Bedriegers en bedrogenen: opstellen over het werk van Willem Frederik Hermans
(1980)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
IIn juni 1971 verscheen te Amsterdam bij G.A. van Oorschot een nieuwe druk, de tiende, van De donkere kamer van Damokles. Op de verso van het titelblad treft de lezer het volgende lijstje aan: ‘Eerste druk november 1958 Eveneens in juni 1971 verscheen een door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum samengestelde Bibliografie van de werken van Willem Frederik Hermans. DaarGa naar eind76 leest men onder De donkere kamer van Damocles: ‘1958 | |
[pagina 56]
| |
van deze roman is het woord “herziene” ten onrechte toegevoegd; de tekst van deze herdrukken is geheel gelijk aan die van de 3de herziene druk’. Het gaat mij hier niet om de verschillen in het aantal drukken en in de data van verschijnen tussen beide lijsten, maar om de afwezigheid van het woord ‘herziene’ in de vierde t/m negende druk in de Van Oorschot-lijst, terwijl dit woord inderdaad wel op de verso's van de titelbladen van deze drukken vermeld staat. Een verklaring van zowel dit verschil tussen de beide lijsten als van de benaming ‘opnieuw herziene’ op de tiende druk voert naar de geschiedenis van de verhouding tussen auteur en uitgever.
‘In 1944 ontmoette ik uitgever Oorschot en liet hem Conserve lezen. Oorschot las, schrok en weigerde.’Ga naar eind77 Aldus begon het contact tussen Hermans en Van Oorschot. Van september 1945 tot augustus 1946 werkte Hermans mee aan het tijdschrift De Baanbreker, ‘onafhankelijk socialistisch weekblad voor politiek en cultuur’, waarvan Van Oorschot in de eerste jaargang (1944-1945) redacteur was, in de tweede jaargang (1946) directeur. In 1946 verscheen bij hem een bloemlezing uit de gedichten van Focquenbroch, samengesteld en ingeleid door Hermans. In het voorjaar van 1948 begon het door Hermans zo gehateGa naar eind78 tijdschrift Libertinage (redactie Gomperts en Van Leeuwen) te verschijnen bij Van Oorschot, ‘met wie ik destijds niet op goede voet stond’.Ga naar eind79 Aan het eind van hetzelfde jaar ging het tijdschrift Criterium, waarvan Hermans redacteur was, tegen zijn zin op in Libertinage.Ga naar eind80 Hermans ging niet mee naar het nieuwe tijdschrift. Van november 1946 tot eind 1947 was inmiddels het grootste deel van zijn roman De tranen der acacia's in Criterium (uitgave Meulenhoff) verschenen; deze publikatie wekte enig schandaal: het aantal abonnees liep terug van 1600 tot 600; de literaire kritiek wees het werk als pornografie af en parodieerde het; een uitgave scheen onmogelijk.Ga naar eind81 Zo had De Bezige Bij bezwaren tegen toen pornografisch geachte passages; ook Van Oorschot weigerde het aanvankelijk (in 1947), maar tenslotte verscheen de roman in 1949 dan toch bij laatstgenoemde uitgever, | |
[pagina 57]
| |
die later zou verklaren: ‘Hij kwam bij mij en ik merkte onmiddellijk dat het belangwekkend was en dat het volgende dat hij zou schrijven het ook zou zijn. Ik gaf het boek uit zonder er een woord in te schrappen of te veranderen’.Ga naar eind82 Dit laatste wordt bevestigd door een opmerking van de auteur tegenover Morriën, die het tegendeel beweerd had.Ga naar eind83 Blijft over de vraag in hoeverre de aan Van Oorschot ter hand gestelde kopij afweek van de Criterium-publikatie én van de oorspronkelijke versie (want de Criterium-versie was reeds gekuistGa naar eind84). In 1950 was de uitgever aanwezig bij het huwelijk van zijn auteur.Ga naar eind85 In 1951 verscheen bij hem de roman Ik heb altijd gelijk. Toen hierop in mei 1952 in Libertinage met medeweten van de uitgever een ‘ironiserende kritiek op de politieke kant van de roman’ (Morriën), respectievelijk ‘lasterstukje van de eerste de beste journalist’ (Hermans) verscheen (geschreven door J.H.W. Veenstra), gaf dit aanleiding tot een conflict tussen auteur en uitgever: volgens Morriën verbrak Hermans alle relaties met zijn uitgever, omdat hij het onmogelijk achtte dat een uitgever een tijdschrift uitgeeft waarin afbrekende besprekingen van boeken van zijn auteurs verschijnen.Ga naar eind86 Rond 1953 liet de auteur een accountantsonderzoek instellen in de boeken van zijn uitgever, omdat hij twijfelde aan de verkoopcijfers van Ik heb altijd gelijk.Ga naar eind87 Vóór laatstgenoemde roman had Van Oorschot Hermans' essay Fenomenologie van de pin-up girl (1950) uitgegeven. In 1953 volgde de verhalenbundel Paranoia. Eind 1954 was er sprake van een uitgave van Mandarijnen op zwavelzuur, een verzameling polemische opstellen.Ga naar eind88 In februari 1955 verscheen, nog steeds bij Van Oorschot, slechts een gedeelte daaruit als brochure: Het geweten van de Groene Amsterdammer of Volg het spoor omhoog, nummer 1 uit de reeks Mandarijnen op zwavelzuur. Het stuk, dat tegen J.B. Charles gericht was, veroorzaakte een schandaal.Ga naar eind89 Op 15 april 1955 deelden de dagbladen mee dat Van Oorschot de reeks niet wilde voortzetten. Hij motiveerde zijn besluit in een uitvoerig ingezonden stuk in Het Parool (23 april 1955). Hij stelt zich geheel achter de inhoud van de brochure, die een afrekening bevat met de politiek van de derde | |
[pagina 58]
| |
weg en met de anti-kapitalistische kunstenaars en intellectuelen, en spreekt over de auteur in termen van ‘vooraanstaand en begaafd letterkundige’ en diens ‘grote, venijnige, intelligente talent’; maar de discussie over de politieke strekking van de brochure is volgens de uitgever uitgebleven als gevolg van de wijze van polemiseren van Hermans, die personen en zaken niet scheidt (‘hetgeen zijn goed recht en mijns inziens zijn gelijk is’); de uitgever stelt zich eveneens achter de inhoud van het tweede deeltje van de reeks, dat over de communist Theun de Vries handelt, maar om hetzelfde gevolg te voorkomen zal dit werkje niet door hem uitgegeven worden. Hermans gaf een tweede deeltje (niet het stuk tegen De Vries) in eigen beheer uit (De mandarijnenpers, Groningen 1955), waarin hij onder andere enige onvriendelijke dingen over de uitgever zei.Ga naar eind90 In de jaren die volgden op dit voorval publiceerde Van Oorschot nog De God Denkbaar Denkbaar de God (1956), Drie melodrama's (1957, waaronder de in 1944 geweigerde roman Conserve), de verhalenbundel Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957) en de roman De donkere kamer van Damocles (1958). Met een terugblik op het bovenstaande kan men de opvatting die de moeilijkheden in de relatie Hermans-Van Oorschot pas in de jaren zestig laat beginnen, wanneer De donkere kamer als eerste boek van Hermans een financieel succes blijkt,Ga naar eind91 in twijfel trekken. Het grote conflict tussen auteur en uitgever zou het hele decennium van de jaren zestig in beslag nemen. Begin 1960 wilde de uitgever De tranen der acacia's uitbrengen in de Witte Olifantreeks, een serie goedkope boeken gemaakt volgens het foto-offset-procédé. De auteur weigerde omdat hij het niet eens was met de financiële gevolgen voor hem én omdat hij, ten gevolge van het gebruikte reproduktieprocédé, geen gelegenheid kreeg zijn tekst te herzien. Aldus de argumenten van de auteur die hij onmiddellijk nadat de uitgever ondanks deze weigering toch een ‘vierde druk’ van De tranen deed verschijnen, formuleerde in een Waarschuwing.Ga naar eind92 Het laatst genoemde argument (de herziening) heeft blijkbaar het zwaarst gewogen: de auteur werd niet moe | |
[pagina 59]
| |
zijn ontstemming daarover uit te spreken,Ga naar eind93 maar hoe dit precies in elkaar zit wordt niet duidelijk. De uitgever zou zijn auteur wél gevraagd hebben een verbeterde versie van het werk te zenden: ‘Hermans heeft alle gelegenheid gehad veranderingen aan te brengen in de tekst, maar van die aanbiedingen heeft hij geen gebruik gemaakt’. De auteur echter ontkende dat de uitgever hem om een gecorrigeerde versie van De tranen had gevraagd: ‘Dat deed hij pas nadat hij halsstarrig geweigerd had enige garantie te geven, dat hij deze nieuwe versie ook werkelijk zou gebruiken’.Ga naar eind94 Als ik het goed zie (ik heb alleen de hier in voetnoten opgegeven openbaar toegankelijke bronnen geraadpleegd), is een typografisch-technische verklaring van dit nietes-welles spel mogelijk. In een contract tussen auteur en uitgever staat gewoonlijk een bepaling waarbij de auteur bij een herdruk van het werk recht heeft op correctie van drukproeven. Daar tot voor kort een herdruk meestal opnieuw gezet werd, is het begrijpelijk dat de auteur het recht is toegekend erop toe te zien dat zijn tekst zonder nieuwe zetfouten gedrukt wordt. Wanneer nu een uitgever een herdruk in foto-offset naar een vorige druk brengt, kan hij beweren (wat Van Oorschot ook heeft gedaan), dat een drukproef voor de auteur overbodig is (de tekst is immers automatisch identiek, er is niet opnieuw gezet), heel goed beseffend dat de auteur alleen maar nieuwe, van de oorspronkelijke tekst afwijkende en bij dit foto-offset-procédé kostbare wijzigingen kan aanbrengen. Bij het juridisch steekspel dat dit aspect van de zaak tussen Van Oorschot en Hermans te zien geeft, ging het mijns inziens in wezen om een discrepantie tussen de betreffende bepaling van het contract en de veranderende typografisch-technische praktijk. Verwijzend naar een nieuwe reproduktie-techniek wilde de uitgever de auteur diens textuele verantwoordelijkheid voor een herdruk ontnemen. In hetzelfde jaar 1960 ontwikkelde zich een tweede conflict, over de vertaalrechten van De donkere kamer. Op 4 januari 1962 daagde de auteur zijn uitgever voor het gerecht: hij eiste ontbinding van de reeds gesloten overeenkomsten voor de vertaling van De donkere kamer en stopzetting van de Witte Olifantedities van De tranen en van Paranoia (die aangekondigd was en in februari 1962 verscheen).Ga naar eind95 | |
[pagina 60]
| |
Ondertussen werkte Hermans in opdracht van het bureau van de Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek aan een eenakter, waarin hij de uitgever Oorwurm zijn schrijver Alceste laat vermoorden, waarna de uitgever onmiddellijk subsidie aanvraagt voor een luxe-editie van diens werken. De C.P.N.B. weigerde het stuk tijdens het boekenfeest te laten opvoeren.Ga naar eind96 Van Oorschot reageerde op dit alles in mei 1962 met een dagvaarding tegen Hermans wegens belediging in diens hierboven genoemde artikelen Waarschuwing en Repelsteeltje contra Hermans en in een andere uitlating van de auteur;Ga naar eind97 hij eiste ƒ9000,- schadevergoeding. Vervolgens liet Van Oorschot, die van De donkere kamer in mei 1961 een ‘vierde, herziene druk’ had uitgebracht, in oktober 1962 een ‘vijfde, herziene druk’ verschijnen; deze edities zijn uitgevoerd in foto-offset naar de derde, door de auteur herziene druk. De schrijver stuurde in december 1962 een Tweede waarschuwing tegen Van OorschotGa naar eind98 de wereld in, waarin hij stelde dat hij geen enkele bemoeienis met deze drukken had gehad en dat ze niet door hem herzien waren, integendeel: hij liet de waarschuwing van een lijstje errata vergezeld gaan. Op 7 januari 1964 werden de pleidooien in beide civiele processen voor de Amsterdamse Rechtbank gehoudenGa naar eind99 en op 3 april 1964 volgde de uitspraak: in beide processen werd de uitgever in het gelijk gesteld; de auteur werd wegens belediging van zijn uitgever veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ƒ1500,- en de kosten van beide processen (ƒ850,-).Ga naar eind100 In 1967 bracht Van Oorschot een afzonderlijke Witte Olifant-editie van Hermans is hier geweest, één van de Drie melodrama's. Het werk was in foto-offset uitgevoerd: de drukfouten waren blijven staan.Ga naar eind101 De uitspraak van 1964 had de uitgever in het gelijk gesteld met betrekking tot zijn recht Hermans' werken integraal te herdrukken. De auteur spande een kort geding aan tegen zijn uitgever (29 juni 1967), omdat deze een gedeelte van een van zijn werken herdrukt had. De Groningse Rechtbank stelde de auteur in het ongelijk (10 juli 1967), maar het Leeuwarder Gerechtshof wees de eis van de auteur toe (5 maart 1968): het werk mocht niet meer afzonderlijk verkocht worden.Ga naar eind102 | |
[pagina 61]
| |
