Bedriegers en bedrogenen: opstellen over het werk van Willem Frederik Hermans
(1980)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Waarheid en dromen
| |
[pagina 80]
| |
wordt door die staf vertrouwd. Hij hoort veel - te veel. 15 september is hij bij Kiesewetter, hoofd van de Abwehr in bezet Nederland, en zegt hem: er komt een offensief naar de Zuiderzee, er komen luchtlandingen in Nederland. Kiesewetter vertrouwt hem niet, geeft het bericht niet door. De Duitse staven rekenen op luchtlandingen bij het Ruhrgebied, opperbevelhebber Model blijft met zijn staf vlak bij Arnhem zitten, in hotel de Tafelberg. Zaterdag 16 september. 's Avonds om zeven uur valt het besluit: morgen’. Tussen 1952 en 1958 werkt Hermans aan de roman De donkere kamer van Damokles. ‘Destijds putte ik veel van mijn stof uit de rapporten van de Parlementaire Enquêtecommissie, die jarenlang mijn dagelijkse lectuur zijn geweest. Een onuitputtelijke bron van inspiratie’, zegt Hermans in 1962, eraan toevoegend dat De donkere kamer op het geval Van der Waals geïnspireerd is.Ga naar eind128 De auteur zal in deze jaren zeker ook de King Kong-story in de verslagen van de commissie geboeid gelezen hebben; De donkere kamer vertoont enkele reminiscenties aan deze geschiedenis (zie hieronder). In oktober 1963 publiceert Hermans een nimmer door hem herdrukt artikel naar aanleiding van de verwikkelingen rond de verfilming van De donkere kamer. In dit artikelGa naar eind129 wijdt hij twee pagina's (p. 42-44) aan het geval King Kong. Deze pagina's vormen de kern van het hier te bespreken toneelstuk King Kong;Ga naar eind130 fragmenten komen er letterlijk in terug. Hij uit kritiek op het werk van de Enquêtecommissie en wijst erop dat er een belangentegenstelling bestond tussen de Nederlanders en de Engelsen. De Nederlanders hadden er belang bij aan te tonen dat het vaderlandse verzet en het militaire bevel (met name de persoon van Prins Bernhard waar King Kong mee in contact gestaan had) niet beticht konden worden van stommiteiten en verraad waardoor de vijand de plannen voor de luchtlandingen bij Arnhem in handen kon krijgen. De Engelsen hadden er belang bij de schuld van het militaire fiasco van het Arnhem-offensief van hun militaire bevelhebbers (Montgomery!) af te schuiven en ondersteunden daarom graag de verraadtheorie. Over de conclusie van de | |
[pagina 81]
| |
King Kong (Christiaan Lindemans) in 1944.
| |
[pagina 82]
| |
Enquêtecommissie die ik hierboven samengevat heb, schrijft Hermans: ‘De vaderlander geeft haar gelijk, de waarheidszoeker heeft het nakijken’. In april 1967 krijgt hij van de Gemeente Amsterdam de uitnodiging een toneelstuk te schrijven. Van het drama dat hiermee aanvangt, noem ik hier slechts enkele punten, tenzij anders vermeld steunend op het verslag dat Hermans onder de titel Wat Nederland niet op de televisie mocht zien aan de uitgave van het toneelstuk King Kong toegevoegd heeft. Het stuk, King Kong, wordt in april 1968 ingeleverd. Inmiddels (januari 1968) heeft de NTS Hermans uitgenodigd tot het schrijven van een televisiespel, waarop deze in augustus van dat jaar King Kong inleverde, geen enkele hoop hebbend dat de Gemeente Amsterdam iets met het stuk zou doen. De NTS meldt onmiddellijk met de voorbereidingen van de realisatie begonnen te zijn. In november ontvangt de auteur van de Gemeente Amsterdam een nogal afwijzend juryrapport. Bij de NTS is men in deze tijd uit zijn politieke slaap opgeschrikt: Hermans krijgt april 1969 een brief waarin erop gewezen wordt dat er ‘niet alleen artistieke maar uiteraard ook historische normen’ in het geding zijn; ook ‘het optreden van nog levende personen’ (Prins Bernhard treedt in het stuk even als personage op) heeft de NTS ertoe gebracht prof. L. de Jong om advies te vragen. In een brief schrijft deze van mening te zijn dat Hermans in King Kong wat ik gemakshalve ‘het Engelse