| |
13 / Dagelijks leven in oorlogsdecor
Ondanks de materiële ellende en morele ontreddering, de meedogenloze strijd voor het zelfbehoud met de uiterste contrasten van bewonderenswaardige offergeest en wraakroepende woekerpraktijken, draait het leven verder in de gewone kringloop van geboorte, huwelijk en dood. De achttiendaagse veldtocht heeft slachtoffers geëist onder soldaten en burgers, de barre winter van 1941-1942 wordt vele bejaarden en zieken fataal, de conceptie heeft de weerslag ondervonden van de verwarring en chaos tijdens de zomer van 1940. Het gevolg is dat het sterftecijfer gedurende de eerste jaren van de bezetting hoger ligt dan het aantal geboorten. Maar van 1943 af worden in België weer meer kinderen geboren dan er mensen sterven. Een merkwaardig verschijnsel is de vermindering van het aantal zelfmoorden; de oorlogsweeën hebben de persoonlijke problemen klaarblijkelijk op de achtergrond gedrongen. Hoe moeilijk en hard de tijd ook is, de mensen leren zich aan de omstandigheden aan te passen. Huwelijken worden gesloten, gezinnen groeien aan. Men loopt opnieuw in de dagelijkse tredmolen, kinderen gaan naar school, mannen naar hun werk, vrouwen doen het huishouden.
Maar het uiterlijke decor is veranderd. De straten en openbare gelegenheden bieden een bonte mengeling van mannen en vrouwen in bur- gerkleren, van Duitse soldaten in het veldgrijze uniform van het landleger, de blauwe kledij van de Luftwaffe. Er is de verduistering, de avondklok. Om geallieerde vliegtuigen te misleiden, is de Belg verplicht van zonsondergang tot zonsopgang zijn huis, zijn straat, zijn dorp, zijn stad in het duister te hullen. Lampen, vensters, deuren van woningen en voertuigen moeten geverfd of afgeschermd worden, zodat geen licht naar
| |
| |
buiten kan vallen. Etalageverlichtingen en licht- reclames zijn verboden, de openbare verlichting is uitgeschakeld. De lampen van treinen, trams, auto's, motorfietsen, rijwielen en schepen moeten gedempt en zodanig afgeschermd worden dat slechts een horizontale gleuf van 5 tot 8 bij 1,5 centimeter breed het licht mag doorlaten. Voor wachtende reizigers is het een hele puzzel om in het donker het nummer van de naderende trams te ontcijferen, conducteurs hebben alle concentratie nodig om geen ongevallen te veroorzaken, ontvangers kunnen met veel moeite de reisbiljetten knippen.
Men leert te leven op de tast, op het gehoor. In de beangstigende duisternis die nog akeliger wordt door het flauwe, schaarse licht dat uit de reglementair afgeschermde trams of auto's valt, is het moeilijk en gevaarlijk buiten te komen. Men struikelt over de meest onvoorziene obstakels, over vuilnisemmers, katten, honden. Men loopt tegen palen, straatlantarens, muren, andere mensen. De zaklamp wordt het onontbeerlijk instrument van de voetganger, de tramontvanger, de politieagent. Samen met het verplicht verduisteren is ook de avondklok ingesteld. Alle herbergen en openbare instellingen moeten hun deuren sluiten te 22.30 u, zonder speciale vergunning mogen de burgers slechts tussen 5u. en 23 u. op straat.
Niettegenstaande de ontberingen, de talrijke verbodsbepalingen, de donkerte van de verlaten en in volledig duisternis gehulde steden en dorpen na zonsondergang, geeft België niet de indruk van een doods land, van een land in rouw. Al tijdens de eerste weken van de bezetting heeft burgemeester Van de Meulebroeck de Brusselse bevolking aangespoord de toneel- en bioscoop- zalen opnieuw te openen, tentoonstellingen, concerten en liefdadigheidsgala's te organiseren. Om zijn ellende, zijn lege maag en de koude te vergeten, zoekt de Belg ontspanning. Herbergen tellen nog altijd een zekere cliënteel. De mensen komen er om de grauwheid van het dagelijks leven te ontvluchten, maar de troost van een goeie pint bier, waarmee zij hun ergernis en verbittering kunnen wegspoelen, vinden zij er niet meer. Zij moeten zich tevreden stellen met een miezerig brouwsel van 0,8 graad, flets en zonder smaak, met het enige voordeel dat het niemand dronken maakt.
