Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1983)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
4 Analyse en InterpretatieHierboven, in het overzicht van de inhoud van De donkere kamer, heb ik een aantal malen uitspraken over Osewoudt, met name zijn uiterlijk en zijn verhouding tot Dorbeck betreffend, geciteerd. Voor de interpretatie van het boek zijn zij van bijzonder belang. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog heeft de dan twintigjarige Osewoudt het gevoel dat zijn leven voltooid is: tegen psychologische obstakels heeft hij nooit behoeven te vechten; voor idealen heeft hij zich nooit ingespannen; zijn onmannelijk uiterlijk wordt gekenmerkt door onaanzienlijkheid en krachteloosheid; zijn omgeving sterkt hem in het idee volkomen mislukt te zijn. Elk gevoel van eigenwaarde ontbreekt. Zijn werkelijkheid speelt zich af in het isolement van zijn door minderwaardigheidsgevoelens aangetaste persoonlijkheid. Het avontuur met zijn klasgenote Clelia Bieland (p.11-12) tekent zijn onvermogen zich los te maken van zijn omgeving, en heeft een versterking van zijn gevoelens van isolement en minderwaardigheid tot gevolg. Zijn leven wordt beheerst door een grote passiviteit. Hij gaat dan ook niet studeren maar kiest de gemakkelijkste weg: hij zet de sigarenwinkel voort, trouwt met zijn onaantrekkelijke nicht Ria en neemt zijn moeder in huis (zie p.219, hierboven op pagina 21 geciteerd, waar hij dit zelf inziet; zie ook p.123). Hij wordt voortdurend door Ria vernederd (p.25, 52; zie p.251). Alleen in zijn fantasie is hij actief; daar schept hij zich een viriele wereld; de kanonnen met schokkende lopen (p.22, hierboven op pagina 17 geciteerd) kan men dan ook als freudiaanse symboliek lezen. Als de oorlog uitbreekt, wordt déze wereld werkelijkheid; dan komen er mogelijkheden die appelleren aan de verdrongen actieve kant van zijn persoon. Het is de functie van de inleidende episoden (1-5, p.5-22), die Osewoudts jeugd beschrijven, de lezer duidelijk te maken dat de hoofdpersoon van het boek zich in een situatie bevindt die hem open doet staan voor de uiterlijk zo frappant op hem lijkende Dorbeck. Dat is de wereld van activiteit, viriliteit, kracht, heldhaftigheid en heersersschap: ‘Een man [...] aan niets anders gebonden dan zijn eigen wil, een man voor wie de wereld zich buigt.’ (p.91) De passieve, mislukte Osewoudt ziet in Dorbeck zijn niet-gerealiseerde mogelijkheden, zijn verdrongen ik, zijn verborgen wensen, zijn ego-ideaal of zijn superego om in psychologische termen te spreken; | |
[pagina 29]
| |
de dubbelganger Dorbeck is de actieve, agressieve kant van de passieve Osewoudt.Ga naar eind13 Voor hem is Dorbeck degene die hij had kunnen zijn als de omstandigheden anders waren geweest. Zijn hier geschetste psychologische constitutie vormt de verklaring van zijn gedrag ten opzichte van Dorbeck die hij blindelings volgt. De daden die hij in opdracht of in de geest van Dorbeck verricht, moeten hem een identiteit verschaffen. Als zijn haar zwart geverfd is en hij óók uiterlijk geheel aan Dorbeck gelijk denkt te zijn, is hij verrukt: hij heeft nu ook zichtbaar een identiteit, hij is niet meer de kleurloze, passieve sigarenwinkelier, hij noemt zich Dorbecks tweelingbroer (p.123, 216, 217). ‘Dorbeck heeft een ander mens van mij gemaakt, dacht hij.’ (p.103) Dorbeck maakt hem los van zijn milieu, van zijn sigarenwinkel, van zijn vrouw, zelfs van zijn moeder (zie ook hieronder) en voert hem in de wereld van geweld, heldendom, vrouwen en geluk. Ondertussen is hij niet Dorbeck geworden. Voortdurend is hij zich bewust van zijn onaanzienlijk uiterlijk: vele malen spreekt of denkt hij er zelf over of wijzen anderen hem daar op (bijvoorbeeld p.270, 386, 373, 400). Bij het naderen van de bevrijding denkt hij: ‘Ik kan mijn haar niet altijd zwart blijven verven en al deed ik het, ik zou toch nooit een man als Dorbeck zijn. Ik lijk wel op hem, maar niet helemaal.’ (p.212) Voortdurend beseft hij dat hij zonder Dorbeck niets is. En áls hij dan iets is, denkt hij, dan is het omdat de anderen in hem eigenlijk Dorbeck zien. Vandaar ook zijn opvatting dat Marianne eigenlijk verliefd is op Dorbeck (p.210-213). Voor dit alles is het gesprek in episode 23 (p.215-219) met Marianne, de enige aan wie hij zich kan geven, bijzonder belangrijk. Alleen door Dorbeck ook is de oorlog voor hem van belang. Dat blijkt uit zijn houding gedurende de vier jaar dat Dorbeck niet verschijnt: ‘[het] was of de oorlog niet voor hem bestond.’ (p.47) Maar dat blijkt vooral uit het verhaal zelf: het verdwijnen van Dorbeck en het einde van de oorlog vallen samen; Osewoudts verzetsdaden blijken dan geheel anders gewaardeerd te worden. ‘Zonder Dorbeck ben ik niets’ (p.385, 406): Dorbeck heeft van de kleurloze Osewoudt een verzetsheld gemaakt, maar na zijn verdwijning valt Osewoudt weer terug in zijn onaanzienlijke persoonlijkheid: ‘Een slappe jongen die de hele dag over de toonbank van een sigarenwinkel hangt, een jongen zonder baard.’ (p.251) Zijn leven is verbonden met dat van zijn dubbelganger. Osewoudt gaat dus op toevallige en irrationele gronden in het verzet: hij | |
[pagina 30]
| |
denkt zijn zwakke persoonlijkheid een identiteit te kunnen verschaffen. Er is geen sprake van een bewuste keuze. Overigens is hij ook niet geinteresseerd in noties als ‘vaderland’: ‘Vaderland, wat is dat? dacht hij. De blauwe tram? De gele tram? Ze rijden nu even goed als vroeger, alleen 's avonds met weinig licht.’ (p.86-87) De hierboven (op pagina 19) door mij geciteerde motivering, spreekt hij uit onmiddellijk nadat zijn haar zwart geverfd is en hij zijn ego-ideaal denkt te zijn: hij spreekt hierop de wijze van Dorbeck! (p.93) In de passieve, zwakke wereld van Osewoudt speelt zijn moeder een grote rol. Hij heeft een duidelijke moederbinding (onder andere p.19, 77, 85, 390), en hier en daar komt Oedipus heel even om de hoek kijken (p.9, 46, 52, 255), al is de vadermoord niet door de zoon maar door de moeder begaan! Deze aan waanvoorstellingen lijdende vrouw ziet echter in haar geest het gevaar van de actieve wereld die Dorbeck vertegenwoordigt. Ze tracht haar zoon te waarschuwen: ‘jij gaat te gronde als je niet naar mij luistert!’ (p.33) Ze stuurt Dorbecks boodschappers weg en ze is er de oorzaak van dat een foto waar Dorbeck op staat, mislukt: ‘[zij] begon te snikken, zeggend dat zij nu niets meer voor hem kon doen.’ (p.46) Met dit alles wil zij haar zoon van de mannelijke Dorbeck-wereld afhouden en de moederbinding continueren. Als Osewoudt eenmaal in de ban van Dorbeck is, bekent hij zichzelf dat het het beste zou zijn als de Duitsers haar pijnloos zouden doden (p.91; zie p.124). Marianne is behalve van Ria ook een tegenpool van zijn moeder. Deze mooie studente in de medicijnen ziet hem, zijn uiterlijk, zijn gedrag en zijn meningen hierover heel nuchter; klinisch, zou men in dit verband kunnen zeggen. Zo zegt zij over zijn baardloosheid: ‘dat is natuurlijk een eigenaardig fysiologisch verschijnsel, maar het kan gewoon een huidafwijking zijn, die verder nergens mee te maken heeft.’ (p.215; zie p.215-218) Hierboven noteerde ik al Osewoudts besef dat hij niet Dorbeck is, maar alleen zijn minderwaardige dubbelganger: ‘Dorbeck is het geslaagde exemplaar, ik ben het misbaksel.’ (p.218) In samenhang met dit minderwaardigheidsgevoel moet Osewoudts schuldgevoel gezien worden. Hij voelt zich schuldig tegenover zijn superego. Dat blijkt al in het begin van het boek als hij na het mislukken van de Leica-films zich tracht te rechtvaardigen door een Leica-camera te kopen en wat Duitse vrachtauto's te fotograferen (p.34-35; achteraf blijkt overigens dat er niets op Dorbecks films stond). Maar belangrijker is Osewoudts uitspraak tegenover Marianne: ‘Toch heb ik een slecht geweten, toch is het of ik ze [de mensen | |
[pagina 31]
| |
die hem vanwege zijn onmannelijk uiterlijk veroordelen] op een of andere manier gelijk geef.’ (p.215) Hoewel Osewoudt zich onschuldig acht, accepteert hij de argumenten van de anderen, accepteert hij de wereld die onderscheid maakt tussen schuld en onschuld, en tracht hij zich te rechtvaardigen (zie p.345). Maar alles keert zich tijdens het onderzoek van Selderhorst tegen hem, en wanneer alle mogelijkheden zijn uitgeput, kan alleen Dorbeck nog redden. Maar deze is onvindbaar en zonder Dorbeck is hij niets. Hij blijft opgesloten in zijn passieve ik, in zijn onaanzienlijk uiterlijk, en te redden is hij niet. Zijn verlangen Dorbeck te worden en zich op deze wijze een identiteit te verschaffen is onvervulbaar, het wordt zelfs zijn ondergang. Dorbeck verdwijnt zonder een duidelijk spoor achter te laten. Men kan zich afvragen of hij wel bestaan heeft. Duidelijk is dat hij niet met zekerheid geïdentificeerd kan worden