Overzicht van de gebruikte codes ter aanduiding van de kaptypen bij zadeldaken
De codering is opgebouwd uit drie of vier tekens of tekenreeksen, gescheiden door een punt (.).
Het eerste teken heeft betrekking op de hoofdgroep, waarin de kap onder te brengen is.
Het tweede teken geeft de aan- of afwezigheid van trekbalken aan.
Het derde teken (de derde reeks tekens) geeft de vorm van de gebinten aan; daar vele kapgebinten uit een opstapeling van elementen bestaan wordt hier veelal een reeks tekens gegeven, zoals de opbouw van beneden naar boven is.
Het vierde teken geeft de vorm van de gespannen aan en ontbreekt derhalve daar, waar kepers in plaats van sporen zijn, dus in de groepen II en III.
Eerste teken: basistype naar wijze van ontstaan.
|
I |
: sporenkap, later met flieringen op kapgebinten |
II |
: gordingenkap |
III |
: stijlenkap |
I-II |
: sporenkap met flieringen en gordingen |
Tweede teken: balken.
|
0 |
: geen ondersteuningsbalken aan de kapvoet |
b |
: trek- of ondersteuningsbalken |
bv |
: trekbalken met voetraveling |
Derde teken: gebintvorm
|
0 |
: geen gebinten |
a |
: schaargebint, rechte benen, 2 flieringen of gordingen |
a' |
: schaargebint, 2 flieringen en 2 tussenflieringen |
a* |
:schaargebint met stijlen boven verzwaard, geen korbelen |
b |
: schaargebint, 2 flieringen en 2 gordingen |
c |
: schaargebint, 2 flieringen of gordingen, voetschoren |
d |
: tussenbalkgebint met kromme benen, flieringen opgebintstijlen |
e |
: tussenbalkgebint met schuine stijlen, flieringen opgebintstijlen |
f |
: gebint met verticale stijlen en dekbalk |
g |
: gebint met verticale stijlen en tussenbalk |
h |
: gebint met houten tongewelf, kromme benen; zie verder t |
i |
: gebint met kromme benen, 2 flieringen en 2 gordingen |
K |
: groot gebint met kromme benen, geen trekbalken |
k |
: gebint met kromme benen, 2 flieringen of 2 gordingen |
k- |
: 2 spantbenen zonder bint |
l |
: hanebalkfliering op standvinken |
m |
: makelaarspant zonder nokgording (1, 2, 3 = aantal hanebalkflieringen) |
n |
: nokgebint met nokgording
(1: en hanebalkfliering) |
o |
: topdriehoek (spruit) met nokgording |
p |
: spruit met 2 opgelegde flieringen |
q |
: spruit met nokgording en gordingen |
r |
: spruit met nokgording en flieringen |
s achter a enz.: stijl midden in gebint, niet tot in de nok
(1,2: aantal hanebalkflieringen) |
t |
: gebint met houten tongewelf, schuingeplaatste stijlen.
0, 1, 3, 5: aantal horizontale ribben;
t1 hoort tot type I, t3 en t5 tot type I-II |
u |
: kapgebint met benen van voet tot nok |
v bij a en k enz.: voetschoor gelijktijdig met korbeel |
w |
: topdriehoek (spruit) met nokgording |
x bij a enz.: kruis in gebintvlak |
y |
: tussenbalkgebint met kromme stijlen en gordingen op de stijlen |
z |
: tussenbalkgebint met kromme stijlen, gordingen op de stijlen en gordingen in de stijlen ingelaten |
( ) |
: meerdere tekens binnen haakjes: samenvoeging van meerdere elementen tot één geheel |
Vierde teken: aantal hanebalken
|
1, 2, 3, eventueel gevolgd door |
m |
: gespan met makelaar |
t |
: tongewelfvorm |
s |
: schuin oplopende schoren in gespan |
v |
: verankering aan enkele gespannen, doorlopende standzonen |
x |
: kruis in gespan |
z2, 4 |
: aantal nagenoeg verticale verbindingen |
N.B. Het vierde teken ontbreekt in de typen II en III
Achter in dit boek is een inventaris opgenomen van de constructies van zadeldaken in Nederland, gerangschikt volgens de hiervoor staande codering. Wanneer in de tekst een aantal kappen van een bepaald type wordt genoemd, wordt naar de inventaris verwezen voor de bedoelde gebouwen.