Terwijl de kleine man aan het flauwe fluitjesbier nipt, kan men in bepaalde etablissementen en bars nog goede oude geuze, de beste wijnen, onvervalste likeuren en echte champagne krijgen op voorwaarde dat de portefeuille voldoende gevuld is. Van deze dranken heeft de gewone burger al lang de smaak vergeten, dikwijls moet hij zelfs de geneugten missen van een pijp, een sigaret. Want het rantsoen van 120 gram tabak voor de pijp of 120 sigaretten per maand is in vele gevallen niet beschikbaar. Hetgeen buiten het rantsoen gerookt wordt, heeft nog weinig met tabak te maken. Het is een mengsel van alle denkbare soorten bladeren, van rabarber- tot gedroogde klaverbladeren. Sommigen proberen het met tabak van eigen kweek, maar geven het op als zij na enkele trekken onpasselijk worden. In het begin kijkt iedereen verbaasd wanneer iemand een weggegooid sigarettenpeukje opraapt. Spoedig wordt het verzamelen van peukjes de gewoonste zaak van de wereld, men schaamt er zich niet meer over, men verkneukelt er zich niet meer in.
Door de kranten wordt de gebrekkige distributie van rookwaren op de korrel genomen, wordt de uitdeling van sigaretten aan vrouwen scherp gehekeld. Zo kan men in het Algemeen Nieuws lezen: ‘Wij hebben hier medegedeeld dat de vrouwen geen tabakskaart meer krijgen in Nederland, een maatregel die onze goedkeuring wegdraagt. In ons gezegend landje hebben de vrouwen nog steeds recht op tabak, in weerwil van het feit dat de productie van rookwaren op 30 % van het vooroorlogse peil moest worden teruggebracht. Er is geen enkel gezonddenkend mens in heel het land die het eens is met de wanordelijke regeling van de tabaksverdeling. In onze grootsteden kan men in verdachte taveernen en op de lanen preutsche deernen met een sigaret tussen de geverfde lippen zien pronken terwijl men in diezelfde grootstad arme sukkelaars stompjes sigaret ziet bijeenrapen in de straatgoot. Er zijn sigaretten voor al dezen die geld hebben en er is geen pijpje tabak meer voor den armen grijsaard en voor den naarstigen werkman die zijn pijpje niet missen kan.’
In de meeste dorpen en steden zijn de kermissen afgeschaft. Waar zij nog plaatshebben, zijn het kermissen zonder smoutebollen, zonder wafels, zonder frieten, zonder snoepgoed. Gedurende de grote aardappelcrisis kan men het beleven dat op sommige plaatsen de ritjes op de paardemolen
| |
| |
zowel met aardappelen als met geld kunnen betaald worden. Eén aardappel voor één ritje.
Behalve in speciale gevallen waarvoor een vergunning vereist wordt, is dansen in openbare gelegenheden officieel verboden. Maar veelal wordt door de ordediensten oogluikend toegestaan dat in het ganse land, tot in de meest afgelegen gehuchten, iedere zondag jonge lui samenkomen om te dansen, vaak in muffe zaaltjes van enkele vierkante meter groot. De ouderen klagen de toenemende zedenverwildering van de jeugd aan, zij zijn verontwaardigd over het gedrag van de zazou's, het soort jonge lui die hun haar te lang laten groeien, die voorstander zijn van jazz, die zich begeven aan swing, zij spreken schande over de onwelvoegelijke scenes die zich in de bomvolle trams en treinen tussen meisjes en jongens afspelen.
De plaag van de kansspelen neemt schrikwekkende afmetingen aan. Meer en meer wordt men bezeten door het spel voor grof geld. Op straat, op trein en tram, in kroegen, in clandestiene speelholen, in particuliere woningen wordt door oud en jong, door grote en kleine smokkelaars, door oorlogsprofiteurs, door boerenzonen, zelfds door gewone arbeiders voor enorme sommen getuist. Met kaarten, met teerlingen, met anker en zon worden dikwijls in enkele uren duizenden frank gewonnen of verspeeld.