met Jagtman. De tandarts herkent weliswaar Osewoudts foto als een portret van zijn patiënt Jagtman en men weet ook dat hij evenals Dorbeck in Rotterdam twee Duitse saboteurs heeft laten fusilleren, maar hij is op 20 juli 1940 in Duitse gevangenschap verdwenen (en twee maanden later naar een concentratiekamp gevoerd), en kan dan moeilijk op 23 juli aan de aanslag te Haarlem meegedaan hebben (p.374-376). Ria, Turlings en Roorda moeten echter een dubbelganger gezien hebben, en na de oorlog kan Osewoudt het uniform dat deze had achtergelaten tonen, maar dit bewijsstuk is symbolisch voor de bewijzen die in het boek geleverd worden: het valt letterlijk uiteen zodra Osewoudt het aanraakt (p.350; zie 392-393). Ebernuss is op een of andere manier (misschien via de gevangen Marianne) Dorbecks bestaan te weten gekomen. Wat weet hij nog meer van Dorbeck? Dat hij nog meer weet wat hij echter niet tegen Osewoudt wil zeggen, blijkt uit zijn hierboven (pagina 22) door mij geciteerde uitlatingen: dit kan echter alleen slaan op het spel dat de Duitsers met Osewoudt gespeeld hebben bij het oppakken van de groep Labare; Ebernuss weet dat men na de oorlog Osewoudt hiervoor aansprakelijk zal stellen. Indien men van het bestaan van Dorbeck uitgaat, moet men nog vaststellen wie hij is: een verzetsstrijder? een agent uit Londen (zoals onder meer blijkt uit zijn woorden op p.267)? een handlanger van de Duitsers die Osewoudt gebruikt? of verzetsman én collaborateur? Het boek bevat echter ook gegevens die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat Dorbeck niet bestaat, dat hij een hallucinatie is van een aan | |
[pagina 32]
| |
waanvoorstellingen lijdende Osewoudt. Deze zou zich dan zijn eigen superego geschapen hebben. Wij weten dat zijn moeder aan dezelfde kwaal lijdt. Wij hebben ook voorbeelden van zijn actieve fantasie gezien: de wereld van de kanonnen (p.22, 24); dat hij in een visverkoopster zijn moeder ziet is een illusie (p.124). In dit verband is het van belang erop te wijzen dat in het weinige (maar hoe functioneel) dat de roman over zijn jeugd meedeelt, een passage voorkomt waar de twaalfjarige Osewoudt het verhaal van de onderwijzer waarmee het boek opent aan zijn oom navertelt, maar er iets aan toevoegt dat de onderwijzer niet gezegd heeft (p.8, regel 19-20; zie p.5, regel 1-8). Daarnaast moet opgemerkt worden dat Dorbeck soms onder bijzondere omstandigheden verschijnt: in een onweersbui (p.35), in verblindend tegenlicht (p.263); hij verdwijnt soms ook plotseling (p.36); ook het telefonisch contact (p.134-137) loopt vreemd (dit alles kán ook op natuurlijke wijze verklaard worden). Men kan echter op grond van dit alles niet zomaar concluderen dat Dorbeck een waanvoorstelling van Osewoudts geest is; het boek verschaft voldoende argumenten die voor zijn werkelijk bestaan pleiten, al kan Osewoudt het niet bewijzen. Toch loopt niet alleen Osewoudt maar ook de lezer vast: men kan niet alle gegevens van het boek tot een sluitend geheel passen. Omdat men te weinig weet en men op niet te bewijzen veronderstellingen moet afgaan, valt na de oorlog Osewoudts illegale leven niet meer te reconstrueren. Noch Osewoudt, noch de lezer slaagt erin orde in de chaos van zijn belevenissen te brengen. Alleen de wijze waarop de groep Labare wordt gepakt, wordt voor de lezer duidelijk; maar ook hier slaagt Osewoudt er niet in zijn onschuld te bewijzen. Hij slaagt er niet in de na de bevrijding tegen hem ingebrachte beschuldigingen te weerleggen, omdat alles omkeerbaar blijkt te zijn; de gegevens waarover hij beschikt zijn onvolledig en kunnen ook anders geïnterpreteerd worden. Zowel Osewoudt als de lezer geloven in zijn onschuld; de lezer, die niet over andere gegevens beschikt, moet hierin wel met de hoofdpersoon meegaan. Ik kom nog (hieronder in hoofdstuk 7) over de verhouding tussen de visie van Osewoudt en die van de lezer te spreken, maar nu al kan vastgesteld worden dat de lezer, hoewel hij (bijna) het hele boek door alles met de ogen van Osewoudt beleeft, toch een iets breder gezichtsveld heeft: hij kan immers terugbladeren en, niet gehinderd door de wijzigingen die het geheugen in de gebeurtenissen van het verleden aanbrengt, nauwkeurig de latere opvattingen over de gebeurtenissen confronteren | |
[pagina 33]
| |
