Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1983)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
5 Andere interpretatiesIn het vorige hoofdstuk kwam ik tot de conclusie dat over de persoon van Dorbeck en dus over Osewoudt niets bewezen kan worden. Enkele anderen die over De donkere kamer geschreven hebben, zijn een andere mening toegedaan. De belangrijkste publikaties zullen hier besproken worden. D. BetlemGa naar eind25 toont aan de hand van een uitvoerige analyse van de gegevens over Osewoudts jeugd aan dat deze gepredisponeerd is tot pathologisch gedrag. Die dispositie actualiseert zich wanneer Osewoudt zich ‘een psychologische dubbelganger’, Dorbeck, schept, die ‘niet “een ander” is maar een deel van Osewoudts eigen Ik: zijn ik-ideaal.’ (p.286 van zijn artikel) Echter: Dorbecks uniform wordt na de oorlog in Osewoudts tuin opgegraven, en dat brengt Betlem tot de constructie waarin hij de Dorbeck van de eerste twee contacten met Osewoudt identificeert met de in het boek genoemde Jagtman; deze Jagtman verdwijnt op 20 juli 1940 in Duitse gevangenschap (p.375) en vanaf dat moment (dat is vanaf het derde contact tussen Dorbeck en Osewoudt) neemt Osewoudts schepping ‘Dorbeck’ zijn plaats in. Betlem ziet zijn constructie gesteund door het feit dat vanaf de derde ontmoeting de omstandigheden waaronder de contacten tussen de dubbelgangers plaatsvinden enkele specifieke kenmerken vertonen: aankomst en vertrek van Dorbeck hebben een abnormaal karakter; er treedt steeds een toevallige coïncidentie op die de waarneming hindert; irreële gebeurtenissen, schemersituaties, droomachtige sfeer; de joviale, jongensachtige toon van Dorbeck is verdwenen. Hoewel Betlem aan het eind van zijn artikel (p.290) schrijft: ‘In hoeverre hij dan volledig hallucinatie is of een literaire personificatie wordt, kan ik niet uitmaken’, heeft hij in zijn stuk eigenlijk alleen argumenten voor de hallucinatietheorie verzameld.Ga naar eind26 Betlems interpretatie is onverenigbaar met die welke ik hierboven formuleerde: hij kiest uit de in de roman geboden mogelijkheden; zijn interpretatie sluit geheel aan bij de visie die de psychiater in de roman geeft (zie hierboven op pagina 38); ‘Wat hij zegt klinkt zelfs heel redelijk,’ zegt Betlem dan ook (p.283 van zijn artikel). Een ander bezwaar tegen Betlems gedachtengang ligt in de datering van de derde ontmoeting: hij laat deze plaatsvinden ná 20 juli 1940 (p.287 | |
[pagina 43]
| |
van zijn artikel). Maar de derde ontmoeting vindt ca. 8 juli plaats: ‘De capitulatie is nu twee maanden geleden,’ staat er (p.30).Ga naar eind27 Dan loopt Jagtman nog vrij rond; mogelijk valt ook de vierde ontmoeting nog vóór de twintigste juli(zie p.36, 296). Bovendien kan men zich afvragen of de zojuist genoemde specifieke kenmerken die volgens Betlem te beginnen bij het derde contact tussen Osewoudt en Dorbeck optreden, wel altijd zo dringend aanwezig zijn. Dat geldt wel voor de vierde ontmoeting (p.35-36) die onder donder en bliksem plaatsvindt, maar met name bij de derde ontmoeting is dit discutabel (p.30-31). De joviale toon van Dorbeck is duidelijk aanwezig: ‘Bonjour, Osewoudt, hier is je pak terug.’ De zin ‘Ze kunnen zoeken zoveel als ze willen, als ik niet gevonden wil worden, word ik niet gevonden’, past geheel in het rijtje voorbeelden dat Betlem op p.289 geeft van de ‘jongensachtige, snoeverige toon’ van Jagtman-Dorbeck. Dat Dorbeck plotseling verdwijnt (Betlem, p.285) is niet juist: de tijd die Osewoudt nodig heeft om het uniform uit de kelder, waar het onder een hoop oud verpakkingsmateriaal ligt (p.28), te halen is voor Dorbeck ruim voldoende om te verdwijnen. De derde ontmoeting eindigt dan als volgt: ‘Hij zag Dorbeck ook niet in de tram, maar dat bewees tenslotte niet dat hij er niet inzat. Betlem citeert deze woorden ook, maar neemt de alineascheiding niet over en merkt bij Dorbecks vertrek een ‘droom-achtige’ sfeer op. Maar de nieuwe alinea heeft op iets heel anders betrekking: op Osewoudts idee dat de oorlog eigenlijk niets heeft veranderd (zie p.26). Het citaat wordt dan ook onmiddellijk gevolgd door: ‘Bijna leek het of er niets veranderd was, of alles altijd zo blijven zou.’ Overigens treden onduidelijke belichtingen en schemersituaties ook elders in de roman op (zoals op p.41, 50, 93, 139). Betlem heeft slechts ongeveer een kwart van het boek in zijn argumentatie gebruikt, zodat er weinig is opgelost. Elk probleem kan met een verwijzing naar Osewoudts waanvoorstellingen afgedaan worden, wat Betlem ook doet in zijn antwoord op de vraag waarom Jagtman zich op de eerste oorlogsdag Dorbeck noemt.Ga naar eind28 C. BersmaGa naar eind29 verzet zich tegen de opvatting dat Dorbeck niet bestaat, en accepteert de door de ogen van Osewoudt beschreven gebeurtenissen en situaties als objectief: | |
[pagina 44]
| |
‘Er is m.i. geen reden te twijfelen aan de objectiviteit van zijn waarnemingen. Zijn optiek is minstens even betrouwbaar als de visie van andere figuren uit de roman. Wie de mededelingen die Osewoudt doet tijdens de verhoren vergelijkt met wat zich daarvoor in de romanwerkelijkheid heeft afgespeeld, zoals die ons bekend is, komt tot de verbijsterende conclusie dat hij zich niet eenmaal vergist, voorzover hij de ware toedracht en de feiten kent, ook niet in de geringste details.’ (p.21 van zijn artikel; zijn cursivering) Ik ga hier voorbij aan een tautologisch element in de redenering (Osewoudt vergist zich niet voor zover hij de waarheid kent), maar moet er wel op wijzen dat, zoals hierboven in hoofdstuk 4 is aangetoond, Osewoudts waarnemingen en conclusies, evenals die van de andere personages, voortdurend onderhevig zijn aan falsifiërende tendenzen. In overeenstemming met Betlem identificeert Bersma Jagtman met Dorbeck. Om dit aannemelijk te maken moet hij zijn toevlucht nemen tot fantastische veronderstellingen: Jagtman maakt op of even vóór 20 juli een afspraak met Osewoudt voor de 23ste juli in verband met de aanslag te Haarlem; de twintigste juli meldt hij zich vrijwillig bij de Duitsers (p.375) maar moet dan weer meteen ontsnapt zijn om de 23ste juli in Haarlem te zijn; daarop wordt hij weer gepakt en omstreeks 20 september naar Duitsland getransporteerd (p.375); daar ontsnapt hij weer om zich in juli 1944 weer in verbinding te stellen met Osewoudt (p.48). Omdat dit wel erg ongelooflijk klinkt, geeft Bersma een tweede mogelijkheid: de Duitse archieven, waarvandaan de gegevens van Jagtmans arrestatie en transport naar Duitsland stammen, kloppen niet. Bersma gaat niet verder in op de persoon van Dorbeck. Is deze inderdaad de agent uit Londen waarvoor hij zich uitgeeft? In het laatste artikel dat ik hier wil bespreken geven G.J.P. van Hoek en C.B.M. WingenGa naar eind30 een antwoord op deze vraag. Uitgaande van de omstandigheid dat de lezer aan het standpunt van Osewoudt gebonden is, komen zij aan de hand van de analyse van één geval (de ‘bevrijding’ uit het ziekenhuis) tot de op zichzelf juiste conclusie dat men Osewoudts subjectiviteit moet erkennen. Zij proberen dan de objectiviteit onder de subjectieve meningen van de hoofdpersoon bloot te leggen, en komen dan tot opmerkelijke conclusies. Ook zij identificeren Dorbeck met Jagtman, die zich echter op 20 juli 1940 als collaborateur bij de Duitsers gaat melden en vervolgens Osewoudt gebruikt bij het liquideren van illegalen. Ook Roorda en de pseudo-jeugdleidster zijn provocateurs in Duitse | |
[pagina 45]
| |