Maar voor de meerderheid van de bevolking zijn kansspelen excessen die ze zich niet kan veroorloven, zijn danspartijen herinneringen uit de goeie ouwe tijd. De donkere steden en dorpen, de avondklok, de ontberingen drijven de mensen vroeg naar huis. De vrouwen naaien, breien, verstellen en breken zich het hoofd over wat zij morgen op tafel zullen brengen. De mannen tuinieren, lappen de versleten schoenen, knutselen aan de oude fietsen.
Het straatbeeld verandert zienderogen, auto's worden met de dag zeldzamer, taxi's en autobus- sen zijn tot het minimum beperkt en het aantal vrachtwagens is, in vergelijking met vóór de oorlog, tot een derde herleid. Er is een maximum snelheid opgelegd: 80 km op de wegen, 40 km in de stad, 25 km 's nachts. Alleen de uitverkorenen kunnen nog rijden met benzine die op de zwarte markt van 30 tot 50 fr. de liter kost. De wagens worden aangedreven met steenkool, hout of gas. Meer en meer is men aangewezen op de fiets, op het openbaar vervoer, reist men met de immer schaarser wordende, overbezette treinen, met de trams die uitpuilen van het volk. Men verplaatst zich nog alleen wanneer dringende familieaan- gelegenheden, beroepsbezigheden of het prangend voedseltekort zulks vereisen. Vakantietrips behoren tot het verleden, kustgangers zijn er niet meer, want het gebied aan de noordzee is voor het binnenland volledig afgesloten. Slechts de rijken kunnen zich af en toe een vakantie veroorloven in de Ardennen, waar een pension zonder veel luxe 250 tot 400 fr. per dag en per persoon kost.
De mensen blijven thuis en ontdekken de wereld van het boek. Met een ongekende geestdrift werpt men zich op de lectuur. Nooit werd in België zoveel gelezen als tijdens de bange oorlogsjaren, nooit werden de bibliotheken zo druk bezocht, nooit hebben de Vlaamse auteurs zo zeer in de belangstelling gestaan. Aan de lopende band worden werken gelezen van Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Ernest Claes, Maurice Roelants, Lode Baekelmans, Gerard Walschap, Herman Teirlinck en zovele anderen. Men tracht in de gezelligheid en intimiteit van het boek alle andere beslommeringen te vergeten. De hang naar lectuur is zo groot dat geregeld goedkope uitgaven van Belgische en sommige buitenlandse auteurs op de markt verschijnen. Boeken worden verslonden, maar ook kranten worden druk gelezen. Praktisch is de oplage van de dagbladen die onder censuur verschijnen, niet verminderd. Oorlogscommuniqués en politieke artikelen met propagandistische inslag worden overgeslagen of met scepticisme bekeken. De interesse gaat naar de rubriek van de gebroken armen en benen, de berichten over de rantsoenering, de culinaire en vestimentaire raadgevingen, de sport. Men glimlacht even ongelovig wanneer in blokletters wordt aangekondigd dat de 250.000 ste vrijwillige arbeider naar Duitsland is vertrokken, men ergert zich wanneer men leest dat de één of andere Oberfeldkommandant, na een sabotagedaad of een aanslag op een lid van de Wehrmacht, een aantal gijzelaars heeft doen gevangen nemen.
En 's avonds, wanneer het uur van de Belgische uitzendingen van Radio Londen is aangebroken, worden deuren en vensters zorgvuldig gesloten, kruipt men zo dicht mogelijk bij het radiotoestel. Hoewel niemand zich stoort aan het verbod van
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1) Een eerste bepaling van het sluitingsuur te Boom. De burgemeester moest de beslissingen van de ‘Militaire Overheid’, d.i. de bezetter, aan de bevolking overmaken. Later wordt dat sluitingsuur op 22.30 uur gebracht. (2) ‘Zazous’ of swingjeugd, een ‘dandy-voorkomen’, belangstelling voor muziek en dan vooral voor jazz, (3) en een afkeer van werken, zegt de collaboratiepers (Le Soir, 16 maart 1941). (4) Naast de bioscoop (hier de programma's te Antwerpen in juli 1941) zijn de kansspelen in trek, en daarbij vooral de weddenschappen. Hondenkoersen genieten een grote populariteit. (5) ‘Entraineurs’ brengen hun windhonden aan, (6) de weddenschappen worden afgesloten.
| |
| |
7
8
9
10
11
12
13
14
15
(7) Wie veel geluk heeft, kan nog wel eens naar zee. Bij de Thermen en de Koninklijke Villa te Oostende lopen de strandgangers door de prikkeldraadversperringen heen. (8) De bioscoop trok volle zalen. Na een namiddagvertoning in de ‘Capitole’ aan het Graaf van Vlaanderenplein te Gent. (9) Filmsterren waren van harte welkom. Heinrich George komt te Brussel aan in het Noordstation. (10) Stan Brenders was een van de grote jazz-figuren (links op de foto).