met die gebeurtenissen zoals ze beschreven staan; daarnaast kan de lezer, ook al ziet hij alles door de bril van Osewoudt, toch kritiek hebben op diens conclusies. Op deze wijze het boek herlezend komt men tot enkele oorzaken die ertoe leiden dat Osewoudt zijn illegale daden, zijn verleden en zijn opdrachtgever niet kan bewijzen: 1. Osewoudt is ertoe geneigd werkelijkheid en waan dooreen te halen; hij verbeeldt zich dingen. Dit geldt overigens voor ieder mens, maar, zoals zojuist uiteengezet, in het bijzonder voor Osewoudt. Omdat de lezer het verslag van de gebeurtenissen vanuit het standpunt van Osewoudt voorgezet krijgt, is het voor hem moeilijk met zekerheid waan en werkelijkheid te scheiden. Zoals hierboven al vermeld, verbeeldt hij zich in een visverkoopster zijn moeder te zien (p.124). Mogelijk verbeeldt hij zich ook dat zijn naam op het station te Amsterdam wordt omgeroepen (na het avontuur te Lunteren, p.169). Wie zou hem willen oproepen? De Duitsers zouden hem beter bij de uitgang kunnen opwachten. Dat Dorbeck hem laat oproepen is onwaarschijnlijk: hij spreekt er later, als Osewoudt het ter sprake brengt, niet over (p.272). Overigens is een grens tussen dit eerste punt en de beide hieronder volgende punten moeilijk te trekken. 2. Osewoudts geheugen laat hem in de steek. Een onbelangrijk detail komt op p.329 voor: in zijn verslag van de gebeurtenissen van p.51 slaat hij drie dagen over. Dat hij later de weg waarlangs hij uit het huis van Labare is gevlucht (zie episode 36), niet meer kan terugvinden, kan ook aan zijn geheugen geweten worden.Ga naar eind14 Aan Moorlag vraagt hij of deze zich herinnert dat hij hem over Dorbeck heeft verteld (p.260); Osewoudt heeft echter daarover niet gesproken. Hetzelfde geldt voor Oom Bart (p.356); ook hier leert terugbladeren dat Osewoudt zich vergist: hij heeft zijn oom niets over Dorbeck gezegd. Tijdens de verhoren doet Osewoudt het voorkomen alsof er drie personen te Haarlem gedood moesten worden (p.370), maar terugbladerend blijkt dat het om twee personen gaat (p.39-40). Ook zijn mededeling (p.371) dat Dorbecks boodschappers gezegd hadden dat de te ontwikkelen films leeg waren, is onjuist: deze hebben niets gezegd omdat zij Osewoudt niet thuis troffen (p.32-33); Dorbeck vertelt hem later de inhoud van hun boodschap (p.36). Osewoudt vertelt later ook dat Dorbeck hem gezegd heeft dat de te liquideren personen de provocateurs zijn die hem de waardeloze films in handen hadden gespeeld (p.370-371). Als men de betreffende passage terugzoekt (p.36), ziet men dat Dorbeck over één provocateur spreekt en | |
[pagina 34]
| |
bovendien niets zegt over liquideren. Behalve het falen van zijn geheugen kan in deze laatste gevallen ook Osewoudts verbeelding een rol gespeeld hebben: hij wil een orde leggen in de gegevens die hem bereiken, en wijkt daarbij onbewust van die gegevens af. In de versie van de zojuist genoemde gebeurtenissen die Osewoudt later geeft, heeft hij voor zichzelf verklaard waarom er in Haarlem een aanslag gepleegd moet worden. Men moet bij dit alles echter bedenken dat het verhaal niet altijd alles vertelt: hier en daar wordt verwezen naar gebeurtenissen die niet verhaald zijn. Zo blijkt op p.172 plotseling dat Osewoudt met Marianne op het Muntplein te Amsterdam een afspraak heeft. Op p.190 blijkt hij opeens Marianne's achternaam te weten; ook kent hij plotseling Elly's werkelijke naam (p.261). Ook de verhoren worden niet volledig verteld: op p.347 blijkt opeens dat Dorbecks uniform al eerder ter sprake is gekomen; ook is op p.358 de naam Jagtman nog niet eerder gevallen. Het is dus mogelijk dat enkele van de hierboven vermelde gevallen waarin sprake was van het falen van Osewoudts geheugen, hun oorzaak vinden in dit aspect van de compositie van de roman. 3. Osewoudt maakt beoordelingsfouten; hij ziet bepaalde dingen niet of onjuist. Dit kan heel goed gedemonstreerd worden aan de enige gebeurtenis die voor de lezer geheel duidelijk is: de ‘bevrijding’ uit het ziekenhuis. Als Osewoudt merkt dat zijn lichamelijke toestand niet zo ernstig is dat een ziekenhuisopname noodzakelijk was, denkt hij dat de homoseksuele Ebernuss hem heeft willen sparen (p.194). Hij verbindt geen conclusies aan het feit dat zijn bevrijders hem, zonder onderduikadres, op straat achterlaten (p.196-200, 207-208, 271): hij ziet niet dat men, via hem, de groep Labare wil vangen. Hij acht, zonder over argumenten te beschikken, achtereenvolgens Labare, de ziekenhuisdokter