| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Japie Bluf vertelt van zijn reizen.
Voor de deur van zijn huisje zat, met een korte stenen pijp in zijn mond, Japie. Elke dag kon men hem daar aantreffen, steeds maar dikke rookwolken de lucht in puffend. Hij genoot op zijn oude dag van een rustig leventje, met zijn jongere zuster samenwonend in het aardige kleine huisje aan de rand van het dorp. Japie Bluf had een werkzaam leven achter de rug. Van jongen van veertien jaar af had hij op zee gezwalkt. Van alles was hij al geweest, van kajuitsjongen tot bevelvoerder aan toe, in al die jaren. Tenminste.... dat vertelde Japie aan zijn hoorders, wanneer hij er toe overging een en ander uit zijn bewogen leven te verhalen. Hij was niet karig met zijn verhalen. O, nee, wanneer de jongens zo eens in een groepje ouden Japie kwamen opzoeken, was er niet veel voor nodig om hem over te halen met een praatje voor de dag te komen. Nu wisten ze allen, dat de verteller het niet zo nauw met de waarheid nam, als hij eenmaal, in het vuur van zijn verhaal, bezig was. Maar daar lieten de hoorders dan niets van merken. Ze vonden het veel te grappig als Japie, zo zonder het zelf te merken, allerlei dingen vertelde die nooit gebeurd konden wezen! Als hij dan aan het eind van de vertelling was, en ze hem wezen op de tegenstrijdigheden in z'n relaas, was hij nooit verlegen met het antwoord. De jongens amuseerden zich dan, om de slimme draaien en wendingen die Japie aan zijn verhaal
| |
| |
gaf. En tenslotte deed hij dan net of hij boos werd. Als ze soms aan zijn verhaal twijfelden.... dan moesten ze het maar zeggen! Dan vertelde hij nóóit een woord meer uit zijn leven. Nee, al die sterke staaltjes van moed en bekwaamheid had hij zélf beleefd en daarmee uit! Natuurlijk, bekende hij dan grootmoedig, natuurlijk kan een oud mens zich vergissen in de tijd en de plaats waar iets was voorgevallen! Maar onwaarheid spreken.... jokken....! Als ze dat van hem dachten....! Maar boos werd Japie nooit! Ze gingen altijd als de beste vrienden van elkaar.
Het was Zaterdagmiddag. Jopie, Dirk en Kees zaten voor de deur bij Japie op de houten bank. De oude zelf zat in zijn leunstoel en stopte een nieuwe pijp met de zware tabak. Japie en zijn pijp behoorden bij elkaar als een pen bij de inkt. Hij kon er geen uurtje buiten, hoewel zijn zuster altijd mopperde dat hij alles volsmookte en overal as morste. Dirk vertelde aan den oude dat ze 's morgens met hun drieën een dubbeltje hadden verdiend bij Jacobs de bakker, wiens knechtje ziek was. Ze hadden wat boodschappen weggebracht en op de terugweg besloten om voor het verdiende geld, een pakje tabak voor Japie mee te nemen. Dat vond deze geweldig! Maar hij zei meteen dat ze dat niet méér mochten doen! Daar was de brave man niet op gesteld, hoewel hij de hartelijkheid van zijn jonge vrienden zeer waardeerde. En nu hij de lekkere tabak in de brand had gestoken en stevig aan zijn pijp trok, vroeg hij of ze een gebeurtenis uit zijn leven wilden horen, die hem juist van morgen was te binnen geschoten. Nou, daar waren de jongens voor te vinden en Japie knikte tevreden over het succes van zijn voorstel. Toen begon hij dan meteen. ‘Het was, ik denk een twintig jaar geleden. Ik was nog een jonge sterke kerel, nooit bang en altijd op avonturen uit. Afijn, dat weten jullie nu zo langzaam aan wel! Ik was in Afrika aangeland, met een grote Engelse vrachtboot. We bleven daar enige dagen in een havenplaats liggen om kolen in te nemen en in die tijd ging ik een beetje rondneuzen. Nou in de plaats zelf had ik niet
| |
| |
veel vertier. Het was er precies als overal, ze hadden het allemaal op je geld gemunt en wilden je van alles en nog wat verkopen. Maar daar voelde ik niets voor, en om de hele dag in café's te gaan zitten trok me ook al niet aan. Ik besloot om een beetje de karavaanweg af te wandelen, die midden naar de woestijn liep. Toen ik aan de rand van de plaats de zanderige weg betrad, lag daar een zwartje dat rustte op een grote baal bagage. Hij keek belangstellend naar mij, toen hij bemerkte dat ik van plan was de weg verder af te lopen. Hij wuifde met de hand en riep ‘Hé, kaptein.... gaat ge niet de verkeerde kant op.’ Ik keerde me lachend naar den zwarte en vroeg ‘wel waarom, ik ga een beetje de woestijn in tot bij de pyramide van Meloch III, dan loop ik toch goed?’