(11) Fud Candrix was een naam in het lichtere genre. Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel was op 18 april 1942 het toneel voor een variété-programma bedoeld voor de Duitse soldaten. (12) Maurice Chevalier kwam eveneens naar het Paleis voor Schone Kunsten, op 2 oktober 1942. (13) Staf Bruggen werd directeur van de K.N.S. te Gent. (14) De Philharmonie Brussel deed vaak een beroep op beroemde dirigenten, (15) onder wie Hans Knappertsbusch (op de foto) en Herbert von Karajan.
| |
| |
de bezetter de Engelse radio te beluisteren, is iedereen op zijn hoede, want overal heersen achterdocht en wantrouwen. Met eindeloos geduld wordt de juiste golflengte gezocht en met het hoofd tegen het toestel tracht men door de storingen heen de berichten en boodschappen van overzee op te vangen.
Wanneer men even uit de dagelijkse sleur wil treden en de harde realiteit ontvluchten, gaat men naar de bioscoop. Gedurende enkele uren worden er de oorlogs- en bezettingsweeën, de koude, het gebrek aan vitaminen en calorieën vergeten. Voor een korte vlucht in de wereld van fictie en droom laat men de propaganda van de Duitse actualiteiten onverschillig over zich heen gaan. Men mist tijdens de pauze het ijsje, de wafel, de reep chocolade, maar men heeft het warm voor vrij gematigde prijzen die schommelen tussen twee en zeven frank.
De markt is overspoeld met Duitse produkties. Heinrich George, Emil Jannings, Heinz Rühmann, Theo Lingen, Zarah Leander, Kristina Söderbaum, Marika Rökk zijn de grote namen die de Amerikaanse sterren, Douglas Fairbanks, Shirley Temple, Greta Garbo, Deanne Durbin, Errol Flynn, Olivia de Havilland, Charlie Chaplin van het scherm hebben verdrongen. Ophef maakte de film ‘De gouden stad’ met Kristina Söderbaum in de hoofdrol, de eerste Duitse kleurenfilm die in ons land vertoond wordt. Bij afwezigheid van Amerikaanse en Engelse produkties blijven Franse films vooral in Brussel en Wallonië volle zalen lokken, met als belangrijkste figuren Raimu, P. Fresnay, Danielle Darrieux, Ginette Leclerc. Zoals overal elders ter wereld heeft de Belgische jeugd haar idolen van de lichte muziek. De jazzformatie van Stan Brenders en vooral die van Theo Uden Marsman, de Ramblers, maken furore. Wanneer dit orkest van radio Hilversum een tournee door België maakt, zijn de zalen weken tevoren uitverkocht. In de huiskamers en openbare gelegenheden spuien radio en grammofoon Duitse schlagers. Orkesten spelen de succesnummers van Peter Kreuder, men zingt de liedjes van Zarah Leander, Marika Rökk, Ilse Werner, men neuriet het overbekende Lily Marleen dat, naar beweerd wordt, ook een hit is bij de Engelse soldaten die in de nachtelijke eenzaamheid van de Noordafrikaanse woestijn met weemoed luisteren naar de ‘Come and kiss me’ stem van Lale Andersen.
Oud en jong tellen in hun rangen nog vele vurige fans van Rina Ketty, Maurice Chevalier, Charles Trenet, Tino Rossi. Maar in de Vlaamse pers vindt le beau Tino geen genade, getuige de vernietigende kritiek die, naar aanleiding van een optreden van Tino Rossi in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, in de Dag verschijnt: ‘Alles wat het Franssprekend deel der Brusselse bevolking aan hyper-swingse en superzazouse jonge, leeglopende, gepomadeerde heertjes, even hersenledige als luidruchtige kwetterende jonge meisjes en door het leven onbevredigde diklijvige dames van onbepaalde leeftijd telt, zou voor niets ter wereld één der drie, vier “soirés de gala Tino Rossi” willen missen.’ Cabaret, variété, liefhebberstoneel, in al deze genres zoekt de gewone man wat afwisseling, een vleugje blijheid. In Antwerpen lokken de volkse revues massa's naar de Empire en in Zender Brussel tekent Renaat Grassin, alias Ketje, in niet door iedereen gewaardeerde schetsen het leven van een Brusselse straatjongen.