standpunt’ noem, verdedigt (hetgeen niet zonder meer uit het stuk af te leiden is, zie hieronder) en hij herhaalt zijn hierboven geciteerde passage uit De bezetting. Later blijkt dat de NTS van Hermans heeft verwacht dat hij, op grond van De Jongs oordeel, zijn stuk zou wijzigen. De Jong zal niet beseft hebben dat hij als TV-censor voor uit te zenden toneelstukken gebruikt is. Als de dan NOS geheten NTS in november 1969 ontdekt dat King Kong eerder in verband met een opdracht van de Gemeente Amsterdam is ingezonden, heeft zij het middel gevonden om het politiek gevaar van de schermen te weren, zonder overigens de auteur op de hoogte te stellen. Deze heeft in de jaren 1969 en 1970 in een | |
[pagina 83]
| |
vijftal interviews zijn teleurstelling over het niet realiseren van zijn stuk uitgesproken. Zo zegt hij: ‘Waarschijnlijk als ik een oud mannetje van tachtig jaar ben beleeft King Kong zijn 200ste voorstelling. Dan word ik voortgeduwd in een rolstoel of zo en kan ik het allemaal toch niet meer zo volgen’.Ga naar eind131 Aad Nuis en Renate Rubinstein trekken King Kong in de Weinreb-polemiek: zij vermelden, zonder hun bron te noemen, dat het Nieuw Rotterdams Toneel, dat plannen heeft een stuk over Weinreb te maken, het stuk van Hermans geweigerd zou hebben.Ga naar eind132 In september 1972 verschijnt dan het toneelstuk in druk. Kort daarop mag Nederland dan toch iets zien: op 6 oktober wijdt de NOS in het TV-programma Uit de kunst een item aan het boek, waarin de laatste scène van het stuk (p. 92-94) gespeeld wordt. De hele kwestie komt in 1976 nog eens in de pers, naar aanleiding van het opzienbarende boek van Anthony Cave Brown, Bodyguard of lies, waarin het verraad van King Kong even aan de orde komt.Ga naar eind133
Het toneelstuk vertoont enkele kenmerken van het documentair toneel. Het is een door commentaren afgewisselde dramatisering van de verhoren die de Enquêtecommissie omtrent de zaak King Kong tussen 1948 en 1950 gehouden heeft. De personages kan men in twee groepen verdelen: historische (voornamelijk leden van de Enquêtecommissie en de door haar verhoorde getuigen) en fictieve (voornamelijk enkele demonstranten en een vader met zijn vragende zoontje; ook Clio, de muze van de geschiedschrijving, doet af en toe haar mondje open). De teksten van de historische personages ‘zijn niet alleen naar de geest authentiek, maar meestal ook letterlijk’ (p. 7). De tweede groep personages is het Hermansiaanse commentaar op deze historische uitspraken in de mond gelegd. Het stuk telt vier tonelen. Het opent met een dialoog tussen de vader en zijn zoontje over het verband tussen democratie en waarheid. Democratie is die staatsvorm waarin alle burgers zich een oordeel kunnen vormen over wat er gaande is, doceert Pa, | |
[pagina 84]
| |
daarom bijvoorbeeld heeft een Parlementaire Enquêtecommissie de zaak King Kong uitgezocht. Pa verwoordt dan het ‘Nederlandse standpunt’. Het zoontje personifieert het kinderlijke verlangen de waarheid te leren kennen. Het eerste toneel vervolgt met de verhoren van de Enquêtecommissie van Duitse officieren van de contraspionage: er wordt een antwoord gezocht op de vraag wat King Kong de Duitsers over de plannen van de luchtlanding bij Arnhem vertelde, aan wie en wanneer (mogelijk heeft hij ook nog kort voor 15 september 1944 contact met de Duitsers gehad). Meteen al blijkt - en dit geldt voor het gehele stuk - dat de Enquêtecommissie op tegenspraken in de getuigenissen niet altijd ingaat, dat zij bepaalde vragen niet stelt, dat zij mensen van wie een belangrijke getuigenis kan worden verwacht niet oproept, dat zij het haar verschafte materiaal onzorgvuldig gebruikt. Wanneer getuige A verklaart: ‘B heeft tegen mij gezegd dat King Kong tegen hem gezegd heeft...’, dan wordt óf getuige B niet gehoord, óf deze verklaart iets anders, waar dan niet meer op ingegaan wordt; voor haar conclusies