‘Ja, dat wel,’ zei hij terug ‘maar het is de vraag of ge die zult bereiken en dan nog of ge behouden zult terugkeren! Misschien is het den kapitein niet bekend, maar er wandelen hier nog al wat gevaarlijke roofdieren rond en die zullen zich een lekker mals hapje vast niet laten ontgaan. Ik zou maar weer terugkeren en mijn vermaak in de stad zoeken als ik U was mijnheer.’ Hij wenkte lui in de richting waar ik was vandaan gekomen. Maar dat was net iets voor mij, om me te laten afschrikken door gevaar! Nee, nu zou ik zeker de Pyramide gaan bekijken! Ik tastte in mijn zak en haalde er een revolver uit, die geladen was met zes scherpe patronen en toonde die den zwartkop. ‘Kijk eens makker’, vroeg ik hem ‘zou je denken dat ik hiermee en met mijn vuisten voor wie dan ook uit de weg ging?’ De knaap lachte maar met zijn witte rij sterke tanden. Hij schudde zijn hoofd alsof hij me beklaagde om mijn eigenwijsheid!
‘Doe maar wat je niet laten kunt, Kapitein,’ riep hij me nog na ‘Goeie reis!’
Ik stapte zonder verder nog notitie van hem te nemen, kordaat voort en floot een lustig deuntje. Ik was in een best humeur en niet van plan om me druk te maken. Er waren al heel wat gevaarlijker ondernemingen die ik zonder aarzelen had aangepakt. Waarom zou ik me dus nu bang laten maken. Bovendien was ik goed gewapend,
| |
| |
een flinke revolver en een stevig dolkmes, wie zou me nu wat kunnen maken? Nee daar was Japie de man niet naar destijds! Ik wilde nu eenmaal de beroemde Pyramiden zien en daarmee uit. Nadat ik ik ongeveer een drie kwartier met rustige pas had gewandeld, kwam ik enige Arabieren tegen met een paar kamelen en vier of vijf gewapende inlanders. Ze keken me allen hoogst verbaasd aan, het scheen bepaald een vreemd gezicht, daar in de zandwoestijn een eenzamen wandelaar tegen te komen! Ik groette beleefd ‘Salem Aleikum’. De anderen hieven de hand eveneens groetend op en antwoordden op hun beurt,
Blz. 57. ‘Zou je denken dat ik hiermee en met mijn vuisten voor wie dan ook uit de weg ging?’