Ook intense activiteit in het ernstige artistiek genre. Te Antwerpen en te Gent bloeit het theaterleven zoals nooit te voren en bereiken sommige vertoningen een zelden gekend peil. De schouwburg aan het St.-Baafsplein te Gent, met Staf Bruggen als nieuwe directeur, is niet langer een operettentheater maar wordt de schouwburg van het gesproken toneel waarvan het repertoire, tijdens het eerste jaar op werk van eigen bodem gesteund, geleidelijk internationaler wordt. Bij de K.N.S. te Antwerpen bouwt directeur Joris Diels verder op de stevige grondslagen die door Oscar De Gruyter werden gelegd.
De wereld van de ernstige muziek is bijzonder actief. Overal in het land worden concerten met vaak hoog artistiek gehalte georganiseerd, geregeld wordt een beroep gedaan op Duitse dirigenten en solisten. Te Antwerpen speelt een nieuw opgericht filharmonisch orkest onder leiding van Hendrik Diels, maar vooral te Brussel staat het concertleven centraal. Het wordt gekenmerkt door een harde strijd onder de verscheidene verenigingen. Aan de ene kant de Chapelle musicale de la Reine Elisabeth met een internationaal repertoire en een Duitsvijandig publiek. Diametraal daartegenover het Muziekfonds, in samenwerking met Zender Brussel, met een overwegend Vlaams-Duits repertoire.
| |
| |
Tussen deze twee uitersten de Philharmonie Brussel, waarvan het programma het zwaartepunt legt op de Duitse muziek maar dat ook werken uit andere landen brengt en geregeld een beroep doet op beroemde dirigenten zoals Hans Knappertsbusch en Herbert von Karajan.
Een innovatie zijn de werkpauzeconcerten die, onder het motto van volksopvoeding, in grote bedrijven voor de arbeiders worden georganiseerd en waarbij ontspanningsmuziek en cabaretnummers worden afgewisseld met klassieke werken.
Te Gent wordt de Koninklijke Franse Opera, die in het seizoen 1940-1941 zijn honderdjarig bestaan zou vieren, precies in dat jubileumjaar vervlaamst. Op 26 oktober 1940 opent de Gentse opera opnieuw zijn deuren onder directie van Hendrik Caspeele en onder de benaming ‘Koninklijke Stadsopera’. Volledige vernederlandsing en nieuw repertoire, de Franse werken worden tot een minimum beperkt, op de affiches prijken nu Wagner, Mozart, Richard Strauss, samen met Vlaamse componisten.
Te Antwerpen viert de Koninklijke Vlaamse Opera onder leiding van J. Sterkens tijdens het seizoen 1942-1943 zijn vijftigjarig bestaan. De K.V.O. die als Vlaams bolwerk tegen de Théâtres Royaux werd opgericht en al vóór de oorlog overvloedig uit het Duits repertoire putte, in het bijzonder uit het oeuvre van Richard Wagner, zet deze traditie verder. De samenwerking met de opera van Keulen, die al vóór 1940 bestond, wordt nog op ruimere schaal georganiseerd.
De Muntschouwburg te Brussel is het mikpunt van aanvallen in de pers die de Brusselse opera verwijt een bastion te zijn van franskiljons Belgicisme en alleen ogen en oren te hebben voor Parijs, ‘das Idol der Kunst und der politische Speck, mit dem die belgischen Mäuse gefangen werden sollten.’ Wanneer in begin 1942 de opera Carmen wordt opgevoerd, lokt bij het einde van het tweede bedrijf de koorscene, waarin de tekst ‘vive la liberté’ meermaals wordt herhaald, een zodanig tumult uit dat de vertoning moet worden stopgezet.