maakt de commissie dan een op niets gebaseerde keuze. De tweede groep personages (vooral de demonstranten) onderbreken het verhoor met interrupties die op deze tekortkomingen van de ondervragers wijzen. Het is voor elke lezer van Hermans nu al duidelijk waar het om gaat: tussen ons en de waarheid liggen zoveel natuurlijke en kunstmatige obstakels dat zij niet meer te achterhalen is. In het tweede toneel spitsen de verhoren van Nederlandse verzetsmensen en militaire en burgerlijke functionarissen zich toe op de omstandigheden waaronder King Kong tenslotte op het hoofdkwartier van de Prins gearresteerd is. Het lange verslag van King Kongs koerierster is een dermate ongelofelijke warwinkel van gegevens uit de illegale wereld, dat Hermans het nodig acht hier (p. 34) nog eens expliciet te vermelden dat haar tekst letterlijk uit de bronnen is overgenomen: de werkelijkheid slaat alle verbeelding. Een getuige die materiaal aandraagt dat het ‘Engelse standpunt’ kan ondersteunen, zegt dat de Nederlandse regering hem verzocht heeft over de zaak King Kong te zwijgen (p. 57); de commissie negeert deze verklaring. | |
[pagina 85]
| |
In het derde toneel houdt men zich bezig met de vraag waar King Kong iets over de plannen voor Arnhem heeft kunnen vernemen en van wie. Prins Bernhard wordt een interview-tekst uit 1965 over zijn contacten met King Kong in de mond gelegd. Een demonstrant confronteert deze tekst meteen met een (later in de tekst verwerkte) verklaring uit de genoemde brief van De Jong aan de NTS, die in tegenspraak is met wat de Prins beweert, zodat zijn mening niet het laatste woord van de historicus is, maar een onderdeel wordt van de grote warwinkel... De verhoren van het vierde toneel behandelen de omstandigheden waaronder King Kong de dood vond. Ook dit punt blijkt de commissie onvoldoende onderzocht te hebben. De conclusie waartoe de commissie komt, heb ik hierboven al vermeld: King Kong heeft op 15 september 1944 de plannen voor het Arnhem-offensief niet verraden; hij is door zelfmoord om het leven gekomen. Clio, die tijdens de verhoren al eens van haar voetstuk gevallen is, wordt naar de kelder van het museum gebracht: ‘Dat is de plaats waar de geschiedenis thuishoort!’ (p. 89). Het zoontje vat het stuk samen met: ‘Ik vond er niks an, pa. Wat is nu de historische waarheid? [...] Als de historische waarheid naar de kelder gaat, wat blijft er dan van de democratie over? [...] Ik vraag me af waarom de mensen zich zo druk maken over de dingen die er in de wereld gebeuren, als niemand achteraf precies weet wat er is gebeurd’ (p. 89-91). Hiermee zou de kring van het stuk gesloten kunnen zijn. Maar er komt nog een dramatisch erg aangezette scène waarin de uit de dood opgestane King Kong optreedt. Hij zegt vermoord te zijn. Op de suggestie van zijn vriendin dat hij in opdracht van de Engelsen de Duitsers omtrent de plannen op een dwaalspoor heeft gebracht, zegt hij slechts, ‘satanisch’ lachend: ‘Ik heb Arnhem niet genoemd... op 15 september. 1944’ (p. 94), hiermee alles openlatend (immers, er zijn aanwijzingen dat hij ook nog vóór 15 september contact met de Duitsers heeft gehad, dat hij niet Arnhem maar Eindhoven heeft genoemd). Elke samenvatting van een literair werk is een vervalsing. Wie het stuk leest zal geboeid zijn door de ingenieuze ordening van | |
[pagina 86]
| |