‘Salem Aleikum, vreemdeling.’ Ik maakte even een praatje met wat de hoofdman van het troepje scheen. Ik vertelde hem ook het doel van mijn uitstapje. Hij waarschuwde me evenals de neger uitdrukkelijk voor gevaar dat mij hier wachten zou. Het wemelde hier af en toe van leeuwen en tijgers, en als die hongerig waren, dan zouden ze me zeker niet met rust laten. Ik stelde hem gerust en vertelde hem dat ik Japie Bluf uit Holland was, maar dat scheen geen indruk op den Arabier te maken....! Nou, hij gaf me nog een handje verse dadels en wenste me goede reis en behouden thuiskomst. Maar ze
| |
| |
keken me allen aan alsof ze meenden, nou die komt ook nooit meer terug. Ze vervolgden nu hoofdschuddend hun weg, zelfs de kamelen leken hun kop afkeurend te schudden, maar dat maakte niet de minste indruk op mij. Ik moest nog, ik denk een goed half uur lopen voordat ik was waar ik wezen wilde. Natuurlijk was ik zo verstandig om mij heen te kijken en scherp te luisteren of ik verdachte geluiden hoorde. Want al was ik nu niet bang voor wat dan ook, je moet nou niet denken dat ik zorgeloos en dom was. Er kon mij niets verrassen, geen mens of dier, ik was als altijd op mijn hoede....! Maar al gauw kreeg ik de indruk dat mijn raadgevers mij maar een beetje voor de mal hadden gehouden. Er was geen kip te bespeuren en als ik goed keek zag ik al heel in de verte de Pyramide opduiken in de oneindige zandvlakte..... Zie je nou wel dacht ik, verbeeld je nu dat ik naar die lieden had geluisterd, dan zat ik nu in de bedompte zwoele stad, hier of daar in een smoezelig café vliegen weg te jagen! Daar was de reusachtige Pyramide reeds.... Ik wist dat dit het monumentale koningsgraf was van Meloch III, den machtigen keizer die voor duizenden jaren geleden hier begraven was. Ik was geweldig onder de indruk toen ik de reusachtige steenklompen bezag, die hier met de hulp van duizenden slaven waren opgestapeld. Wat al schatten lagen hier in het inwendige van dit bouwsel! Ik zou er best eens een kijkje binnenin willen nemen, maar daar was geen kans op....! Aandachtig keek ik naar de namen, die oneerbiedige reizigers in de stenen hadden gekrast! Het waren meestal namen van Engelse of Amerikaanse oorsprong, dat zag ik direct. Ook stond hier en daar een grapje of een tekeningetje gekrast. Ik dacht net wat een indruk het op de latere bezoekers zou maken, als hier zou vermeld staan dat Japie Bluf op zijn eentje hier was komen kijken. Daar hoorde ik plots een geluid, dat me,
ik moet het eerlijk bekennen, eventjes een klein rillinkje bezorgde....! Het was het gebrul dat ik wel eens in de dierentuin had waargenomen.... En het ergste nog.... van alle kanten scheen een antwoord terug te komen op de eerste onrustbarende geluiden... Dadelijk was ik scherp op mijn hoede en op alles voorbereid. Eerst
| |
| |
zag ik nergens nog een levend wezen.... hoe ik naar alle kanten ook spiedde.... Langzaam en behoedzaam schreed ik in de richting van de zijkant der Pyramide, waar een paar grote palmbomen stonden. Natuurlijk begreep ik dat bij een aanval het goed was, dekking te zoeken! En toen ik daar aankwam zag ik iets, dat me het bloed in de aderen deed stollen.... Om de hoek van de steenklomp, daar waar ik zoeven had gestaan, kwam de loerende kop van een groten tijger kijken.... Maar dat was niet het ergste.... onmiddellijk daarop kwam een hele groep van die knapen brullend aanwandelen.... Ik telde vlug eventjes zeven van die beesten, grote en kleine....! En daar tegen moest ik me alleen verdedigen als ze me in de gaten kregen ....dat kon nooit goed aflopen! Ik was nooit bang geweest, maar nu dacht ik; Japie het is afgelopen met je jongen.... Deze strijd zou te ongelijk wezen. Mijn enige hoop was nog dat ze me niet in de smiezen zouden krijgen en met de revolver in de vuist bleef ik doodstil achter de dikste palmboom staan. Wachtend op de dingen die komen zouden.... De roofdieren schenen lang niet in