Bedriegers en bedrogenen: opstellen over het werk van Willem Frederik Hermans
(1980)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Een nieuwe tekenfilm
| |
[pagina 92]
| |
wereld te kennen beschreven.Ga naar eind145 De thematiek van Lotti Fuehrscheim sluit hierbij aan. Dat nu de taal als hindernis voor het denken als thema gebruikt wordt, hangt misschien samen met de colleges in de symbolische logica die de auteur in 1949 bij prof. Beth liep.Ga naar eind146 Later, in 1964, verklaarde hij dat Lotti Fuehrscheim en De God Denkbaar Denkbaar de God geen logisch-positivistische verhalen zijn, ‘maar verhalen die daar als het ware naar ruiken, zoals een roman waarin een veldslag beschreven wordt niet volgens de krijgskunde geschreven is’.Ga naar eind147 In het verhaal uit 1949 komt de denkbaar-problematiek al voor (zie het citaat hierboven); hier, in 1964, trekt Hermans een tweede lijn tussen de beide verhalen. De God Denkbaar Denkbaar de God,Ga naar eind148 een roman eigenlijk (151 pagina's), wijkt sterk af van de gebruikelijke verteltechnieken, het volgt niet de causale rechtlijnigheid van de meeste verhalen en romans, maar is eerder gebaseerd op associatie en spel. Het boek is surrealistisch, mythisch en symbolisch genoemd. Het vond weinig waardering,Ga naar eind149 maar de reeks exegeses die het teweegbracht toont de interesse van een aantal critici en het moeilijk begrijpelijke karakter van het boek.Ga naar eind150 De auteur, die verschillende malen heeft laten blijken zeer op dit werk gesteld te zijn,Ga naar eind151 heeft over de begrijpelijkheid ervan opgemerkt: ‘Wie een tekenfilm kan begrijpen, kan ook mijn roman De God Denkbaar Denkbaar de God begrijpen’.Ga naar eind152 Het boek vertelt het verhaal van de god Denkbaar (‘alles is Denkbaar en Denkbaar is god!’, p. 91 en passim), die op zoek is naar geheime papieren die hem pas werkelijk tot een machtige god zullen maken. Hij slaagt er niet in de papieren te krijgen en gaat ten onder; alleen een van zijn apostelen, de palingboer O. Dapper Dapper,Ga naar eind153 krijgt iets van het geheim te zien. Het thema van het boek is hetzelfde als dat van het verhaal Lotti Fuehrscheim: de relatie tussen taal en denken, de demonstratie van de schijnrelatie tussen de woorden en de daarmee aangeduide vraagstukken; wat in de taal denkbaar is, hoeft daarom nog niet tot de werkelijkheid van ons bestaan te horen. Maar in de roman is het thema speelser, minder betogend beschreven. Het boek is zelf een demonstratie van de principiële niet-referen- | |
[pagina 93]
| |
‘De God Denkbaar Denkbaar de God’, 1ste druk.
(Foto W.F. Hermans.) | |
[pagina 94]
| |
tialiteit van 's mensen taalgebruik. Het maakt de taal tot object, het wijst aldus op de machteloosheid van het instrument met behulp waarvan de mens zinvolle uitspraken over zichzelf en zijn wereld denkt te kunnen doen. Het boek wemelt dan ook van grappen op taalgebruik (onder andere veel woordspel), op de stijl van ambtenaren, journalisten, toeristengidsen en damesbladen, op de godsdienst uiteraard, op de commercie, op een aantal Nederlandse schrijvers. Een voorbeeld: ‘Bij haar hadden alle woorden zich al sedert jaren losgezongen van hun betekenis en als er eens ergens een woord vastgezongen raakte, hoefde men Mirabella Blom maar te roepen en zij zong ze weer los, waarbij zij zichzelf begeleidde op een donkersloot’ (p. 77). Boons Kapellekensbaan-stijl wordt geparodieerd (p. 135). Hermans, die vaak zijn eigen werk commentarieert, heeft over de thematiek van De God Denkbaar opgemerkt: ‘Dit boek is vooral geschreven om aan te tonen dat we heel veel in ons dagelijks leven niet begrijpen, terwijl we doen alsof we het wel begrijpen’, en: ‘Het is een boek waarin diverse alfa-ideeën - zo kun je het boek onder meer opvatten - vanuit een soort bêta-gezichtspunt een halve meter in het luchtledige worden opgeheven’.Ga naar eind154 En dit is het grote thema bij Hermans: de onmogelijkheid voor de mens om, buiten de exacte wetenschappen, iets van zichzelf en van zijn wereld te weten te komen; hij leeft in wanen en in waansystemen en houdt deze voor de waarheid. Over de taal als vervalsend instrument in het bijzonder schreef hij het essay Wittgenstein 's levensvorm.Ga naar eind155 In 1959 zei Hermans over De God Denkbaar: ‘Ik ben nog steeds van plan om een vervolg te schrijven: Het evangelie van O. Dapper Dapper’.Ga naar eind156 Hij schreef dit werk veertien jaar later, tussen juni 1972 en februari 1973.Ga naar eind157 Het opent zo: ‘Vijf miljard jaren later was de wereld herschapen en O. Dapper Dapper liep. Het was een elektrische schrijfmachine waar hij uit voortkwam, want de levenslopen van apostelen werden in dat tijdperk niet meer met de hand beschreven’ (p. 9). Bij dit citaat kunnen twee opmerkingen gemaakt worden. De eerste zin sluit aan bij de laatste van De God Denkbaar. De personages en situaties uit deze roman komen bijna alle terug in het | |