In de hoofdstad wordt op 15 oktober 1942 de Alhambra, herdoopt tot Vlaamse Volksschouwburg, opnieuw geopend. Onder de directie van Dolf Clauwaert en de artistieke leiding van de Duitser Dr. Furegg trekt de Volksschouwburg, dank zij de gunstige werkvoorwaarden, vele goede solisten en koorleden aan, die operettes en lichte opera's van behoorlijke kwaliteit brengen. Veel wordt gesproken en geschreven over de culturele opvoeding en verheffing van het Vlaamse volk, maar de massa bekommert zich meer om de dagelijkse boterham dan om artistieke prestaties. Voor de gewone burger is de sport de ontspanning, de uitlaatklep bij uitstek. In stadions en sportzalen kan hij zich nog uitleven, zijn opgekropte verbittering op tegenstanders en scheidsrechters uitspuwen, zijn grauw bestaan voor enkele uren vergeten. Zeer vlug na de inval wordt weer aan sport gedaan. Einde juni 1940 is er al voetbal met de vriendenwedstrijd Beerschot-Lyra en een spectaculaire 10-2 overwinning van de Sinjoren. In juli hebben de eerste wielerwedstrijden plaats en tijdens de Belgische kampioenschappen in september te Antwerpen wordt Odiel Van den Meerschaut nationaal kampioen op de weg. De grote verrassing is de nederlaag van Jef Scherens, het idool van de velodrooms, die in zuivere snelheid door Frans Cools wordt geklopt.
Zelden heeft de sport de mensen zo aangetrokken als tijdens de bezetting. Het wielrennen, de populairste sporttak in Vlaanderen, floreert zoals nooit tevoren. Gedurende de ganse oorlog draaien de overdekte en open wielerbanen op volle toeren, veren duizenden recht wanneer Poeske Scherens hen op zijn spectaculaire spurtnummers vergast. Ronde van Frankrijk en wereldkampioenschappen staan niet meer op de kalender, maar een massa mensen stroomt naar de criteriums en kermiswedstrijden waar Witte Van den Meerschaut, Staf Van Overloop, Georges Claes en Robert Van Eenaeme de plak zwaaien. Men verslindt de krantenverslagen over nationale en internationale klassieke en semi-klassieke wedstrijden, men staat verstomd bij het bericht dat Fausto Coppi op 7 november 1942 te Milaan met 45,848 km een nieuw werelduurrecord heeft gevestigd, men dweept met Achiel Buysse, driemaal overwinnaar van de Ronde van Vlaanderen, met Marcel Kint die, na enkele jaren inactiviteit, in 1943 en 1944 boven alle anderen uitsteekt, de eerste oorlogse Parijs-Roubaix en Brussel-Parijs, de Waalse Pijl en zovele andere wedstrijden wint, met Rik Van Steenbergen, de belofte met het uitzonderlijk talent, in 1943 op achttienjarige leeftijd al kampioen van België, met Jef Somers die in hetzelfde jaar als eerste Belg
| |
| |
16
17
18
19
20
21
(16) Wielrennen bleef de populairste sport. Op de weg werden de kampioenschappen van België gereden. (17) Een grote Lenteprijs met aankomst te Gent in de wintervelodroom zag Marcel Kint als overwinnaar. (18) Jef Moerenhout won in juni 1944 de Ronde van Wallonië, (19) en een piepjonge Rik Van Steenbergen begon zijn lange carriëre beslijkt als overwinnaar van de Ronde van Vlaanderen Seniors. (20). Kermiskoersen bleven bestaan, de sponsors veranderden. In Aalst vond tijdens een ‘Feest van de Arbeid’, georganiseerd door de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, een traditionele ‘velokoers’ plaats. (21) Ook op de baan draait het wielerleven verder. Frans Cools voor de start van een internationaal Omnium te Gent.
| |
| |
22
23
24
25
(22) De ongeëvenaarde ‘Poeske’ Scherens is de held van het sprintgebeuren. Hier in volle vaart tegen Gerardin en Gosselin (1943), (23) en een ‘urplaceke’ met Gosselin. (24) Karel Sijs en Gustaaf Roth zijn namen van Europees formaat in de bokssport. (25) En Max Schmeling leidt een Duitse boksmeeting in het Brusselse Sportpaleis.
| |
| |
de Landenprijs op zijn naam schrijft, met de onverslijtbare Frans Bonduel, met Karel Kaers, Brik Schotte, Jef Moerenhout, Sylvain Grysolle, Maurice De Simpelaere.