het materiaal, waardoor de warboel van dit stuk recente geschiedenis getoond wordt - de conclusie van de Enquêtecommissie is dan een wanhopige poging om orde in de chaos te scheppen. Tot in de kleinste details van data en adressen spreken de getuigenissen elkaar tegen. Juist in dit perspectief doet de laatste scène enigszins aan als een op de Grand Guignol-leest geschoeide dramatische tour de force die niet geheel met de rest van het stuk convenieert. De Hermansiaanse humor, als steeds vermengd met ironie en sarcasme, is volop aanwezig, onder andere in de verwerking van de onbenullige vragen van Jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen, lid van de Enquêtecommissie. Dat het toeval de wereld regeert, blijkt weer eens uit de omstandigheid dat prof. W.H. Nagel in zijn vertaling van een boek van een van de verhoorde Duitse officieren van de contraspionage de fout heeft gemaakt de naam van een belangrijke maar niet verhoorde getuige, de hierboven genoemde Kiesewetter, onherkenbaar te veranderen; Hermans laat Nagel even als personage optreden. Over de kwaliteiten van het werk als toneel- of televisiestuk moeten anderen oordelen. Het zal niet gespeeld moeten worden op de zakelijke wijze waarop dat bij documentair toneel gebruikelijk is. Niet alleen de teksten van de fictieve personages vragen om een andere behandeling, maar de realisatie zal aan kracht winnen wanneer ook de presentatie van de teksten van de historische personages op niet-realistische wijze zal geschieden. In de spaarzame regie-aanwijzingen schrijft Hermans: ‘Alle uit opera en revue bekende middelen ter ondersteuning van de tekst zijn toegelaten’ (p. 12). Wat ik in het stuk lees vat ik hieronder samen, het perspectief puntsgewijs verbredend. a. De mening dat King Kong de plannen voor de luchtlandingen bij Arnhem niet aan de Duitsers verraden heeft, valt niet uit het aanwezige materiaal te bewijzen. Hetzelfde geldt voor de aangenomen zelfmoord van deze dubbelspion. In zijn hierboven genoemde brief aan de NTS zegt De Jong dat Hermans suggereert dat King Kong de plannen aan de Duitsers heeft doorge- | |
[pagina 87]
| |
geven (p. 111). De Jong, die schrijft Hermans ‘misschien wel als de belangrijkste naoorlogse Nederlandse auteur’ te beschouwen en ‘sinds vele jaren een groot bewonderaar van zijn oeuvre’ te zijn, heeft geen oog gehad voor het typisch Hermansiaanse in het stuk. Het gaat er Hermans niet om het ‘Engelse standpunt’ te verdedigen of om een bijdrage te leveren tot de geschiedschrijving van een stuk recent verleden, maar om aan te tonen dat een algemeen aanvaarde mening niet gebaseerd is op sluitende argumenten en dat men zich met een schijnwaarheid tevreden stelt; het is volgens hem de vraag of men überhaupt wel in deze zaak tot de waarheid kan komen, of het überhaupt mogelijk is het verleden te kennen (zie verder onder punt e).Ga naar eind134 b. De Enquêtecommissie heeft in haar taak gefaald, zij heeft onvoldoende materiaal verzameld en lichtvaardig conclusies getrokken. Het gaat er mij niet om na te gaan of Hermans' dramatisering van de zaak King Kong historisch juist is, of hij zijn bronnen goed gebruikt heeft - dat moet een historicus maar eens uitzoeken. Hier wil ik erop wijzen dat De Jong in zijn al geciteerde brief Hermans' kritiek op het werk van de commissie onderschrijft. c. Nederland heeft belang bij de officiële visie op de zaak King Kong. ‘In elke gemeenschap, ook een democratische, kunnen vermoedens opduiken waarvan niemand wil dat zij zekerheden worden’, zegt Hermans in het voorwoordje bij zijn stuk (p. 7). Het is duidelijk dat de reactie van de NTS/NOS hiermee verband houdt. d. De democratie, die de burgers in staat moet stellen zich een oordeel te vormen over wat hen aangaat, functioneert niet: zij neemt genoegen met een schijnwaarheid. e. Op de achtergrond van het stuk speelt het waarheidsprobleem. Gebrek aan documenten, verkeerde conclusies, misverstanden, bewuste en onbewuste onwil, bedrog en de onbetrouwbaarheid van 's mensen psychologie maken dat de historische waarheid niet meer te achterhalen is. Het verleden van de mens is onkenbaar. De uiteindelijke conclusies kunnen niet meer dan een schijnwaarheid opleveren, die echter voor de waarheid gehouden wordt. ‘Wie het langst praat krijgt van de geschiedenis | |
[pagina 88]
| |
gelijk’ wordt aan het eind van King Kong gezegd. Dit laatste punt vormt het uiteindelijke thema van dit uiterst boeiend werk.
