Voorwoord
De schrijfster dezer ‘Herinneringen’, mijne hooggeschatte nicht, verzocht mij
haar boek een woord tot geleide op zijn weg naar het publiek mede te geven. Ik
voldoe aan dit verzoek met graagte, omdat deze ‘Herinneringen’, elke op zich
zelven en alle tesamen ons het beeld voor oogen stellen van eene vrouw wier
leven en streven van hare vroege jeugd af tot haren hoogen ouderdom toe slechts
door ééne gedachte is voortbewogen geworden: zich te stellen in den dienst der
belangen van de vrouw en te arbeiden aan hare politieke en sociale
gelijkstelling met den man. Het voorbeeld van den vader en den broeder prikkelde
haar het geneeskundig beroep te kiezen en, trots alle bezwaren en moeilijkheden
een halve eeuw geleden daaraan verbonden, weet zij, toelating te verkrijgen tot
de universiteit. Hier zet zij, niet ontmoedigd door tegenwerking en bespotting,
kalm en met groote regelmaat hare studie voort, die zij bekroond ziet met hare
bevordering tot arts en de verkrijging van den doctoralen graad. Zoo terdege
voor de intrede in het werkelijk leven bekwaamd, heeft zij van nu af geene
andere eerzucht dan deze: hare kennis en gaven te wijden aan de verzachting van
het lijden der vrouw en tegelijkertijd aan de opheffing der vrouw uit den staat
van inferioriteit waarin zij verkeert. Hare drukke geneeskundige praktijk wendt
zij aan om den last van het moederschap te beperken en laster en verdachtmaking
vreest zij niet als het geldt ongewenschte geboorten te voorkomen. En zij
beperkt zich niet tot het stellen van hare medische wetenschap in den dienst van
de vrouw, maar wordt ook op sociaal en politiek gebied