De advocaten van de belligerenden hebben daarna nog contact gehad over het belangrijke punt van de herziening van nieuwe drukken. Hieruit is de gedachte van een arbitragecommissie voortgekomen, van welke de uitspraak door beide partijen als bindend geaccepteerd zou worden. Op 16 september 1970 stelde deze commissie (mr. Th. Limperg, voorzitter; J.J. Klant, vertegenwoordiger van de auteur; H. Brandenburg, vertegenwoordiger van Van Oorschot) de auteur op alle punten in het gelijk. Het vonnis werd bij de rechtbank gedeponeerd. Wegens te laag berekende honoraria moest de uitgever zijn auteur een groot bedrag uitkeren.Ga naar eind103 Op het punt van de correcties van de proeven stelde de commissie ‘dat zij het standpunt van partij Hermans ten deze onderschrijven. Iedere uitgever die zichzelf en zijn verhouding tot zijn auteurs respecteert (en arbiters twijfelen er niet aan of dat is met partij Van Oorschot het geval) dient de auteur in geval van een herdruk drukproeven ter correctie en revisie te doen toekomen, aangezien een tenuitvoerlegging te goeder trouw van de uitgave-overeenkomst behelzende een clausule als hier bedoeld dat nu eenmaal met zich meebrengt’.Ga naar eind104 Van Oorschot, die begin september zei: ‘Ik zou het Nederlandse volk duidelijk willen maken wat er aan de hand is geweest. [...] Ik ben nooit kwaad op die man geweest. Ik vind nog steeds dat W.F. Hermans bij het merk Van Oorschot thuis hoort’,Ga naar eind105 verklaarde na deze uitspraak: ‘De zaak is met dit vonnis voor mij af. Ik heb geen behoefte aan een reactie’.Ga naar eind106 Hermans liet weten voor het grootste deel met de uitspraak tevreden te zijn, ‘maar aan de andere kant, als de verhouding tussen een auteur en een uitgever zodanig is dat het contact zich tien jaar lang moet voortslepen in rechtszalen en via advocaten, begrijp ik niet dat een uitgever er niet in toestemt dat die auteur zijn boeken bij een ander uitgeeft’.Ga naar eind107 Vanaf dit moment konden er in ieder geval weer werkelijk herziene drukken van Hermans’ werken bij Van Oorschot verschijnen. En hiermee zijn we terug bij de beide lijsten van drukken van De donkere kamer die ik aan het begin van dit stuk citeerde. Thans is verklaard waarom de in 1971 verschenen druk zichzelf | |
[pagina 62]
| |
als ‘opnieuw herzien’ afficheert en tegelijk waarom de aanduiding ‘herziene’ in het in die uitgave afgedrukte lijstje van drukken bij de vierde t/m negende druk ontbreekt, terwijl die in die drukken zelf wel afgedrukt is. Over die aanduiding ‘herziene’ schreef Hermans in zijn Tweede waarschuwing tegen Van Oorschot: ‘Hij [= Van Oorschot] heeft een vierde druk van De donkere Kamer van Damokles in de handel gebracht, waarin gedrukt staat Vierde, herziene druk. Hij heeft ook een vijfde druk gedrukt, waarin staat Vijfde, herziene druk. In verband met deze gedachtengang kan men de hierboven geciteerde opmerking van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum zien over het woord ‘herziene’ in de vierde t/m negende druk (alle in foto-offset uitgevoerd). Deze opmerking is op zichzelf juist, maar het is de vraag of de notatie zowel in deze lijst als die in de tiende druk in bibliografisch opzicht wel acceptabel is. Zo is niet duidelijk of de derde druk identiek is aan de tweede, of dat deze opnieuw herzien is; variantenonderzoek leert dat het laatste het geval is. Er is dan echter een inconsequentie ten opzichte van de aanduiding van de tiende druk in het lijstje dat voor in deze uitgave afgedrukt is: dan zou ook daar kunnen worden volstaan met de vermelding ‘herziene druk’. Het is helaas zo, dat de Nederlandse bibliografische terminologie in dit opzicht te kort schiet. Na wat ik hierboven schreef over de verhouding uitgever-auteur, is het duide- | |
[pagina 63]
| |
lijk dat de aanduidingen ‘herziene’ in deze lijst voortkomen uit de wens de textuele verantwoordelijkheid van de auteur ten opzichte van de verschillende drukken tot uitdrukking te brengen; anderzijds heeft de samensteller van deze lijst de verschillen tussen de drukken willen aangeven (de aanduiding ‘opnieuw’). Deze vermenging van twee geheel ongelijksoortige gedachten heeft tot bibliografische onduidelijkheid geleid. Elders heb ik voorstellen gedaan voor een terminologie voor het aanduiden van herdrukken, waarbij ik mij enerzijds baseer op een typografisch-technisch criterium (produktiewijze van het boek, gewaardeerd met de termen ‘druk’ bij opnieuw zetten, en ‘oplaag’ bij directe of indirecte herdruk van bestaand zetsel), en anderzijds op een textueel criterium (wijzigingen ten opzichte van de vorige editie, gewaardeerd met de term ‘herzien’).Ga naar eind109
Na de definitieve regeling van het conflict konden dus door de auteur (opnieuw) herziene edities van de werken verschijnen die bij Van Oorschot onder contract staan (na De donkere kamer liet Hermans geen nieuwe werken meer bij deze uitgever verschijnen, De Bezige Bij wordt dan zijn belangrijkste uitgever). In 1971 verschenen in foto-offset mét wijzigingen De donkere kamer van Damokles en Een landingspoging op Newfoundland, terwijl bij de herzieningen van Paranoia, De tranen der acacia's en Ik heb altijd gelijk de tekstwijzigingen van dien aard waren dat het foto-offset-procédé niet toegepast kon worden: de tekst werd hier opnieuw gezet. In 1972 verschenen nog herziene uitgaven in foto-offset van De God Denkbaar Denkbaar de God en van Drie melodrama's. De herziene druk van De donkere kamer, die ons hier aangaat, is een foto-offsetdruk naar een exemplaar van de derde (of latere) druk, maar met correcties en aanvullingen die in dat exemplaar geplakt en meegefotografeerd zijn. Deze varianten, waarover ik nu eindelijk zal gaan spreken, zijn soms in één oogopslag te zien, door verschil in afdruk (inktsterkte) ten opzichte van de oude tekst (bijvoorbeeld p. 71), door onregelmatige spatiëring wanneer de variant minder ruimte inneemt dan de oorspronkelijke lezing (bijvoorbeeld p. 351, r. 3 v.o.) en doordat ze | |
[pagina 64]
| |
in een andere letter gedrukt zijn (een andere garamond - lettergieterijen hebben vaak een eigen garamond).Ga naar eind110 Het boek wordt verder nog ontsierd door te vet afgedrukte gedeelten, inktvegen, verschoven letters en dergelijke (bijvoorbeeld p. 98, 183, 312, 313, 375). De paginering is gelijk gebleven.
