Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Engelze klokkedans.I.
DIe, onbeslommert,
In kleinheit leeft,
Geniet een zoeter smaak;
Dan die, bekom-
| |
[pagina 167]
| |
mert,
Veel sta-ten heeft
Vol zor-ge-lijk vermaak.
Gewis! al is Hy grooter in 't gezicht,
Zijn lastigh staat-ge-wicht
En valt hem vry niet licht.
't Is vol arbeit en verdriet,
Schoon dat al-les wat hy ziet
Voor zijn prachtigh aanzien zwicht.
I I.
Rijkdom en wellust
In overvloet,
En zorgh van staat en land,
Zijn last en quellust;
En zeer onzoet
Met distelen beplant.
| |
[pagina 168]
| |
De staat // vergaat.
En valt den staatsman neer,
Hoe grooten rijken Heer,
Zijn glory leit om veer.
Valt een kleinen ook om laag,
Tis een minder val of plaag;
Hy kan haastigh rijzen weer.
I I I.
Die zich kan schikken
In nedrigheit,
Met vroomheit van gemoet;
Ontgaat veel strikken,
Allom gespreit
In 's werelts overvloet.
De eer // is teer,
En maakt haar minnaars blint.
Die elk noch niet en vint,
Hoe vuurighlijk bemint.
En die daar te sterk op ziet,
Krijgt voor al zijn moeiten niet
Als een rook een damp een wind.
I V.
Maar zoete dagen;
Die aan den Heer
Kond offren u gemoet:
Bevrijt van plagen,
Die staat en eer'
Ten doel staan, om het goet;
Vol rust // vol lust
Geniet ghy, die Gods Wett
Zoo vast in 't herte zet,
| |
[pagina 169]
| |
Dat niemant u belet:
Die, in Godt en deugt verblijt,
's Werelts Eer' ontvloden zijt,
En voords wandelt onbesmet.
V.
Daar is Een' Hoogheit,
Een' rechte Schat,
Een Eer' die noit versterft:
Die zulx in 't oog' leit,
En volgt het padt
Waar op men die verwerft,
Zal vry // en bly,
In 't onverganklijk rijk,
Verheven uit het slijk,
De Englen zijn gelijk.
Waar by 's werelts staat en pracht,
Last en onlust wert geacht,
Na des waarheits klare blijk.
|
|