven in die regel is boven het spantbeen nog een gat gemaakt, waarin men nogmaals een half spant plaatste met een gording en twee regels. De bovenste regel past in een pen, die boven op de middenstijl is uitgespaard en loopt dus door tussen de beide bovenste spantbenen. Pas toen deze ingewikkelde hoofdconstructie klaar was, kon het plaatsen van de sporen beginnen. De bovenregels van de halve spantjukken in beide lagen zijn in de corresponderende sporen gepend. De losse sporen rusten op de gordingen, de onderste twee hanebalken op de hanebalkflieringen, die geformeerd worden door de beide regels van de middenwand.