(Begin 1978 verscheen van De donkere kamer een elfde druk, een foto-offsetdruk naar de tiende druk en daaraan geheel gelijk, behoudens deze toevoeging aan het lijstje op de verso van de titelpagina: ‘Elfde druk februari 1978’. De daarop volgende druk, verschenen begin 1979 maar gedateerd ‘december 1978’, herbergt meer dan een verrassing. Deze opnieuw herziene en geheel opnieuw gezette druk, uitgekomen ter gelegenheid van het bereiken van het totale oplagecijfer van 100.000 exemplaren, draagt niet de verwachte aanduiding van 12de druk, maar die van 21ste druk. Het lijstje van drukken op de verso van de titelpagina toont dat tussen de tiende druk uit 1971 en de elfde uit 1978 nog negen drukken verschenen zijn, die echter geen van alle als zodanig herkenbaar zijn: ze zijn alle onder de vermomming van de tiende druk uit 1971 de wereld in gestuurd. Omdat ik me hier alleen bezighoud met de tekstgeschiedenis tussen de derde druk uit 1959 en de tiende druk uit 1971, heb ik deze nieuwe druk en zijn varianten niet in het onderzoek betrokken.) | |
IIIn verband met de hieronder volgende bespreking van de varianten in deze tiende druk van De donkere kamer is het goed hier nog evenGa naar eind111 op een enkel aspect van deze roman te wijzen. De hoofdpersoon, Osewoudt, wordt door zijn zich Dorbeck noemende dubbelganger in het verzet betrokken. Als Osewoudt na de oorlog zijn daden verklaart met een beroep op deze Dorbeck, blijkt deze onvindbaar. Bestaat hij wel? Is hij niet een hallucinatie, een door Osewoudts geest geschapen superego? Of is hij een handlanger van de Duitsers die Osewoudt gebruikt? In mijn opvatting ligt de essentie van het boek juist hierin dat men in de gegeven omstandigheden niet kan uitmaken of de figuur Dor- | |
[pagina 65]
| |
beck bestaan heeft of niet. De roman is zodanig gecomponeerd dat voor geheel verschillende interpretaties wel argumenten gevonden kunnen worden, maar geen enkele kan volledig bewezen worden. Men kan dus niets bewijzen omtrent Osewoudt: de werkelijkheid van de mens is niet te achterhalen. De opvatting dat Dorbeck een hallucinatie is van een geesteszieke Osewoudt, is onder meer verdedigd door D. Betlem.Ga naar eind112
Hieronder heb ik de varianten die de tiende druk van De donkere kamer vertoont ten opzichte* van de derde t/m negende druk geordend.Ga naar eind113 Wanneer een variant al door de auteur in de in december 1962 gepubliceerde Tweede waarschuwing tegen Van OorschotGa naar eind114 vermeld is, heb ik dat aangegeven door meteen achter het nummer het jaartal 1962 te noteren. Nog één opmerking vooraf. Wanneer de auteur een wijziging aanbrengt die niet dezelfde ruimte inneemt als de oorspronkelijke tekst, gaat de typograaf schuiven met woorden en regels totdat het verschil weer ‘ingehaald’ is. Om dit ‘verloop’, zoals de typograaf dit schuiven noemt, zo veel mogelijk te beperken (het is kostbaar), wordt het vaak op alineascheidingen verhaald, al of niet met medeweten van de auteur. Varianten in alineascheidingen die het gevolg zijn van andere varianten (bijvoorbeeld p. 218), worden hieronder niet vermeld.
A Verbetering van drukfouten. 1. (1962) p. 276, r. 15 v.o.: andere - anders. 2. (1962) p. 351, r. 3 v.o.: de - (is vervallen).
B Wijziging van de spelling. 1. titel: Damocles - Damokles. Hermans gebruikt de k-spelling voor Griekse woorden.Ga naar eind115 2. (1962) p. 46, r. 8: electrisch - elektrisch. 3. p. 39, r. 19 en 40, r. 22: actentasje - aktentasje. De k-spelling is de voorkeurspelling van de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954). | |
[pagina 66]
| |
C Wijziging in stijl. 1. p. 253, r. 2 v.o.: honger - gebrek. Gezien de context een betere woordkeus. 2. (1962) p. 255, r. 9 v.o.: bukte - boog. In deze context is het werkwoord buigen beter op zijn plaats; vergelijk p. 119, r. 20. 3. p. 295, r. 9 v.o.: O mijn lieveling, lispelde hij, het was...- O lieveling, lispelde hij. Jij bent de eerste. Het was... Vergelijk de context. 4. p. 328, r. 4: Voorzichtig, trapje op! - Kijk uit! Trapje op! De variant pas beter in de spreektaal van de marechaussee.
