Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: O nacht jeloerze nacht!
DE-wijl den mensch vervalt van uwe Wet ô Heere!
En elk den omwegh loopt, en blijft moetwillens blint:
Wie zal dan in uw Huis, of op uw Bergh verkeeren
| |
[pagina 162]
| |
Vw huis 't welk u behaagt, uw Bergh die ghy bemint?
I I.
Die in zijn doen, oprecht en zuiver van de zonden,
Geen' ondervinding' heeft van afgerichten aart
Om, onder schoonen schijn, bedriechelijk te wonden;
Maar die godvruchtigh leeft en zich van 't quaat bewaart:
I I I.
Diens tong' en hert', gelijk, d'oprechte waarheit spreken,
Aan veinzen noch bedroch noch leugentaal gewent:
Want openhertigheit, doodvyand van qua streken,
Woont in een zuivre ziel die geen geveinstheit kent:
I V.
Die noit in achterklap, een schadelijk gebroedzel,
Of tong of oore leent; maar stut haar vuilen stroom:
Het minste teiken strekt den lasteraar tot voedzel,
En gulzich groeit dit quaat met uitgelaten toom:
V.
Die 't quade, 't welk zy zien, verachten in den quaden,
En vlieden haren aart met hun geheele geest:
Die geenzints zijnen vrient zijn metgezel zal smaden;
Maar eert in zijn gemoet den genen die God vreest:
| |
[pagina 163]
| |
V I.
Die, zoo hy door zijn woort hem zelven heeft verbonden,
Al strekt'et tot zijn scha, zijn woort stantvastigh houwt:
Lichtveerdigheit, verzelt met gierigheit zijn zonden
Die krachtig' oorzaak zijn dat niemant wert vertrouwt:
V I I.
Die vreemt van woekker is, welk', gieriglijk gedreven,
Des naastens ingewant uitmergelt en verdort:
Die geen' geschenken neemt, of zelver geen' wil geven
Waar door d'oprechte mensch in 't minste wert verkort.
V I I I.
Die deze dingen doet uit een oprecht geweten,
Zulx dat dien goeden aart zich in zijn ziel vertoont;
Die zal de tente Gods, daar God in is gezeten,
Bezitten, en den Bergh daar op den Heere woont.
I X.
Zo groot zijn zy geacht die hier Gods wil betrachten,
Een wil die niets begrijpt als heiligheit en deugt!
Hun vast gezetten voet heeft genen val te wachten.
Haar leven slijt in hoop', haar hoop' geeft rust en vreugt.
|
|