verkocht aan huis, in hoeven, in herbergen, op stations, in bioscopen, op terrassen, bij de slager, de bakker, de kruidenier, de kleermaker, in de schoen- en tabakswinkel. Mensen die van het platteland naar de stad reizen om er te studeren of te werken, brengen geregeld bloem, boter, vlees en eieren mee, een bij verdienste die vlug is meegenomen. Men koopt van kinderen en bejaarden, van meiden en knechten, van smokkelaars in pastoorskleren, van bedienden, arbeiders en prostituées.
Scrupules verdwijnen meer en meer, sommige smokkelaars deinzen er niet voor terug bedorven vlees, beschimmelde conserven, plaaster in plaats van meel, methylalcohol aan de man te brengen. Eetwaren worden bewaard en verkocht door mensen met huidziekten of met tuberculose.
In Brussel is de Radijzenstraat in de Marollen één der beroemdste straten van de hoofdstad geworden. Samen met het Vossenplein, omliggende straatjes en stegen vormt ze de kroonslagader van de zwarte markt, de beurs voor kleine en grote beroepssmokkelaais. Iedereen kan er zich aanschaffen wat men ook maar kan dromen: koffie, tabak, wit brood, kramiek, broodjes met kaas of ham. Men kan er opnieuw de tijd van vóór de oorlog beleven, als men maar de prijs betaalt.
Enkele restaurants werken uitsluitend in het zwart. Zij hebben een beperkte, maar rijke clienteel. De spijskaart biedt onder meer als gerechten: garnalen-tomaat: 60 fr.; een portie tarbot: 200 fr.; rumpsteak frieten: 80 fr. paling in 't groen: 200 fr.; kip: 250 fr.; langouste: 250 fr.; stuk meloen: 60 fr. De prijzen van de wijnen zijn navenant: 100 tot 400 fr. voor een fles bordeaux, 200 tot 500 fr. voor een fles bourgogne, 400 tot 500 fr. voor een fles champagne.
Voor een gedeelte bestaat de clienteel uit de rijke bourgeoisie, die vóór de oorlog luxueuze villa's aan zee bezat, met haar auto's door Europa reisde en de winters doorbracht te Nice, Monte Carlo of Cairo. Haar villa's aan zee zijn in beslag genomen, reizen is onmogelijk geworden en als compensatie veroorlooft zij zich af en toe diners die rond de duizend frank per persoon kosten. Onvoorstelbare weelde voor arbeiders en bedienden wier gemiddeld maandloon respectievelijk schommelt tussen 1.500 en 2.000 fr. en tussen 2.000 en 2.500 fr. Maar wel toegankelijk voor de nieuwe rijken, de grote smokkelaars en oorlogsprofiteurs die geen blijf weten met hun geld, die zich geregeld gastronomische excessen en braspartijen kunnen veroorloven, die tegelijk drie slaapkamers en drie radio's kopen, of twee piano's voor hun dochter die geen noot muziek kent.
Er is een hemeltergend contrast tussen de enorme schaarste op de officiële markt en de omvang van de produkten die in het zwart kunnen verkregen worden, maar die de meerderheid van de bevolking moet ontberen of die het slechts sporadisch en mits de grootste opofferingen kan genieten.
Men vraagt zich telkens weer verbaasd af waar deze goederen vandaan blijven komen. Voor de kleine man is het een raadsel, niet voor de lui van het vak wier vindingrijkheid onuitputtelijk is. Er zijn goederen die, de strenge grenscontroles ten spijt, uit de buurlanden, vooral uit Frankrijk, binnengesmokkeld worden, er is de sluikhandel met Duitse militairen, er zijn de stocks die een aantal bedrijven en handelaars bij het begin van de bezetting verborgen hebben gehouden en die zij geleidelijk op de zwarte markt gooien. Het gaat hoofdzakelijk om produkten die tijdens de oorlog weinig of niet meer geproduceerd of ingevoerd kunnen worden, zoals stoffen, koffie, cacao, olie, zeep, rijst. Tot het einde van de bezetting blijven zij op de zwarte markt te koop maar, naarmate zij schaarser worden, nemen de prijzen astronomische afmetingen aan. In 1944 kost een kilo cacao 1.500 fr., een kilo koffie 2.000 fr., een herenkostuum 6.000 fr.
De meest elementaire eetwaren, meel, aardappelen, vlees, boter, melk, eieren, komen van het platteland, van de boeren. Benevens de verplichte leveringen tegen officiële prijs, mogen de landbouwers een bepaalde hoeveelheid van hun produktie voor zich houden. Zij verkopen het overschot aan familie, vrienden, kennissen, aan gelegenheids- en beroepssmokkelaars. De prijs die dezen bieden, moeten de anderen meestal ook betalen. Hoewel theoretisch scherpe controle op runderen en varkens wordt uitgeoefend, elk stuk vee een soort identiteitskaart krijgt en voor elk beest 10 fr. moet betaald worden, gaat een groot gedeelte van de veestapel de weg van de sluikslachting op. De spitsvondigheid en fraude kennen in dit domein geen grenzen.
Vóór de oorlog moesten de boeren wroeten en