D Wijziging van gegevens uit de werkelijkheid buiten de roman. 1. (1962) p. 320, r. 17-18: Secrets Act - Official Secrets Act. Het gaat over de naam van een Engelse wet. 2. (1962) p. 338, r. 8 v.o.: Israël - Palestina. 3. (1962) p. 384, r. 3: Israël - Palestina. 4. (1962) p. 393, r. 12 v.o.: Israël - Palestina. De staat Israël werd op 14 mei 1948 uitgeroepen; de roman eindigt op 27 december 1945. Op p. 380, r. 18 en p. 383, r. 13 wordt de naam Palestina wel gebruikt. 5. p. 410: aan het eind van de roman is toegevoegd: NASCHRIFT (1971) ‘Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is. Men zou kunnen willen zeggen: “Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek”. - Dan moet hij er ook zijn, als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.’ Ludwig Wittgenstein Deze tekst heeft Hermans al eens eerder geciteerd, in een context die handelt over de humor van de grillige voorbeelden waarmee Wittgenstein zijn meningen illustreert.Ga naar eind116 Met dit citaat wordt het zoeken naar Dorbeck van een taalfilo- | |
[pagina 67]
| |
sofische kant bekeken; in de taal is Dorbeck er, ook al wordt hij niet gevonden, want het werkwoord ‘zoeken’ is op een object gericht; tussen de werkelijkheid en de mens staat ook nog de taal als barrière.
E Wijziging van inconsistenties binnen de romanwerkelijkheid. 1. p. 30, r. 20: een maand - twee maanden. Op p. 39 is het 23 juli 1940. Wanneer men alle tijdsaanduidingen naloopt tussen p. 39 en p. 30 (vergelijk ook nog p. 369, r. 4 v.o.), komt men voor p. 30 uit op ca. 8 juli, dat is ongeveer twee maanden na de capitulatie (die ook in de romanwerkelijkheid op 14 mei valt, zie p. 268, r. 9). Uit deze p. 30 kan men opmaken dat er ‘gisteravond’ een oproep in de krant heeft gestaan waarin de Nederlandse officier (de lezer weet dat dit een zekere Jagtman is) die twee Duitse krijgsgevangenen heeft laten executeren dringend verzocht wordt zich te melden. Op p. 375, r. 11 v.o. wordt meegedeeld dat Jagtman dat gedaan heeft op 20 juli 1940. Maar in de derde druk leest men op p. 374, r. 19-20: ‘Bij de eerste oproep in de krant is hij zich gaan melden’, hetgeen gezien p. 30 niet klopt; in de tiende druk is dit dan ook gewijzigd in: ‘Na die oproep in de krant [...]’ (zie hieronder nr. 15). De variant ‘een maand - twee maanden’ leidt echter tot een conflict met de werkelijkheid buiten de roman (die in de roman nauwkeurig gevolgd wordt): op p. 30-31 is Turlings zojuist teruggekeerd uit krijgsgevangenschap; de Duitsers lieten de Nederlandse krijgsgevangenen in de eerste helft van juni vrij (in overeenstemming met de oorspronkelijke lezing van p. 30, r. 20), niet in de eerste helft van juli.Ga naar eind117 De beide hier genoemde varianten slaan hen die menen dat Dorbeck een hallucinatie van Osewoudt is een argument uit handen. BetlemGa naar eind118 stelt een constructie op waarin hij Dorbeck in de beide eerste contacten met Osewoudt identificeert met de zojuist genoemde Jagtman, terwijl vanaf het moment dat deze in Duitse gevangenschap verdwijnt (20 juli 1940), dat is te beginnen met het derde contact (p. 30 van de roman), Osewoudts | |
[pagina 68]
| |
psychologische creatie ‘Dorbeck’ diens plaats inneemt. De beide varianten verstoren deze constructie: de derde ontmoeting vindt plaats ca. 8 juli, dat is lang voor Jagtman van het toneel verdwijnt. Overigens kan men de variant nr. 4 hieronder ook tegen Betlem uitspelen: het is niet Osewoudts zieke geest die hier een mededeling fantaseert, maar een ‘objectieve’ mededeling van de verteller. Vergelijk ook mijn commentaar bij nr. 13 hieronder. 2. p. 45, r. 10: derde oorlogsdag - eerste oorlogsdag. Het gaat over de eerste ontmoeting tussen Osewoudt en Dorbeck, en die vond blijkens p. 23-24; p. 329, r. 4; p. 375, r. 10 plaats op 10 mei 1940. 3. (1962) p. 52, r. 10 v.o.: Drie jaar - Vier jaar. Tussen deze p. 52 (2 juli 1944) en het laatste contact met Dorbeck (p. 42, 23 juli 1940) liggen vier jaar (vergelijk p. 135, r. 6; p. 379, r. 17). 4. p. 71, r. 21: toegevoegd: De man heet De Vos Clootwijk. Hij is ingenieur bij de Spoorwegen. Ik moet hem overhalen ons inlichtingen te verstrekken over Duitse troepenverplaatsingen. In de roman worden de handelingen van Osewoudt nauwkeurig beschreven en verantwoord. Alles wat hij doet vloeit voort uit Dorbecks opdrachten. De lezer krijgt niet de indruk dat Osewoudts verbeelding hem tot daden aanzet. Nu komen er enkele plaatsen voor waar de hoofdfiguur handelingen verricht die door de verteller niet verantwoord zijn: a. p. 138: Osewoudt gaat plotseling in Utrecht naar Ir. De Vos Clootwijk, in de mening dat de Engelse agente Elly daar geweest is. In de derde druk heeft Elly alleen gezegd dat ze ‘iemand in Utrecht’ (p. 71, r. 2 v.o.) moet spreken. De toevoeging op deze p. 71 in de tiende druk geeft Osewoudt meer gegevens. Bovendien deelt Dorbeck hem in de tiende druk, p. 135, r. 9 v.o. (zie hieronder nr. 8), mee dat deze ingenieur Elly heeft verraden, waardoor Osewoudts bezoek aan hem verklaard wordt (vergelijk wat hij op p. 318, r. 17-20 zegt: ‘Toen Elly Berkelbach Sprenkel gearresteerd was, omdat die meneer De Vos Clootwijk haar had aangegeven, ben ik naar die man toegegaan’, etc.; dit gegeven - en ook p. 317, r. 5-7 v.o. - zou anders in de lucht komen te hangen). Bovendien wordt door Dorbecks woorden een duide- | |
[pagina 69]
| |
