Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
bystant smeekt
Blijft gy getrouw in werk en woort,
Zoo wert u bee van God verhoort.
I I.
Denkt dat de weerelt pillen heeft
Die zy, met zoet bestreeken, geeft,
Op dat voor lieflijk zy bekent
't Geen pijn en smerte baart in 't end.
Gods wil voor al moet zijn gedaan
Om 't even hoe 't 'er voorts mach gaan.
Sta buiten al des weerelts lust,
d'Inwendig' is de beste rust.
I I I.
Ghy kent de wegen van de deugt,
Als wegen ter volmaakter vreugt:
Ghy ziet de weerelt openstaan
Daar zoo veel deugt moet zijn gedaan,
Ghy weet den eis van uwen Heer
Dewijl ghy hebt zijn woort en leer,
En kondt, door zijn genaed en kracht,
Volbrengen daar ghy sterk na tracht.
I V.
Laat koomen leet en ongeval,
Laat koomen al wat wil en zal;
Het zy ghy hier verbeeten wort
| |
[pagina 23]
| |
Of in de hooghste elende stort,
Of door een ongemeene noot
Geduurigh worstelt mette dood:
Vertoont u echter als een helt
Die door geen stormen wert gevelt.
V.
Al raast des weerelts wilde zee,
Bezit uw ziel in zachte vree.
Vervaart haar dreigen uw gemoet?
'k Bekent haar toorn is zeer verwoet;
Maar als zy u met veel gewelt
Met smaat en laster heeft gequelt,
En overstroomt met zwaar verdriet
Zoo rooft zy noch uw hope niet.
V I.
Een hoop' die noit beschaemt en laat
Of los en op 't onzeeker gaat;
Maar die na beter heil kan zien
En daarom 't lijden 't hooft durf bien:
Een hope die 't gemoet verblijt
In 't midden van vervolg en strijt,
En door haar goddelijke kracht
Des boozen macht onmachtich acht.
V I I.
Die u in 't eeuwigh alderbest'
Gelukkigh brengen zal op 't lest.
Daar uw geloof al heenen straalt
Terwijl ghy hier vast schand behaalt,
En hart geplaagt, gedrukt, veracht,
Op aarden niet als kruis verwacht,
| |
[pagina 24]
| |
En noch, al zmelt gy schier van pijn',
Met deze hoop getroost kond zijn.
V I I I.
O Godt! hoe heerlijck is die vreugt
Dat zelf de hoop zoo sterk verheugt!
Zy maakt, bezit zy recht de geest
Dat hier geen lijden wert gevreest;
Gelijk de voorig' Eeuwe zach
Wat hoop op Gods gena vermach.
Wat mensch als hy dit wonder ziet
Verwondert en ontzet zich niet?
I X.
Stont yemant levend in den gloet
Die hope gaf hem goeden moet.
Of wierdt zijn vlees van een gerekt
Zy heeft hem tot gezang verwekt.
Of moest hy zmooren in den stroom
Hy sprong in 't water zonder schroom.
Of knield hy neder voor het zwaart
Die hope maakt' hem onvervaart.
X.
Wiert hy met langzaam vier geroost
Zy gaf hem overvloedigh troost.
Of zoomen harst en oly zoodt
En over 't naakte lichaem goot,
Die hoop' gaf zulck een vreugt in 't hert
Dat hy noch juigten in zijn zmert.
Wie 't lichaam hier te schande maakt
't Gemoet blijft vry en ongeraakt.
| |
[pagina 25]
| |
X I.
Indienmen schoefden op de' scheen:
Of yzrenteerling dreef deur 't been:
Of vulden 't lijf vol leelijkzop
En trapter noch met voeten op:
Of datmen neus en tong afznee
En die noch zelver kaauw en dee,
Die hope gaf den moeden kracht
En veeltijts blijdschap onverwacht.
X I I.
Men tapte 't bloet ten vingren af:
Men duwde levendigh in 't graf:
Men rukte met een gloende tangh
't Gezonde vlees van hals en wangh:
Men kneusde 't afgestroopte been:
Men schroeid' en spanden al de leen:
Men brande d'oxels van een maagt
Die hope maakt' hun onvertzaagt.
X I I I.
Is Christus niet die zelve baan
Van kruis en lijden ingegaan?
En ist wel blijk van liefd' en eer
Als ghy niet lijd met uwen Heer?
Of volgt de kroon en 't loon wel na
Daar 't strijden eerst niet voor en ga?
Is u iets anders toegezeit
Ter proef van uw' gehoorzaamheit?
X I V.
Buig uwe schouders dan omlaag,
| |
[pagina 26]
| |
Op dat het u te min mishaag;
En draag stantvastich van gemoet
Wat u om weldoens wil ontmoet.
De waarheit is van zulk een aart
Dat zy der boozen opspraak baart.
Qua opspraak groeit tot laster voort
En laster tot vervolgh en moort.
X V.
Al oorzaakt weldoen 's weerelts haat
'Tis haar alleen, maar u geen quaat.
Gehaat te werden onverdient
Bejegent Gods getrouste vrient.
Maar treet vry 't jeudig' grafje neer
Ten groeit en bloeit maar dies te meer.
'Tis laffe deugt en klein van kunst
Die deur mach onder 's weerelts gunst.
O ghy die na 't volkoomen doelt
En geen opregt genoegen voelt,
Ten zy ghy lauw en kout verzaakt
En uw geloove maakt volmaakt:
Verwacht alhier geen rust noch zoet,
Maar zoekt het binnen in 't gemoet
Daar uw vermaak besloten wert
In 't heilig en onzondig hert.
X V I I.
Heeft Christus 't lijden afgeleit,
En heerst Hy nu in eeuwigheit?
Ghy zult ô vroomen t'zijner tijt
Met Hem gelukkigh zijn verblijt,
| |
[pagina 27]
| |
Wanneer ghy van 't verderven vry,
Verwondert in uw heerlijky,
Gods Zoon in vreugt gemaakt gelijk,
Met hem zult erven in zijn Rijk.
X V I I I.
O vreugt! waer van d'ervinteniss'
't Besluit van alle lijden is!
Vernoegt u die volmaaktste vreugt?
Zoo voegt u na d'oprechtste deugt.
Vw oog' om hoog na 's hemels stat;
Maar 't herte stip op 't heiligh pad.
Volstandigh en getrouw. Waar toe
Den Heere zijn' genade doe.
|
|