dienst; de door Osewoudt gedode jeugdleidster is een vermomde illegale. Ook Elly is een provocateur of laat zich door Dorbeck als zodanig gebruiken. Omdat Ebernuss als enige op de hoogte is van Dorbecks verraderlijk spel (in dat licht wordt Ebernuss' hierboven - op pagina 22; zie ook pagina 31 - geciteerde waarschuwing aan Osewoudt gezien), laat deze hem tegen het einde van de oorlog door zijn dubbelganger vergiftigen. Tegen deze opvatting zijn enkele bezwaren in te brengen. Met betrekking tot zijn ‘bevrijding’ uit het ziekenhuis en het gevolg daarvan blijkt Osewoudts subjectiviteit duidelijk, maar dit geval is het enige in het boek waarvan de lezer de juiste toedracht kent. Alle andere blijven ook voor hem duister. Van Hoek en Wingen moeten voor hun opmerkelijke constructie alle feiten, ook de klaarblijkelijk duidelijke, herinterpreteren. Een enkel voorbeeld. Zij menen dat het Dorbeck is die een inval in Osewoudts huis laat doen; hij wil namelijk de voor hem gevaarlijke negatieven van de foto's te pakken krijgen. Maar wat zou eenvoudiger zijn dan deze negatieven gewoon aan Osewoudt, die hem immers blindelings gehoorzaamt, te vragen? Volgens beide auteurs wist Dorbeck dat Osewoudt na de aanslag te Lunteren naar Amsterdam zou gaan, omdat hij hem gevraagd had een retour Wageningen te nemen, en daar dit telefoongesprek te Amsterdam plaatsvond bedoelde hij een retour Amsterdam-Wageningen (p.108 van hun artikel). Maar Dorbeck weet niet dat Osewoudt hem vanuit Amsterdam belt, en bovendien bedoelt hij hier een retour Amersfoort-Wageningen; Osewoudt begrijpt hem goed en voert zijn opdracht stipt uit (p.135, 144); omdat Osewoudt met Marianne een afspraak heeft in Amsterdam, koopt hij op de terugweg van Lunteren een kaartje Amersfoort-Amsterdam (p.167). Dorbeck, zeggen de auteurs verder (p.115 van hun artikel), is niet bang voor de foto die Osewoudt van hun beiden neemt, omdat hij weet dat deze door onderbelichting zal mislukken. Dorbeck trekt dan wel een onzekere wissel op de toekomst, te meer daar Osewoudt een tijdopname maakt (p.270)! Tenslotte lopen Van Hoek en Wingen zelf vast, als zij erkennen dat door toedoen van Dorbeck ook aan Duitse zijde slachtoffers vallen: twee van de drie te Haarlem en Lagendaal (p.112 en 116 van hun artikel). Hierboven (op pagina 26-27) gaf ik een overzicht van Osewoudts daden, waaruit blijkt dat juist wanneer deze in opdracht van Dorbeck handelt, aan Duitse zijde slachtoffers vallen (al komen bij deze acties ook twee illegalen om), terwijl uitsluitend illegalen het slachtoffer worden als gevolg van daden die Osewoudt op eigen initiatief verricht! Van Hoek en | |
[pagina 46]
| |
Wingen negeren dit belangrijke gegeven.
Volgens Betlem bestaat Dorbeck niet, en is de psychopaat Osewoudt het slachtoffer van zijn waanvoorstellingen. Volgens Bersma en Van Hoek en Wingen bestaat Dorbeck wel; voor de eerste is Osewoudt het slachtoffer van de omstandigheden, voor de beide laatstgenoemden is hij het slachtoffer van de bedrieger Dorbeck. Een aantal argumenten voor deze interpretaties is zeker in de roman gegeven, maar we zagen de interpretaties als geheel steeds vastlopen. Het boek geeft te weinig gegevens om één interpretatie volledig te bewijzen. Willen de genoemde auteurs de in De donkere kamer beschreven werkelijkheid kenbaar maken, in mijn interpretatie is die werkelijkheid als onkenbaar gekenschetst. De roman heeft zelf een muur opgeworpen tussen de in het boek vertelde gebeurtenissen en het gebeuren dat daaraan ten grondslag moet liggen. Noch Osewoudt, noch de lezer weten er raad mee.Ga naar eind31 Men stuit steeds op gebrek aan gegevens, op veronderstellingen, op mogelijkheden. Kan men in de hier besproken interpretaties de situatie van Osewoudt kenschetsen als triest (een onschuldig man wordt slachtoffer), in mijn interpretatie is zij wanhopig: Osewoudt is slachtoffer van zijn mens-zijn, er valt ook voor de lezer niets te bewijzen, er is alleen chaos.
Dorbecks bestaan wordt ook ontkend door E. van Lokhorst en door G. Knuvelder. Voor K. Fens, A. van der Veen en J. Weisgerber zijn er geen vragen rond Dorbecks persoon. De hier door mij verdedigde opvatting dat de kern van De donkere kamer nu juist eruit bestaat dat niet uit te maken valt wie of wat Dorbeck is, komt ook voor bij H.U. Jessurun d'Oliveira, J. van der Woude en J.J. Oversteegen. Overigens weten we dat ook Hermans zelf deze mening toegedaan is.Ga naar eind32 |
|