lijke lijn tussen Elly en Dorbeck gelegd. Osewoudts bezoek aan de ingenieur is nu verantwoord, dat wil zeggen: past binnen de structuur van de roman. b. Op p. 96 begeeft Osewoudt zich naar het huis van Labare, waarover de lezer niet ingelicht is. Maar op p. 87, r. 14-16 wordt een toespeling gemaakt: ‘Wij kunnen wel iemand gebruiken die kan fotograferen. Als je daaraan mee wil doen, kan ik ook wel ergens onderdak voor je vinden’. De lezer concludeert dat men later Osewoudt naar Labare verwezen heeft, waar hij films krijgt te ontwikkelen. Evenzo mag men concluderen dat Ebernuss Osewoudt het adres in Amsterdam (p. 255, r. 1 en r. 3 v.o.) tevoren opgegeven heeft. c. Op p. 114, r. 3 draagt Osewoudt plotseling een bril. Maar de herkomst hiervan is op p. 78, r. 6-7 v.o. aangeduid. d. Zie hieronder nr. 7. e. Op p. 172, r. 9 v.o. blijkt plotseling dat Osewoudt en Marianne een afspraak hadden op het Muntplein te Amsterdam. De lezer is hierover niet ingelicht. Dit is een van de plaatsen in de roman waar een gegeven uit de lucht komt vallen (vergelijk p. 190 midden, waar Osewoudt een nog niet eerder genoemde achternaam blijkt te kennen). In deze gevallen echter kan men zeggen dat de verteller impliciet verwijst naar niet door hem verhaalde zaken. In het hier aangehaalde geval kan men stellen dat het niet nodig was een afspraakje zonder belang (ze gaan naar de film) van tevoren aan te kondigen. 5. p. 75, r. 9: zaterdagmiddag - volgende week zaterdagmiddag. Deze variant hangt samen met die op p. 103, r. 1 (zie hieronder nr. 6). Als men de tijdsaanduidingen tussen p. 48 (29 juni 1944) en p. 103 naloopt komt men voor p. 75 op dinsdag 4 juli, en kan men op p. 103 op vrijdag 7 juli uitkomen. De gebeurtenissen spelen zich dan in dezelfde week af. Dat zou betekenen dat de dateringen op p. 75 en 103 zoals die in de derde druk gegeven worden geen correctie behoeven. Osewoudts mededeling op p. 92, r. 13-14 v.o. (het is dan donderdag 6 juli) tegenover Marianne: ‘Binnen een week kom ik bij je terug, misschien al overmorgen’ lijkt dan wel vreemd, want hij komt op p. 104, dat | |
[pagina 70]
| |
is vrijdag 7 juli; maar, kan men zeggen, dat kon hij niet voorzien. Men kán op p. 96 zeven dagen invoegen, maar dat maakt de mededeling op p. 87, r. 16-17: ‘Vannacht mag je hier blijven, desnoods morgennacht nog [...]’ problematisch: waar is Osewoudt die zeven dagen dan geweest? Bovendien: op p. 105, r. 3 v.o. wordt over ‘maandagavond’ gesproken, waar, als men de gewijzigde dateringen in de tiende druk volgt, ‘vorige week maandagavond’ had moeten staan. In overeenstemming met de wijziging op deze p. 75 is de tijdsaanduiding op p. 103, r. 1 veranderd (zie hieronder nr. 6), maar niet de soortgelijke aanduiding op p. 331, r. 6 (‘een paar dagen later’). De enige steun voor de genoemde varianten in de tiende druk is de mededeling op p. 141, r. 5 (in de derde druk is het dan zaterdag 8 juli, in de tiende druk zaterdag 15 juli), waar De Vos Clootwijk Osewoudt zegt dat Elly ‘Vorige week woensdag’ bij hem is geweest. Het zou mijns inziens juister zijn om op deze plaats de woorden ‘Vorige week’ te laten vervallen en op p. 75 en 103 de lezingen van de derde druk te handhaven. Men komt in beide gevallen in moeilijkheden op p. 113, r. 8-9, waar gezegd wordt dat de landing in Normandië twee weken tevoren plaatsgevonden heeft: het is op p. 113 in de derde druk 7 juli, in de tiende druk 14 juli; de landing werd uitgevoerd op 6 juni. Onjuist is ook de mededeling op p. 114, r. 3-4, dat de bomen al bijna geel worden; het is namelijk 8 respectievelijk 15 juli. 6. p. 103, r. 1: die laatste dagen - die laatste tijd; maandagmiddag - vorige week maandag. Zie hierboven nr. 5. 7. p. 135, r. 13-14: Je hebt van te voren een retour genomen - Je neemt van tevoren een retour Wageningen. Op p. 144, r. 8 neemt Osewoudt een retour Amersfoort-Wageningen (vergelijk p. 147, r. 9-10), maar daarover heeft Dorbeck in de derde druk niets gezegd. De variant laat geen ruimte voor de mening dat Osewoudts verbeelding hier aan het werk is. Vergelijk hierboven nr. 4. 8. p. 135, r. 8-11 v.o.: - Maar Dorbeck, ik ben niet meer in Voorschoten, ik... | |
[pagina 71]
| |
De telefoon zei tuut tuut aan zijn oor. - Dorbeck! Elly is verdwenen! En hoe kwam ze aan die foto die ik jou gestuurd had? Luister nu toch!... - - Dorbeck! Elly is verdwenen! En hoe kwam ze aan die foto die ik jou gestuurd had? Luister nu toch!... - Elly is verraden in Utrecht door De Vos Clootwijk. De telefoon zei tuut tuut in zijn oor. Zie hierboven nr. 4a. 9. (1962) p. 182, r. 7: 23 juli 1941-23 juli 1940. Een vergissing: zie p. 39; p. 199, r. 4; p. 232, r. 15; p. 236, r. 2; p. 375, r. 10. 10. (1962) p. 203, r. 7: roofmoordenaar - straatrover. Uit p. 175, r. 18 blijkt dat Osewoudt wegens straatroof gezocht wordt; vergelijk p. 197, r. 3; p. 208, r. 8 v.o.; p. 323, r. 12. 11. (1962) p. 208, r. 15 v.o.: vier - drie. Het waren drie mannen die Osewoudt bevrijdden: p. 195, r. 6 v.o.; de vierde man zat in de auto: p. 196, r. 16-17 (vergelijk p. 209, r. 17; p. 334, r. 1 en p. 336, waar over vier mannen gesproken wordt). 12. (1962) p. 218, r. 9-10 v.o.: neergeschoten - neergeschoten, ik heb een leidster van de Jeugdstorm gedood (1962 heeft: ik heb een leidster van de Nat. Jeugdstorm vermoord; de lezing van de tiende druk geeft een ruimtebesparing, wat van belang is omdat het verloop zoveel mogelijk beperkt moest worden). In de opsomming van Osewoudts daden is deze in de derde druk vergeten. 13. (1962) p. 329, r. 12: E. Jagtman, - (is vervallen). De lezing in de derde druk betekent een fout van Osewoudt (zie p. 49, r. 9), maar dat is nog geen reden tot correctie: zijn uitspraken zijn voortdurend onderhevig aan misverstanden, vergissingen, verkeerde conclusies, enzovoort (zie hieronder). Osewoudt voert hier achteraf de identificatie Jagtman-Dorbeck verder door dan de feiten toelaten. De correctie komt dan ook mede voort uit de wens van de auteur de lezer die in deze identificatie redenen ziet voor de hallucinatie-theorie een argument te ontnemen (vergelijk hierboven nr. 1). | |
[pagina 72]
| |
‘De donkere kamer van Damokles’, 3de t/m 9de druk.
