Zederymen(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Uitnementheit der wijsheit. MEn stoft op Koninklijk gewaat, Men roemt op magt en kragt op staat; Maar zeg ghy grootsten van het lant En ghy die heerlijk zijt en rijk, Of iets van uw cieraat 't verstant In zijne schoonheit is gelijk? De wijsheit maakt de mensch een heer Daar alle hartstogt onder duikt Die niet bepaalt is na Gods leer, Als hy die deugt maar wel gebruikt. De pracht is aards en zal vergaan, Haar wezen wijst haar oorspronk aan. 't Verstant, dat zulk een wezen heeft Dat noch door tijt noch toeval sterft, Maakt dat de geen' die daar na leeft Al sterft hy 't leven noit en derft. De wijsheit wort by God bewaart, [pagina 234] [p. 234] Want z'is een deel van zijn natuur. Maar gout en steen hoe goet van aart Is schraal van deugt en kort van duur. Waar heen nu met cieraat en pracht? Die dwaasheit erft der wijzen spot. Want 't geen den mensch het meeste acht, Is een afgrijslijkheit by God. Vorige Volgende