en Dorbeck verantwoordelijk voor zijn bevrijding (p.201, 208, 271; zie p.334). Overigens beoordelen anderen deze bevrijding ook verkeerd: men zie de meningen van Labare en van diens medewerker Suyling (p.207-209). Wanneer Osewoudt na de aanslag te Haarlem op de tram naar Zandvoort de NSB'er Turlings ziet, verbergt hij zich om niet gezien te worden. Het gevolg is dat Turlings, die enige minuten daarvoor Dorbeck had gezien en deze voor Osewoudt aanziet, kan volhouden de laatste gezien te hebben (p.42-43). Alles wat Osewoudt op deze bladzijden doet om zijn terugkeer naar Voorschoten zo onopvallend mogelijk te laten zijn, keert zich tegen hem. Later verbindt Osewoudt een geheel andere conclusie aan Turlings gedrag: Turlings heeft hem op de tram zien springen en is | |
[pagina 35]
| |
hem gevolgd (p.272). Deze laatste opvatting komt voort uit Osewoudts wantrouwen ten opzichte van de anderen. Onjuist ook is Osewoudts handelwijze als in de bioscoop te Amsterdam een op hem betrekking hebbend opsporingsbericht geprojecteerd wordt. Hij rent onmiddellijk de bioscoop uit en valt daardoor juist op (p.175-176). Dat hij de Leica-films verprutst, komt omdat hij, met geringe kennis van zaken, in een donkere kamer aan het werk gaat; niettemin zijn zijn overwegingen om de films zelf te ontwikkelen begrijpelijk (p.32). Een fout maakt hij ook als hij de jeugdleidster met wie hij naar Lunteren gaat, niet vraagt om haar identificatie, een van de foto's. Wanneer Osewoudt om de tijd te doden de Amsterdamse Universiteits-bibliotheek bezoekt en daar Zéwüster, met wie hij in Haarlem de aanslag had gepleegd, ontmoet, vlucht de laatste weg; Osewoudt trekt dan onjuiste conclusies: hij ziet hem zelfs als een verrader (p.129-130). Later blijkt overigens dat ook Zéwüster deze ontmoeting onjuist beoordeelt. Zijn wantrouwen doet hem menen dat Osewoudt hem schaduwde: ‘Hij dacht: wat doet een jongen van die soort in een universiteitsbibliotheek?’ (p.372) In zijn verpleegstersvermomming doet hij zijn herenhorloge af, omdat hem dat zou kunnen verraden (p.276). Een onjuiste conclusie, want als hij, in het bevrijde Zuiden aangekomen, tegenover een arts die hem een lift geeft, wil aantonen dat hij geen echte verpleegster is en dan zijn herenhorloge toont, zegt deze: ‘Dat hebben verpleegsters meestal, omdat de wijzerplaat groter is.’ (p.301) Tot in details worden het hele boek door verschillende conclusies uit dezelfde feiten getrokken. Men zou De donkere kamer het boek van het misverstand kunnen noemen.Ga naar eind15 In Osewoudts falen zijn daden te bewijzen spelen ook nog andere oorzaken een rol: 4. Osewoudt ondervindt tegenslagen door overmacht, door pech, door toeval. De eerste foto waarop Dorbeck staat, bederft doordat Osewoudts moeder plotseling de donkere kamer binnenkomt (p.46). En de tweede foto, waarop Dorbeck en zijn dubbelganger te zamen voor de spiegel staan, blijft blanco: mogelijk is het spoeltje van de film ná de opname van Ebernuss en Osewoudt losgeraakt.Ga naar eind16 Het toeval speelt een grote rol in het boek, tot in details: wanneer Osewoudt naar zijn huis belt om Moorlag een boodschap te geven, zoekt hij, als Ria de telefoon opneemt, snel een valse naam; zijn oog valt op een reclame ‘Mijnhardt's tabletten’ | |
[pagina 36]
| |
en hij noemt zich Mijnhardt, wat door zijn vrouw als Meinarends verstaan wordt, een haar bekende naam van een vriend van Moorlag (p.62). Alle personen van wie een getuigenis misschien (!) voor Osewoudt van belang zou kunnen zijn, zijn hetzij onvindbaar (Dorbeck, Marianne), hetzij omgekomen (zijn moeder, Ria, Moorlag, Meinarends, Labare c.s., Roorda, Zéwüster, Elly, de pseudo-jeugdleidster, Ebernuss). De nog levende getuigen helpen Osewoudt van de wal in de sloot (de Duitse ambtenaar Malknecht, Oom Bart, De Vos Clootwijk; dit zou ook voor Turlings gelden). 