[pagina 95]
| |
vervolg. Een personage beklaagt zich over de geringe aandacht die het in De God Denkbaar kreeg en revancheert zich in dit boek (p. 117). Enkele malen komt een bijna letterlijke herhaling uit De God Denkbaar voor (bijvoorbeeld p. 126, een grapje over de tijd). Ook in Het Evangelie komen twee intermezzo's voor die de geschiedenis van commissaris Kassaar bevatten; het eerste daarvan (p. 102) opent met een vervolg op de afgebroken zin waarmee het tweede intermezzo in De God Denkbaar eindigt (p. 110). Een aantal passages kan alleen begrepen worden als men het zeventien jaar geleden verschenen boek in het hoofd heeft (bijvoorbeeld p. 22, Faëma Milano). Aan het begin van het nieuwe boek is de prediker Dapper Dapper dan ook in het bezit van een exemplaar van een bloemlezing uit Nietzsche waarin één zin onderstreept is: ‘Ewige Wiederkunft des Gleichen’ (p. 11). Tenslotte moet nog vermeld worden dat in het nieuwe boek een analyse van De God Denkbaar verwerkt is (p. 119-129), terwijl Oversteegens commentaar op dit boek (vergelijk noot 150) geridiculiseerd wordt (p. 211-212). Een tweede opmerking die men bij de geciteerde openingszin kan maken betreft de aanwezigheid van de schrijver-verteller in het boek. Op een elektrische schrijfmachine wordt het leven van Dapper Dapper geschreven. ‘Laat de schrijver zich mogen noemen de schrijver van deze regelen’, staat er even verder (p. 9). Deze ‘Schrijver Dezes’ spreekt hier en daar zijn lezer toe (bijvoorbeeld p. 17) en is voortdurend aanwezig met commentaar op de gebeurtenissen. Hij is de schrijver van het evangelie van Dapper Dapper. Ingewikkeld wordt het wanneer blijkt dat het boek grotendeels handelt over de pogingen van de apostel Dapper Dapper het evangelie van Denkbaar te schrijven. Omdat de apostel in het bezit is van een duim zo groot als een dij, wordt voor hem een geweldig grote schrijfmachine geconstrueerd, maar ook daarop kan hij zijn boodschap niet schrijven. De apostel schrijft zijn evangelie niet. De titel van het boek kan dan alleen gelezen worden als de blijde boodschap door of volgens Dapper Dapper (vergelijk ‘Het evangelie van Matthaeus’), als men het opvat als een verslag door ‘Schrijver Dezes’ over dat - niet tot stand gekomen - evangelie. Omdat echter de schrijver | |
[pagina 96]
| |
De reuzenschrijfmachine van O. Dapper Dapper.
(Foto W.F. Hermans.) | |
[pagina 97]
| |
de levensloop van Dapper Dapper zegt te beschrijven, kan men de titel beter opvatten als de door ‘Schrijver Dezes’ geschreven blijde boodschap van Dapper Dapper (vergelijk ‘Het evangelie van Jezus Christus volgens Matthaeus’) - het boek beschrijft immers Dapper Dappers ‘goddelijke’ carrière (prediking, triomf, ondergang, dood en opstanding). ‘Schrijver Dezes’ is de evangelist van een evangelie dat de mislukking van het schrijven van een ander evangelie beschrijft. Denkbaar en zijn apostel: beiden mislukken - o, eeuwige terugkeer van hetzelfde! Het nieuwe boek herhaalt de thematiek van De God Denkbaar. Opnieuw gaat het om taal en denken, opnieuw wordt het vermolmde denken in godsdienst en alfa-wetenschap onder de loep genomen. Opnieuw krijgt de lezer een menigte grappen onder ogen. Vooral met het taalgebruik in de sociale wetenschappen (evalueren, stuurgroep, referentiekader, maatschappelijk vlak, enzovoort) wordt het hele boek door (227 pagina's) gespeeld. Een voorbeeld: ‘En dus kwamen er in deze aula heel wat invalide evaluaties op de proppen, hunkerend naar ook een plaatsje onder de zon, sommige voorzien van krukken, andere in door kleine elektromotoren voortbewogen invalidenwagentjes’ (p. 77-78). Veel plezier kan men ontlenen aan de vele aan universiteit en alfa-wetenschap gewijde passages. Hetzelfde geldt voor de vele grappen op godsdienst, politiek, commercie, journalistiek en literatuur. Een voorbeeld: een biljartbal zit onwrikbaar in Dapper Dappers mond: ‘Een krankzinnig idee kwam op in het geteisterde brein van de palingboer, namelijk dat ze moesten proberen de biljartbal tot het rooms-katholicisme te bekeren. Want het rooms-katholicisme is zelfs in staat massamoordenaars die tot levenslang veroordeeld zijn, uit de gevangenis te krijgen’ (p. 145). Ook in dit boek wemelt het van woordspel en van spelletjes die niet schrijvers worden uitgehaald (Van het Reve, opnieuw Boon, en anderen), bijvoorbeeld: ‘hoe zou begeleiding op een donkersloot de klanken van mijn instrument verdiepen. Want als een molière een soort schoen is en een voltaire een stoel, waarom zou een donkersloot dan geen blaasinstrument wezen, al was Donkersloot een langvergeten dichter en nooit zo beroemd als eerstgenoemden?’ (p. 141-142). | |
[pagina 98]
| |
Ook in de vorm van het verhaal keert De God Denkbaar terug: ook nu wordt gebroken met de gebruikelijke romantechnieken; evenals in een tekenfilm is alles mogelijk. Opnieuw is het thema de speelse beschrijving van de warwinkel van het menselijk bestaan waaraan niet te ontkomen is, omdat de middelen die de mens bezit om zichzelf en zijn wereld bewust te maken ontoereikend zijn: zijn woorden verwijzen nergens naar. Toch zijn er verschillen met De God Denkbaar. Door de invoering van de schrijver als personage zijn er meer mogelijkheden gekomen tot grotere vrijheid en speelsheid. Het nieuwe boek kan men een groteske noemen, een illusie verstorend, voortdurend verspringend spel, waarin zowel op materieel als op psychologisch vlak alles mogelijk is. Het valt dan ook niet te verwachten dat dit werk ook tot een serie exegeses zal inspireren: in de beschreven gebeurtenissen, de carrière van een goddelijke apostel vormend, kan ik geen symboliek meer ontwaren. Een virtuoze stijl maakt dit boek tot voortreffelijk amusement. Een voorbeeld: de oude Nietzsche ontvangt zijn bewonderaars: ‘Het kwijl dat op zijn vest druipt houden zij voor ekto-plasma, voortgebracht door zijn wil tot macht. Het wordt opgevangen en ter ontkieming naar een weide gebracht, een groene weide met een Heilige Eik in het midden. Een speelweide; later, in de Eerste Wereldoorlog, als vuilnisstortplaats gebruikt. Daar is er, weer wat later, de eerste SS-man uit ontkiemd, want puin en vuilnis zijn bijzonder vruchtbaar, vooral wanneer de wil tot macht er wortel schiet’ (p. 161-162). Vele passages zijn gebaseerd op associatie, bijvoorbeeld een discussie in de Amsterdamse gemeenteraad over de bouw van de reuzenschrijfmachine: ‘De enige maat waarmee men een schrijfmachine meten kan, dat is de typografische maat. De typografische maat die naar de naam van Cicero luistert. Een cicero is de maat waarmee de drukkers werken, met name | |
[pagina 99]
| |
hun letter meten. De naam houdt verband met het lettercorps van vroege drukken van Cicero's werken. De geciteerde woorden van Cicero vormen het begin van de eerste rede In Catilinam. En het is het begin van deze tekst geweest waarin lettergieters en drukkers in hun letterproeven al in de achttiende eeuw hun letters en corpsen presenteerden. En het spel gaat nog verder: hoe lang is (een) C(c)icero dan wel? Een manslengte natuurlijk. Er wordt dan ook een reusachtige schrijfmachine gebouwd. De afmetingen daarvan kan men uitrekenen via de lengteverhouding cicero/Cicero.Ga naar eind158 In het nieuwe boek ontmoet men ook echt Hermansiaanse uitspraken als: ‘Ik huiver niet voor de dood doordat ik leven wil en het doel van mijn leven wil bereiken zoals mijn voorouders wilden, maar omdat ik niet in het graf wil stappen met deze gedachte: Het is allemaal nergens nodig voor geweest, je had evengoed nooit kunnen bestaan’ (p. 198). Heel amusant is de redenering in een passage over de Amerikaanse overheersing van de wetenschap in Nederland (p. 77-79): de stumperigheid van zowel degenen die de Amerikaanse boeken napraten als degenen die daarmee willen concurreren wordt met een onweerstaanbare logica gedemonstreerd. Driemaal heeft Hermans de problematiek van taal en denken tot thema van een verhaal of roman gemaakt: in 1949 in de vorm van een betogend verhaal, in 1956 in de vorm van een symbolische verbeelding, in 1973 in de vorm van een groteske. De ernst neemt af, humor en satire nemen toe, maar hetzelfde blijft het besef: ‘De wereld is een grote Babylonische spraakverwarring, waar alleen de exacte wetenschappen in zekere mate aan ontsnappen’.Ga naar eind159 |
|