De populariteit van de voetbalsport is enorm gestegen, elke zondag scharen zich honderdduizenden rond de velden waar zij tegen weinig geld enkele vitaminen goede lucht en ontspanning kunnen opdoen. Internationale wedstrijden zijn uit het programma geschrapt, maar de nationale competitie gaat normaal verder, ondanks de groeiende verkeersproblemen, die verplaatsingen vaak tot een hachelijk avontuur maken, en de moeilijkheden om de spelers van een voetbaluitrusting te voorzien.
Tijdens het seizoen 1940-1941 worden provinciale competities georganiseerd met als slot een nationale eindronde. In finale overwint Lierse White-Star met 3-1 en is officieus landskampioen. Bij de Antwerpenaars zal de memorabele wedstrijd Beerschot-Oude-God van 26 januari 1941 nog lang in het geheugen blijven. Het grote Beerschot van Raymond Braine, Tuur Ceuleers, Rik Isemborgs, Charley Van de Wouwer, haalt het met een ongelooflijke 22-0 score.
Vanaf september 1941 wordt opnieuw in normaal competitieverband gespeeld. Ditmaal wordt Lierse officieel kampioen, een Lierse waarin de namen van Bernard Voorhoof, Juul Van Craen, de drie Karel's: Klockaerts, Kiebooms, Willems, die de middenlinie vormen, tot de verbeelding spreken. Het jaar daarop wordt de fakkel overgenomen door Club Mechelen met Bert Decleyn, Torreke Lemberechts, Rik Coppens en in 1943-1944 steekt Antwerp, met Bob Paverick, Dis Van den Audenaerde, René Geuns, met kop en schouders boven de andere ploegen uit.
In de zomer worden op het platteland voetbaltornooien onder de lokale clubjes georganiseerd, met boeren en smokkelaars als vrijgevige sponsors. Bekende voetballers uit grote ploegen die worden aangesproken om de plaatselijke elftallen te versterken, aarzelen geen ogenblik. De voorstellen zijn te aanlokkelijk, de premie bestaat uit boter, spek, aardappelen en bloem.
De bokssport kent een ongeëvenaarde bloeitijd, te Brussel en te Antwerpen doen de organisatoren gouden zaken. Hoogtepunten zijn de kampen tussen Gustaaf Roth, die al in de herfst van zijn carrière is getreden, en Karel Sijs de opkomende ster. Karel Sijs bereikt de top in zijn loopbaan, wanneer hij op 14 november 1943 te Brussel de Zweed Tandberg klopt en Europees kampioen der zwaargewichten wordt. Andere boksers die in de gunst van het publiek staan, zijn Degrijze, Kid Dussart, Al Baker en Felix Wouters, ‘den tisj’ zoals hij in de volksmond wordt genoemd. Een gedeelte van het bokspubliek is een trouwe cliënteel van de catchmeetings die vooral te Antwerpen veel bijval kennen. Men komt er voor het spektakel en de sensatie, meer dan voor de sport, men kan er zich een pint goed bloed lachen met de burleske show die de zwaargeblokte en toch lenige vedetten, zoals Bert Auwera, Bernard De Ferm, Rik De Groot en Jos Wolbach, op de ring vertonen.
In de zomer trekt men naar de athletiekterreinen waar Julien Saelens, Pol Braeckman, Jozef Mostert en de jonge krachten zoals Gaston Reiff en Marcel Van de Wattyne de scepter zwaaien, of schaart men zich rond de zwembaden voor de prestaties van Guillini, Isselee, Van Parijs, Yvonne Van de Kerckhove, Virginie Keteleer en Fernanda Caroen, sedert 3 januari 1940 wereldrecordhoudster op de 500 meter crawl met de tijd van 6m. 28s. 4/10.
Ook grote belangstelling voor paarden- en hondenwedstrijden, waar nieuwe rijken, smokkelaars en oorlogswoekeraars met biljetten van duizend goochelen. Maar beroerde tijden voor de duivenmelkers die hun sport moeten opgeven. Vluchten zijn door de bezetter verboden, de duiven mogen zelfs niet uitvliegen, het voeder wordt slecht, schaars en duur. Harde momenten voor de liefhebbers wanneer zij met de dood in het hart de meeste van hun trouwe beestjes, hun goeie blauwe of geschelpte witpen, noodgedwongen tot de kookpot of braadpan moeten veroordelen.
Brood en spelen, het eeuwenoud thema van de mensheid, actueler dan ooit in deze zware oorlogstijd.
|
|