Ook dit werk van Hermans past geheel binnen zijn thematiek: zijn werken zijn, zoals bij schrijvers van het monolithische soort het geval is, steeds weer varianten in onderwerp en vormgeving op dezelfde themata. Het thema van de onkenbaarheid van de mens, zijn wereld en zijn verleden is al in zijn vroegste werk aanwezig.Ga naar eind135 In 1945 schrijft hij al dat ‘historische waarheid’ een van de waanideeën is waaraan de mensheid lijdt.Ga naar eind136 Ook de historische waarheid is een mythische: ‘de realiteit is grotendeels een mythische realiteit, geconstitueerd door de algemene opinie van een groep, die uit al het waarneembare een aantal waarnemingen uitkiest en combineert tot een mythe’.Ga naar eind137 In een interview heeft Hermans zelf het thema van King Kong aangewezen: ‘Eigenlijk is het niet King Kong, die centraal staat in het stuk, het is de kwestie alweer van de betrouwbaarheid van het beeld van historische gebeurtenissen dat wij hebben. De geschiedenis van de verrader King Kong is een episode uit de geschiedenis van de Duitse bezetting. Maar dit detail is door de Parlementaire Enquête Commissie tot in details uitgezocht. In mijn stuk heb ik in hoofdzaak niets anders gedaan dan die verklaringen naast elkaar zetten, meestal letterlijk. En dan is de conclusie: niks, totaal niks. Dit is een lievelingsthese van me: alle dingen die de geschiedenis overlevert, zijn niets anders dan grote generaliseringen. Zo gauw je je in details gaat verdiepen dan stuit je op gebrek aan bewijs, alleen maar gebrek aan documenten, tegenstrijdige uitspraken enz.’ Etc., ik citeer hier slechts een fragment.Ga naar eind138 Zes jaar eerder, in het al genoemde artikel Blokker en Bommel,Ga naar eind139 schrijft Hermans met het oog op het geval King Kong: ‘voor wie weet met welke voorzorgen de natuurkundigen zich omringen als zij bv. het smeltpunt van een metaal bepalen, of de brekingsindices van een kristal, is het duidelijk dat de waarheid van de historicus in vergelijking met die van de natuurkundige, niet veel meer is dan een fabel, een mythe of | |
[pagina 89]
| |
het waansysteem van een paranoialijder’. En hij vervolgt onmiddellijk met: ‘Dit nu is het voornaamste punt waar het mij bij het schrijven van De donker Kamer van Damokles om begonnen was’. Ook elders heeft de auteur verband gelegd tussen de zaak King Kong en de roman De donkere kamer van Damokles. Wanneer hij lezingen houdt, schrijft hij in 1969,Ga naar eind140 weet hij wat de mensen het liefst willen horen: ‘de realiteit waarop De donkere kamer van Damokles is geïnspireerd. Over King Kong. Over de voor de Duitsers werkende Van der Waals die de dubbelganger was van de Engelse spionagechef Bingham’. Dat het geval Van der Waals de historische basis is geweest voor de roman De donkere kamer is bekend: Hermans zelf heeft daarop in de jaren 1959-1962 enkele malen gewezen (zie hierboven), en D. Betlem heeft in 1967 de historische bron (verslagen van de Enquêtecommissie) met de roman vergeleken.Ga naar eind141 Dat Hermans in het zojuist weergegeven citaat King Kong inklemt tussen De donkere kamer en Van der Waals, is niet toevallig: er zijn