hun hum te wezen. Kwaadaardig hapten ze naar elkaar en brulden.... Het scheen dat ze geweldig hongerig waren, en daardoor prikkelbaar....! In een ogenblik bedacht ik dat de veiligste plaats voor mij zou wezen, boven in de boom! Daar zou ik rustig kunnen wachten tot ze er van door gingen, als ze me tenminste niet bespeurden.... En vlug als een aap klom ik naar boven langs de gladde stam en zat weldra op de hoogste plek onder de grote bladeren. Maar dat scheen ze juist opmerkzaam te hebben gemaakt, want de grootste van het zevental zag me eensklaps en met een luid gebrul kwam hij sluipend op de boomgroep toe....! De anderen volgden direct de leider, en keken allen dreigend in mijn richting.... Kunnen jullie je voorstellen dat ik me een beetje raar gevoelde, toen ik de
roofdieren reeds hun baard zag likken, in de gedachte aan het maal dat hun wachtte! Ik besloot in ieder geval mijn leven zo duur mogelijk te verkopen. De geladen revolver hield ik gereed voor de eerste de beste aanvaller. Die zou ik er van laten lusten, daar kon de rakker op rekenen....! De grote
| |
| |
knaap wachtte even een meter of drie van de boom af en scheen te overleggen hoe hij mij moest aanpakken.... Maar één van de anderen, een klein dier scheen minder geduldig te wezen. Snel schoot hij vooruit en sprong met een plof tegen de stam van de boom op. Deze trilde ervan, maar in hetzelfde oogenblik moest het dier zijn daad met de dood bekopen.... Een knal waar ze allen van schrokken, en in zijn kop getroffen stortte mijn vijand levenloos terug aan de voet van de boom! Even aarzelden de anderen maar nu kon ik zien hoe de dieren gek van de honger waren! Er kwam een straaltje bloed uit de kop van het gedode dier sijpelen. En nauwelijks hadden de anderen het bloed geroken of.... als razenden stortten allen zich op hun dode makker en.... scheurden het dier aan stukken.... Ik werd er misselijk van.... Hun muilen vol bloed verslonden ze gezamenlijk het vlees van de gedode tot dat er geen snippertje van over was! Met huid en haar, zo kon je het terecht noemen! Maar als je nu dacht dat de overige zes voldaan waren dan vergis je je. Integendeel, door de smaak van het verse vlees scheen hun eetlust eerst goed opgewekt te wezen! Want brullend als razenden kwamen ze nu weer naar mijn richting dringen. Ik had nog vijf kogels in mijn wapen en ik bedacht dat elk daarvan een dood roofdier kon betekenen! Ik richtte op de brutaalste van de zes, en knal.... ook deze waaghals ging de weg van zijn verdwenen voorganger! En zie hetzelfde toneeltje van zoeven herhaalde zich. Woest en razend grepen ze den neervallenden reus aan en scheurden hem in enkele minuten met hun blinkende tanden aan repen.... Nu waren er nog vijf en hoopte ik dat ze voldaan waren. Maar de woestelingen schenen onverzadiglijk en brutaler nog dan tevoren kwamen ze na hun vreselijk maal naar mij sluipen, geluiden uitstotend, die een mens de haren te berge deden rijzen....! Om kort te gaan,
nog viermaal knalde mijn revolver en onfeilbaar in de schedel getroffen stortten de vier roofdieren levenloos ter aarde. Hoe het mogelijk was begreep ik niet, maar de dieren hadden zeker weken lang honger geleden! Hoe er een dood neerviel, de overigen verslonden het lichaam onmiddellijk en met
| |
| |
onverzadiglijke eetlust. Zoals ik zei, tenslotte was er nog één over, een flink beest....! De anderen waren spoorloos verdwenen! Mijn revolver was leeg, dus die wierp ik weg als nutteloos....! Zou de rover mij nu met rust laten? Maar daar scheen hij niet aan te denken! Vals loerend en uitdagend kwam hij naar de boom toe gewaggeld. Hij kon zich haast niet bewegen zoo vol was zijn maag, maar hij móést en hij zóú mij er nog bij hebben! Maar daar voelde ik natuurlijk niets voor! Ik besloot nu niet langer te blijven zitten in de ongemakkelijke houding. Er moest nu maar een strijd van ‘man tegen
Blz. 62. Valsch loerend en uitdagend kwam hij naar de boom toe.