| |
[pagina 73]
| |
‘De donkere kamer van Damokles’, 10de en 11de druk.
| |
[pagina 74]
| |
14. (1962) p. 363, r. 11: vier jaar - vijf jaar. Deze p. 363 moet gedateerd worden tussen juli (p. 322, r. 4) en november 1945 (p. 367, r. 1). De tandarts zegt Jagtman in 1940 voor het laatst gezien te hebben. Maar in r. 18 van dezelfde pagina noemt hij als datum waarop hij hem voor het laatst gezien heeft augustus 1939. De correctie in de tiende druk moet dus zijn: zes jaar. 15. p. 374, r. 19-20: Bij de eerste oproep - Na die oproep. Zie hierboven nr. 1. 16. (1962) p. 378, r. 1: 1946-1945. Het is inderdaad 1945: vergelijk p. 384, r. 5; p. 395, r. 10. 17. p. 379, r. 19: drie dagen - vier dagen. Uit p. 48-52 blijkt dat Elly vier dagen nadat Osewoudt de foto's had verstuurd opbelde. Maar gezien de context, een kranteartikel over de zaak Osewoudt vol halve waarheden (een persiflage op de berichtgeving in de krant), had een dergelijke onjuistheid kunnen blijven staan.
Niet gecorrigeerd is de inconsistentie op p. 169, r. 13 v.o.: retour Den Haag-Amersfoort, lees: Leiden-Amersfoort. Dat blijkt uit p. 144, r. 5. Er is een discrepantie tussen de foto van soldaten in uniform (p. 75, r. 4) en dezelfde foto maar dan met soldaten in pyjama (p. 45, 49, 330). (Dit is in de 22ste druk, verschenen in 1979, gewijzigd.) Naast de hierboven onder de punten E 1 en 5 geconstateerde conflicten in de roman met de werkelijkheid buiten de roman, moeten nog twee plaatsen genoemd worden. Op p. 210, r. 9-10 v.o. wordt de Amerikaanse doorbraak in Noord-Frankrijk (30 juli 1944) gevierd; in de roman is het dan echter pas 13 respectievelijk 20 juli (derde respectievelijk tiende druk). Op p. 242 en 243 wordt de slag bij Arnhem (17 september 1944) genoemd; het is daar in de roman half november, en, gezien de context, kan die slag daar niet meer dan een maand geleden plaatsgevonden hebben. De binnen de roman gegeven data waarop bepaalde gebeurtenissen zich afspelen correleren soms niet met elkaar. Op deze details ga ik hier niet verder in, ik geef één voorbeeld. Op p. 367, | |
[pagina 75]
| |
r. 1 is het half november 1945. Maar op p. 378 en 384 worden een kranteartikel en een brief afgedrukt, gedateerd respectievelijk 18 en 19 oktober 1945. Het kranteartikel is in de tweede druk ingevoegd.Ga naar eind119 Wanneer Osewoudt zich na de bevrijding verantwoorden moet, blijkt dat alle getuigen of omgekomen of onvindbaar zijn. In de eerste druk had de auteur een van die getuigen, Moorlag, na de bevrijding te onopvallend laten verdwijnen; dat is gewijzigd in de tweede druk: zie p. 339, 381.Ga naar eind120 Ook is in de tweede druk de mogelijke getuige, de N.S.B.'er Turlings, wat meer nadruk gegeven. Maar Osewoudt zwijgt tegenover de politie over deze compromitterende getuige (p. 386). Toch is het vreemd dat de politie deze man niet uit een antecedentenonderzoek of uit Osewoudts brief op p. 386 op het spoor gekomen is. Veel verduidelijken zou zijn getuigenis overigens niet.Ga naar eind121
Naast de in de tiende druk gecorrigeerde inconsistenties vertoont de roman een aantal schijnbare inconsistenties, die in het geheel van de roman functioneel zijn. De roman toont dat de mens, gehinderd door zijn eigen psychologie, door de psychologie van anderen, door gebrek aan waarnemingsvermogen, door gebrek aan gegevens, door moedwil en misverstand, kortom door zijn menselijke constitutie, er niet in slaagt zichzelf waar te maken. Op verschillende plaatsen in de roman wordt zo'n hindernis gedemonstreerd. Zo zegt Osewoudt tijdens de verhoren dingen die in tegenspraak zijn met wat de lezer kan naslaan. Soms komen deze afwijkingen voort uit vergissingen, hij herinnert zich allerlei details niet meer. Zo bijvoorbeeld op p. 329, r. 10 v.o., waar hij drie dagen overslaat in zijn verslag van de gebeurtenissen van p. 51. Op p. 356, r. 15-16 v.o. vraagt Osewoudt zijn oom of deze zich herinnert of hij hem indertijd over Dorbeck verteld heeft; dat heeft Osewoudt niet, zoals de lezer weet. Maar op andere plaatsen gaat duidelijk Osewoudts verbeelding meespreken. Hij probeert dan de gegevens tot een kloppend geheel te maken, daarbij onbewust afwijkend van die gegevens. Op p. 370, r. 16-19 zegt Osewoudt dat Dorbeck hem meege- | |
[pagina 76]
| |