5. Osewoudt ondervindt tegenslag door fouten, vergissingen en vervalsingen van anderen. Zéwüsters beoordelingsfout heb ik zojuist vermeld. Roorda (p.183-184) kan Osewoudt niet gezien hebben; mogelijk heeft hij Dorbeck gezien, die zich dan van de schuilnaam Henk Osewoudt bediend heeft, terwijl een derde diens schuilnaam Elkan (zie p.182) gebruikte. Roorda's getuigenis is een van de vele plaatsen in het boek waar zowel Osewoudt als de lezer voor een raadsel blijft staan. Men kan wel vaststellen dat het getuigenis van de Utrechtse spoorwegambtenaar De Vos Clootwijk (p.317-318) vals is. Tenslotte moet worden vermeld dat Osewoudt het slachtoffer van het bedrog van Ebernuss is. De Nederlandse politie toont haar kwade trouw wanneer zij gegevens uit Duitse bronnen die vóór Osewoudt pleiten ter zijde schuift omdat deze uit onbetrouwbare bron stammen (p.368-369), terwijl ze, zodra deze tégen Osewoudt gebruikt kunnen worden, wel worden geaccepteerd. De Duitse ambtenaar Malknecht verklaart na de oorlog van mening te zijn dat Osewoudt aan de bevrijdingscomedie meegewerkt heeft en dat de vrienden Osewoudt en Ebernuss elkaar bij het naderen van het einde van de oorlog er doorheen hebben willen slepen; overigens een verdacht getuigenis, want deze lagere ambtenaar heeft zijn informatie van horen zeggen (p.334-337). 6. Osewoudt wordt gehinderd door onbegrip en tegenwerking van anderen. Zij beletten hem bepaalde bewijzen in handen te krijgen. De Engelse politie, zich beroepend op ambtelijk belang, weigert Dorbeck onder hun geheime agenten te doen opsporen (p.320). De Nederlandse politie gaat, zoals zojuist geïllustreerd, selectief om met het bewijsmateriaal. Voortdurend bewijst zij haar vooringenomenheid tegen Osewoudt door van de mogelijke verklaringen telkens de voor hem meest belastende te kiezen. Een heel enkele maal weet Osewoudt de Nederlandse politie van zijn | |
[pagina 37]
| |
waarheid te overtuigen. Op grond van een uit Duitse rapporten afkomstig getuigenis van Zéwüster meent Selderhorst dat Osewoudt juist op het enig ‘goede’ slachtoffer van de aanslag te Haarlem heeft geschoten. Osewoudt kan hem echter van de onjuistheid van deze opvatting overtuigen, maar de reactie van zijn ondervrager tekent diens vooroordeel: ‘Verdomme! [...] nou goed [...] Wat dan nog?’ (p.370-373) Bij dit alles moet in het oog gehouden worden dat Osewoudts uiterlijk niet tot sympathie noodt; ook Selderhorst laat niet na hierop te wijzen (p.368). Over het onbegrip van de anderen zo dadelijk meer.
De hier genoemde oorzaken van Osewoudts onmogelijkheid zijn daden - en dus zijn identiteit - te bewijzen, kan men samenvatten onder de noemer: gebrek aan feitelijke gegevens. Hij kent maar een deel van de werkelijkheid en moet zich daarmee redden. Gehinderd door sijn eigen psychologie, door de psychologie van de anderen, door gebrek aan waarnemingsvermogen, door beoordelingsfouten, door tegenwerking en bedrog van anderen, slaagt hij er niet in zijn goede trouw te bewijzen. De hierboven genoemde oorzaken voor zijn nederlaag hebben niet alleen betrekking op de geschetste persoon Osewoudt, maar zijn van algemeen menselijke aard. Het oordeel van de mens over zichzelf en over anderen is voortdurend onderhevig aan moedwil en misverstand. In dit verband kan men een in de roman voorkomend Hölderlin-citaat zien: ‘De mens is een god als hij droomt, maar een bedelaar als hij denkt.’ (p.289; uit Hyperion). Wat Osewoudt over zijn situatie denkt, is een geheel van onbewijsbare opvattingen. Zijn visie staat tegenover die van de anderen, maar ook zij beschikken, al erkennen zij dat niet, slechts over onbewijsbare meningen. Naast Osewoudts visie wordt in de roman een aantal andere meningen gedemonstreerdGa naar eind17: 1. De Duitse politie komt achter het bestaan van de dubbelganger. Ebernuss echter gebruikt Osewoudt: hij is alleen in hem geïnteresseerd als middel om de illegalen te pakken en als middel om het einde van de oorlog te overleven. Ik zie zijn eerste voorstel aan Osewoudt (deze hoeft alleen maar de sociëteit van Moorlag te bezoeken, p.248) als een inleiding tot het tweede (Osewoudt moet hem helpen onderduiken, p.257-258). 2. De Engelse politie is alleen in Osewoudt geïnteresseerd omdat hij ‘hun’ agente Elly verraden zou hebben. Kolonel Smears weigert Dorbeck te laten opsporen. | |
[pagina 38]
| |