enkele reminiscenties aan de zaak King Kong in de roman te vinden. Zowel Osewoudt, de hoofdfiguur van de roman, als King Kong werden door de Duitsers gepakt, gewond naar het Haagse ziekenhuis Zuidwal gebracht, later door pseudo-illegalen ‘bevrijd’ om bij het verzet geen argwaan te wekken. Beiden slaagden erin om naar het bevrijde Zuiden te komen, maar werden gearresteerd, per vliegtuig naar Engeland gebracht en daar ondervraagd. Beiden werden ervan verdacht gedurende de bezetting een dubbele rol gespeeld te hebben. Beiden zijn, vóór het proces, in de gevangenis omgekomen. De verhoren van Osewoudt hebben een aspect gemeen met de verhoren van de getuigen in King Kong: men raakt verstrikt in een kluwen van halve waarheden, dubbelzinnige uitspraken, gissingen, onjuiste gevolgtrekkingen, oncontroleerbare uitspraken, ontbrekende bewijzen, enzovoort; men komt er niet uit. Men komt er niet uit - ik heb eldersGa naar eind142 geprobeerd duidelijk te maken waar het in De donkere kamer om gaat. Iemand die zichzelf als verzetsman ziet, slaagt er niet in om na de oorlog | |
[pagina 90]
| |
zijn daden te bewijzen. Ongecontroleerd en oncontroleerbaar bewijsmateriaal, gebrekkige documentatie, onbewijsbare veronderstellingen, omkeerbare conclusies, verkeerde interpretaties, naïviteit en bedrog, vooroordeel en misverstand - dit alles stapelt zich op tussen de hoofdpersoon en zijn verleden. In de roman worden verschillende verklaringen van zijn gedrag in de oorlog gegeven, maar geen enkele is bewijsbaar, dat wil zeggen aan anderen overdraagbaar: de gegevens schieten steeds te kort, al zijn de verkondigers van de verschillende meningen zich daarvan niet bewust. Deze roman toont met de middelen van de literatuur dat de werkelijkheid van de mens en van zijn geschiedenis onkenbaar is. - Het eerste werk van Hermans dat berust op de verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie heeft dezelfde thematiek als het tweede. Een opvallend verschil tussen de roman en het toneelstuk vormt het ontbreken van een psychologische karakterisering van de personages in het stuk. In De donkere kamer heeft de auteur de hoofdpersoon in het raam van zijn psychologie geplaatst, zónder dat het werk een psychologische roman genoemd kan worden: de psychologie vertegenwoordigt één van de mogelijkheden tot verklaring van het geval Osewoudt. In het toneelstuk is van dit aspect afgezien. Ik meen eldersGa naar eind143 aannemelijk te hebben gemaakt dat Hermans' roman De tranen der acacia's (geschreven in de jaren 1946-1948) in thema en verhaal een voorstudie kan worden genoemd van De donkere kamer: in dit oorlogsverhaal gaat het ook om de onkenbaarheid van de mens en van zijn leven. Tussen 1946 en 1968 heeft Hermans drie werken geschreven die in thema en verhaal een zeer nauwe verwantschap vertonen. De wereld waarin deze werken spelen is, met betrekking tot de thematiek, zeer functioneel. In het milieu van illegaliteit, dubbelspionnen en mystificaties verdwijnen de heldere zekerheden. In dat decor ziet men het Hermansiaanse wereldbeeld - ook met betrekking tot de visie van de wereld als jungle - als door een vergrootglas. |
|