man’, van komen! Ik had nog mijn dolkmes en ik sprong omlaag, vlak voor het brullende beest.... Even leek hij geschrokken van mijn moed en beduusd loerde hij naar mij.... Van dat ogenblik moest ik gebruik maken, wat ik dan ook deed! Met mijn ene hand greep ik de bebloede muil en met de andere gaf ik de rakker een por in de zijde dat hij ervan waggelde! Nog even wilde hij in doodsangst proberen mij te grijpen maar een tweede steek in de hals maakte een einde aan de strijd.... Dood, en als een blok zeeg mijn tegenstander, in het hete zand neer....! Maar nu was ik ook uitgeput van inspanning. Het hele geval had wel een uur lang geduurd en mijn
| |
| |
handen deden pijn van het vasthouden der ruwe stam van de palmboom. Het dode beest als divan gebruikend, zette ik mij neer om wat op verhaal te komen. In mijn zak had ik nog het pakje dadels, die ik van den Arabier had gekregen! Na wat uitgerust te zijn begon ik deze lekkere vruchten op te peuzelen en zo zittend vond een aantal reizigers mij.... Het waren vier blanken, Engelse of Amerikanen, dat weet ik niet en ze waren vergezeld van wel twaalf gewapende inlanders met hun kamelen. Toen ze mij zo rustig zagen zitten op het lichaam van een reusachtige dode tijger, dadels etend, sloeg hun de schrik om het hart! Het was me dan ook een toneeltje, dat moet ik toegeven! Luide kreten slakend kwamen de vier, twee heren en twee dames, naar me toe. Aarzelend natuurlijk, want het dier waar ik op zat maakte toch nog een geweldige indruk op hen, en je kon nooit weten....! Ik lachte ze vriendelijk toe en wenkte ze om gerust nader te komen, hetgeen de een na de ander langzaam deed.... Nou, aan vragen geen gebrek en toen ik ze rustig mijn ervaringen van deze dag vertelde, waren ze helemáál buiten zich zelf van verbazing! De dames sloegen de handen in elkaar en prezen me om het hardst om mijn moed. Nu durfden ze ook even de geweldig gespierde klauwen van het dier aan te raken en slaakte gilletjes van opwinding.
De mannen klopten me op de schouder en vroegen wat ik van plan was met de huid van het overwonnen roofdier te doen. Nou ik zei dat zij hem voor mijn part mochten meenemen als ze er lust in hadden!
Wat moest ik nu alleen met zo'n gevaarte aanvangen, neen ik had er zo al genoeg van en om nu bij anderen te pronken met die trophee, dat was niets voor Japie! En om nu een eind aan mijn verhaal te maken, ze namen de huid mee en ik moest of ik wilde of niet nog een aantal geschenken aannemen. Gezamenlijk gingen we naar de stad en na een hartelijk afscheid ging ik weer aan boord van mijn schip terug, alsof er niets gebeurd was! Zo jongens, besloot de verteller en nu ga ik maar weer naar binnen om mijn maaltje naar binnen te werken, en jullie gaan zeker ook wat zien te krijgen?’
De jongens stonden lachend op. ‘Zeg Japie’ zei Kees nog ‘als ik
| |
| |
het goed begrepen heb, had die laatste tijger, de andere zes in zijn dikke body nietwaar?’
‘Hé.... watte,’ antwoordde Japie ‘natuurlijk, ja zo was het jongen, zo was het, nou dag jongens, smakelijk eten hoor. Tot de volgende keer!’
Vrolijk lachend verdwenen de vier knapen en Japie liep hoofdschuddend naar zijn bord pap toe!
Die jongens toch, altijd moesten ze nog wat op te merken hebben!
|
|