3. De Nederlandse politie (inspecteur Selderhorst) staat op het standpunt dat Osewoudt een verrader en een leugenaar is, die zich eruit probeert te praten door een gelogen Dorbeck ten tonele te voeren. 4. Oom Barts wereldvreemd idealisme veroorzaakt zijn onbegrip voor Osewoudt en zijn opvattingen omtrent erfelijkheid (zie p.122) brengen hem tot de mening dat zijn neef een dégeneré is, die tot de vreselijkste dingen in staat is. 5. De journalistiek geeft een aaneenschakeling van juiste en van apert onzinnige meningen omtrent Osewoudt; het kranteartikel (episode 41) is een persiflage op de berichtgeving in de pers. 6. De psychiater Lichtenau vertegenwoordigt het psychologische standpunt: Osewoudt lijdt aan hallucinaties en schept zich in Dorbeck zijn superego, waardoor hij de verantwoordelijkheid voor zijn daden buiten zichzelf legt.Ga naar eind18 7. Pater Beer ziet Osewoudt vanuit theologisch gezichtspunt: zijn roepen om Dorbeck betekent een roepen om God.Ga naar eind19 Deze opvatting wordt in het boek met ironie getekend. De pater belooft te bidden opdat de Leica, die het bewijs van Dorbecks bestaan zal leveren, gevonden wordt, maar op dat moment is het toestel al gevonden. De film zal het bestaan van Dorbeck-God niet bewijzen en zal niet Osewoudts redding maar zijn ondergang betekenen. De hierboven (op pagina 25) geciteerde slotzin van het boek is dan ook symbolisch: de bemiddelaar op de weg naar rechtvaardigheid, vrede en verlossing kan Osewoudt niet helpen; elk beroep op religie leidt tot niets. Van deze opvattingen zijn er maar twee die het bestaan van Dorbeck niet ontkennen, namelijk die van de Duitse en de Engelse politie. Maar de gegevens van de Duitse politie zijn na de oorlog niets waard en de Engelse politie weigert elk onderzoek naar haar geheime diensten, zodat Osewoudt alleen blijft in zijn geloof in Dorbeck. Voor alle opvattingen geldt dat zij samenhangen met de subjectiviteit van de personen, met hun vooroordelen en hun belangen. De anderen kunnen Osewoudt niet begrijpen en verhinderen hem zijn visie waar te maken. De anderen oordelen, hoewel ze weinig van Osewoudt weten, en hij kan er niets tegen beginnen. Die anderen zijn niet als psychologische portretten getekend, maar kunnen, symbolisch, gezien worden als personificaties van bepaalde opvattingen over de hoofdpersoon. Ook Osewoudts moeder en Marianne kunnen als personificaties gezien worden; zij appelleren respectievelijk aan Osewoudts passieve en actieve kant. | |
[pagina 39]
| |
Dorbeck personifieert in de wereld van de symboliek Osewoudts superego. Tenslotte is Osewoudt zelf de personificatie van Hermans' opvatting van de mens.
Wanneer ik thans het thema van De donkere kamer ga formuleren, is het nuttig vooraf te omschrijven wat ik met deze term bedoel. Thema gebruik ik hier in de zin van centraal idee van een literair werk, het probleem dat het stelt. Onder motief versta ik een uit de wereldliteratuur bekend element waarmee een verhaal kan worden opgebouwd, zoals het Oedipusmotief of het dubbelgangermotief. Osewoudt leeft in een wereld van bedrog, vergissingen, onzekerheden. Hij kan wat hij als de waarheid ziet niet bewijzen; tegenover de waarheid van de anderen verschrompelt bij hem de waarheid tot zijn waarheid. Hij kan echter dit onderscheid niet maken, evenmin als tussen waan en werkelijkheid. Ook al zou vastgesteld kunnen worden dat zijn waarheid uit wanen bestaat, dan nog is dat de enige en onontkoombare werkelijkheid van Osewoudt, en deze werkelijkheid betekent zijn ondergang. Hij kan zijn verleden niet bewijzen, maar de anderen kunnen het ook niet: alles wat als waarheid wordt voorgesteld, blijkt uit niets anders dan uit onbewijsbare opvattingen te bestaan. Er is een discrepantie tussen de feiten en de voorstellingen daarvan in de geest van de verschillende personages. Men kan in de taal, met woorden, over Dorbeck en zijn wereld spreken, maar deze woorden verwijzen niet naar eenduidige betekenissen, naar feitelijkheden. Niemand kan wat bewijzen, ook de lezer niet. Hij beleeft het verhaal met de ogen van de hoofdpersoon, en het is hem niet mogelijk de werkelijke gebeurtenissen achter de gepresenteerde visies te reconstrueren. Men komt steeds uit bij mogelijkheden, nooit bij zekerheden. De lezer kan in de gegeven omstandigheden niet uitmaken wie of wat Dorbeck is, en dus kan hij niets bewijzen omtrent de daden van Osewoudt. De lezer ziet slechts misverstanden, verkeerde berekeningen, omkeerbare conclusies, gebrek aan gegevens, onbewijsbare veronderstellingen, vervalsingen, dubbelzinnigheden. Het thema van de roman De donkere kamer van Damokles kan nu omschreven worden als dat van de onkenbaarheid. De mens is niet in staat zichzelf, zijn verleden, zijn omgeving, zijn wereld te kennen. Begrippen als waarheid, werkelijkheid zijn slechts aanduidingen voor subjectieve meningen. De mens beschikt over te weinig mogelijkheden zichzelf en zijn wereld te kunnen begrijpen. Zijn streven naar het verkrijgen van een | |
