Hoewel het bladerengordijn de bewegingen des vijands aan het oog onttrok, verried toch het doffe gedruisch van bijlslagen en van neerstortende boomen, dat achter dien geheimzinnigen wand van groen het molswerk begonnen was, dat de belegerden met eene webbe van gangen, loopgraven en bentengs zou omspinnen, en dat den aanval moest voorbereiden, die hen in zee zou drijven. Vooral in het nachtelijk zwijgen, als de bergwind de geluiden naar de kust droeg, kwam deze stille bedrijvigheid duidelijk tot het bewustzijn van de onrustig luisterende gemoederen.
Er lag iets sombers in die omzichtige voorbereiding tot het dweepzuchtig vernielingswerk, in dien zoo duidelijk zich openbarenden toeleg, om zich vooralsnog verborgen te houden en alles te vermijden, wat de ligging der aanvalswerken ontijdig zou kunnen verraden.
De schijnbaar vreedzame omgeving, de voor het oog onveranderde woudrand konden alleen den oningewijde bedriegen, in werkelijkheid had dit alles iets zoo onheilspellends over zich, dat de kleine huisklok in Sans-Souci haast buiten zich zelve geraakte van zenuwachtige drift, en nog nadrukkelijker dan te voren aan de nadering des vijands herinnerde.
Deze stilte vóór den storm, hoe zorgwekkend ook in het oog der zaakkundige militairen, bleef den meest geruststellenden invloed uitoefenen op het hoofd van bestuur. Maar slechts voor kort! De tijd was gekomen, waarop hij met ontzetting uit zijne droomen zoude ontwaken, de tijd waarop