deeld had dat de provocateurs die hem de foto's in handen gespeeld hadden, te Haarlem met medewerking van Osewoudt gedood moesten worden (vergelijk p. 371, r. 14-16 v.o.). Als men de betreffende passage terugzoekt (p. 36) ziet men dat Dorbeck spreekt over één provocateur en bovendien niets zegt over liquideren. Het verband dat zijn dubbelganger legt tussen deze mededeling en de aanslag te Haarlem komt voort uit zijn verbeelding, die orde legt in de gegevens die hem bereiken. Ook Osewoudts mededeling op p. 371, r. 10-12 v.o. dat Dorbecks boodschappers gezegd hadden dat de films leeg waren is onjuist: deze hebben niets gezegd omdat zij hem niet thuis troffen (p. 32-33), pas later zegt Dorbeck hem dat dit de inhoud van hun boodschap was (p. 36, r. 1-4). Overigens: de boodschappers waren niet vier dagen voor Dorbeck dit meedeelde geweest (p. 371, r. 12 v.o.), maar ongeveer tien dagen (zie de tijdsaanduidingen tussen p. 32 en 39). Vóór de aanslag te Haarlem wordt Osewoudt geïnstrueerd: er moeten twee mannen in een kamer gedood worden (p. 39-40). Ter plaatse schiet hij echter op een derde man die de weg naar de kamer gewezen had (p. 41). Tijdens de verhoren doet Osewoudt het voorkomen alsof er drie personen gedood hadden moeten worden (p. 370): hij heeft de feiten onbewust aangepast aan zijn interpretatie. Volgens de Nederlandse politie was een van de drie mannen ‘goed’ en ten onrechte gedood, maar dat was niet de man die Osewoudt gedood heeft (p. 371-373; vergelijk p. 236); er is dus buiten zijn schuld iets misgegaan. Het is ook Osewoudts verbeelding die hem ertoe brengt te menen dat hij door Dorbecks toedoen de eerste maal uit de gevangenis bevrijd werd (p. 271, r. 13-15 v.o.; p. 320, r. 9-10 v.o.); eerder noemt hij in dit verband Labare (p. 201, r. 12, vergelijk p. 207) en de ziekenhuisarts (p. 208, r. 17), alweer zonder over overtuigende argumenten te beschikken. Later blijkt dat deze bevrijding een valstrik van de Duitsers was (p. 355). Osewoudts mededeling dat zijn bevrijders de Duitse bewaker een spuitje gegeven hebben (p. 205, r. 9-10 v.o.), komt geheel voort uit zijn fantasie. Ook zijn conclusie dat Turlings hem op de tram heeft zien | |
[pagina 77]
| |
springen (p. 272, r. 13-14 v.o.) komt geheel voor zijn rekening. In dit verband is het van belang erop te wijzen dat in het weinige (maar functionele!) dat de roman over zijn jeugd meedeelt een plaats figureert waar de twaalfjarige Osewoudt een verhaal van de onderwijzer aan zijn oom navertelt, maar er iets aan toevoegt dat de onderwijzer niet gezegd heeft (p. 8, r. 9-10; vergelijk p. 5, r. 1-8).
De varianten in de tiende druk overziend valt het op dat de meeste gerubriceerd kunnen worden in de afdeling E, de inconsistenties binnen de romanwerkelijkheid. De auteur heeft in de organisatie, dat is de verdeling van de gegevens over de pagina's van het boek, wijzigingen aangebracht. Achter de gepresenteerde visie op de gebeurtenissen kan de lezer een roman denken waarin alle visies recht wordt gedaan, waarin alle problemen opgelost zijn. Zo'n roman kan echter nooit samengesteld worden: het gaat er in De donkere kamer juist om te tonen dat de mens niet in staat is zichzelf, zijn verleden, zijn omgeving, zijn wereld te begrijpen. Welk spoor men in de roman ook volgt, men komt steeds uit bij mogelijkheden, nooit bij zekerheden. Dit thema van de roman wordt geschraagd door de gekozen organisatievorm. De hechte structuur van deze organisatie in De donkere kamer is door verschillende critici geprezen.Ga naar eind122 De varianten van de tiende druk hebben deze structuur nog hechter gemaakt: in de roman moet alles kloppen om het thema dat juist inhoudt dat er niets klopt, gestalte te geven. De roman is een ordening die de chaos toont.Ga naar eind123 Hermans heeft in 1947 eens gezegd dat hij niet steeds gelukkig was met de varianten die Du Perron in latere uitgaven van zijn werk aanbracht: ‘Want Du Perron pretendeerde toch allerminst een schrijver te zijn die naar perfectie zocht’.Ga naar eind124 De varianten in de tiende druk van De donkere kamer getuigen wel van een wens tot perfectie. Over zijn eigen werken schreef de auteur: ‘in niemand's boeken staan zoveel drukfouten, spelfouten, stijlfouten, denkfouten, onafgemaakte gedachtengangen enz. als in de mijne’; hij maakt een onderscheid tussen dat wat er staat en dat wat er had moeten staan, tussen ‘de vorm waarin zij geschreven hadden moeten | |
[pagina 78]
| |
worden’ en de vorm waarin ze ‘tenslotte zwart op wit zijn komen te staan’: uit deze discrepantie komen de varianten voort: ‘Het spijt mij zeer dat het niet mogelijk is de vorige drukken geheel te doen vernietigen en de eigenaars daarvan schadeloos te stellen met exemplaren van de laatste druk. Eigenlijk moest dat mogelijk zijn’.Ga naar eind125 |
|