[pagina 40]
| |
identiteit is vergeefs: ego en superego zijn niet tot een eenheid te brengen. De mens mislukt. Hij is overgeleverd aan de jungle en de chaos van het bestaan. Zekerheden kent hij niet, in zijn absolute eenzaamheid kent hij alleen de zekerheid van de dood. In deze wereld is geen plaats voor begrippen als moraal, goedheid, keuze, schuld (zie de woorden van de jonge ss'er, p.360-362). Er is niets anders dan de vergeefse strijd tegen de ‘waarheid’ van de anderen. Dit thema hangt nauw samen met enkele andere aspecten van dit boek: het dubbelgangermotief (zie hieronder op pagina 48), de verteltechniek (zie hieronder op pagina 52 en 66), het decor van collaboratie en verzet (zie hieronder op pagina 61 en 63). De titel van het boek sluit bij deze interpretatie aan. Damokles' leven werd bedreigd door een zwaard dat aan een paardehaar boven zijn hoofd hing.Ga naar eind20 Osewoudts bestaan hangt af van een donkere kamer waar een foto de waarheid aan het licht moet brengen. ‘Nergens ter wereld komt zoveel aan het licht als in een donkere kamer!’ zegt Labare tegen hem (p.100) - de donkere kamer waar Osewoudt het Leica-filmpje met de opname van Dorbeck en hemzelf ontwikkelt, brengt echter niet de objectieve waarheid van een foto aan het licht, maar betekent zijn ondergang: het zwaard valt. Het hele boek door verkeert Osewoudt veel in donkere kamers en in kamers in het algemeen. Zij tekenen de geslotenheid van zijn wereld; hij zit opgesloten in de donkere kamer van zijn persoonlijkheid. Ook de wereld, ondoorzichtig, onduidelijk en onkenbaar, is een donkere kamer; zij betekent juist door haar onkenbaarheid een voortdurende dreiging: zij kan de weerloze mens plotseling tot slachtoffer maken. Bij dit laatste sluiten ook de openingszinnen van de roman aan. Het betreft het slot van een verhaal van de onderwijzer van Osewoudts klas: ‘...Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken. Hij stierf van dorst want het water van de oceaan was zout. Hij haatte het water dat hij niet drinken kon. Maar toen de bliksem in zijn vlot sloeg en het vlot in brand vloog, schepte hij dat gehate water met zijn handen op, om te proberen de brand te blussen!’ (p.5; zie p.8) Dit verhaal kan in verband met het boek als een parabel gelezen worden. De eenzame Osewoudt haat de wereld die zijn identiteit, zijn waarheid niet accepteert; hij kan er niet in leven en moet een beroep doen op de middelen van die wereld om zichzelf te kunnen bewijzen, maar zijn redding kan hij niet bewerken.Ga naar eind21 In de tiende druk is als ‘Naschrift’ een Wittgenstein-citaat toegevoegd: | |
[pagina 41]
| |
‘“Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is. Hier wordt het zoeken naar Dorbeck in een taalfilosofisch verband geplaatst: in de taal is Dorbeck er, ook al wordt hij niet gevonden, want het werkwoord ‘zoeken’ is op een object gericht. Hier wordt gedemonstreerd dat de taal niet naar de werkelijkheid verwijst; tussen de mens en de werkelijkheid staat ook nog de taal als barrière.
Een roman kan men, in principe, op drie niveaus lezen. De eerste laag is die van het verhaal. De donkere kamer kan men allereerst als een verhaal lezen, als men wil als een avonturenroman, een oorlogsroman of een detectiveroman.Ga naar eind23 Het boek is dan het verhaal van een man die door een sterk op hem lijkend persoon in allerlei verzetsactiviteiten betrokken wordt, maar die na de oorlog, als zijn opdrachtgever onvindbaar blijkt, zijn goede trouw niet meer kan bewijzen. Een spannend verhaal is deze roman ook, maar niet alleen en niet in de eerste plaats. Het tweede niveau ligt op psychologisch terrein. De roman is hier het verhaal van een aan minderwaardigheidsgevoelens lijdende man die van een persoon in wie hij zijn verdrongen superego ziet opdrachten tot illegale activiteiten krijgt waardoor hij zich een identiteit verschaft meent te hebben, maar die wanneer deze dubbelganger verdwijnt ten onder gaat.Ga naar eind24 Een roman met psychologische motieven is De donkere kamer ook, maar niet alleen en niet in de eerste plaats. Het derde niveau is de thematische laag. De roman wordt hier uiteindelijk als symbolische, filosofische of ideeënroman beschouwd. Het boek is dan het verhaal dat de onkenbaarheid van de mens en zijn wereld demonstreert. Ik meen dat ik hierboven aan alle drie niveaus aandacht heb geschonken. |
|