| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Het geheimzinnige Chinese beeldje.
Mijnheer Westhof zat met zijn vriend, den Engelsen heer Norris, op de waranda van zijn Chinese woning. De inlandse bediende had hen beleefd thee en sigaren gepresenteerd en nu babbelden ze in opgewekte stemming over de naaste toekomst. Nog circa twee weken zouden ze elkaar, als gewoonlijk, dagelijks kunnen ontmoeten! Dan zou de heer Westhof China, en zijn arbeid als vertegenwoordiger van een grote exportfirma, verlaten. Hij ging terug naar Holland, waar hem een nieuwe taak wachtte. Hij prees zich gelukkig weder naar zijn geliefd Vaderland terug te keren na een afwezigheid van zes lange jaren. In deze tijd had hij een hechte vriendschap met den ingenieur Norris gesloten. In de vreemde Chinese stad, met zijn Oosterse zeden en gebruiken, hadden ze als Europeanen elkaar spoedig gevonden. En beide mannen vonden het jammer dat ze nu spoedig afscheid moesten nemen, maar dat ging nu éénmaal niet anders! Zeer zeker zouden ze niet verzuimen om nog altijd in briefwisseling te blijven, maar of ze nog ooit elkander zouden ontmoeten, dàt was een ander geval. De heren besloten na het middagmaal, dat ze gezamelijk gebruikten, een poosje de stad in te gaan. Westhof wilde enige aardige souvenirs kopen voor zijn vrienden en bekenden in het Vaderland. Zij wisten enige kleine winkeltjes in de binnenstad, waar door een ouden Chinesen koopman een massa voorwerpen waren ten toon gesteld. De ingenieur zeide lachend dat zijn vriend
| |
| |
net zo goed naar het eerste het beste warenhuis kon gaan. Daar werden dezelfde ‘kunstvoorwerpen’, zoals hij spottend meende, voor heel wat minder geld verkocht!
Doch mijnheer Westhof gaf er toch de voorkeur aan om zijn kennissen eerlijk te kunnen vertellen, dat hij de meegebrachte voorwerpen in een echt Chinees winkeltje had gekocht. En hij geloofde ook dat je bij zo'n oude, raadselachtig glimlachende Chinees, wel eens een zeldzaam stukje op de kop kon tikken. De Engelsman bleef ongelovig lachen ‘Goed.... goed’.... stemde hij toe ‘laten we maar gaan, het is in elk geval interessant om met zo'n vriendelijk lachenden Chinees handel te drijven.’
Ze liepen eerst een poosje en namen toen een voorbijkomende Ricksjaw, dat is een tweewielig Chinees wagentje, dat door een koelie wordt voortgetrokken. ‘Waar wensen de edele heren heen te gaan?’, vroeg de armoedig geklede man, beleefd, zoals allen hier waren. Ze vroegen hem of hij het zaakje van ‘Li-Wong’ wist, den kunsthandelaar!
O ja, natuurlijk wist hij dit.... Daar wilden immers altijd de blanke vreemdelingen heen gebracht worden! De oude Li was bekend om de ‘kostbare kunstvoorwerpen’ die hij altijd in voorraad had, dus zou hij de heren er wel heen brengen! De twee vrienden konden aan het ondoorgrondelijke gezicht van den Ricksjawkoelie niet zien of hij spotte of meende, wat hij opmerkte over de kostbare voorwerpen van den ouden Chinees. Hij bracht hen echter spoedig naar de binnenstad, waar de zaakjes van den koopman gevestigd waren. Nadat ze den Ricksjawman met een ruime fooi, waarvoor hij uitbundig en beleefd dankte, hadden weggestuurd, tuurden ze nog even in de stoffige uitstalkasten buiten. Aantrekkelijk zag het er niet uit. Van etaleren of reclamemaken scheen de eigenaar niets te moeten hebben. Alles stond schots en scheef door elkaar. Mooie metalen of stenen beeldjes, armbanden, ringen met kolossale stenen, broches en vele andere snuisterijen stonden op kopers te wachten. De beide heren gingen nu het winkeltje binnen, waar de oude Chinees hen buigend begroette. Hij verzocht hen, voor zij over zaken begonnen te spreken, om met
| |
| |
hem een kop geurige chinese thee te gebruiken. Natuurlijk begreep de slimme koopman direct dat hier voor hem denkelijk wel goed zaken te maken waren.... De twee bezoekers namen op lage stoeltjes plaats in de ruimte achter de bedompte winkel, terwijl de gastheer met gekruiste benen op een kussen ging zitten. Een Chinees vrouwtje met de eeuwige glimlach op het gelaat, bracht de thee onhoorbaar lopend, binnen. Er werd over alles en nog wat gesproken, behalve over het doel van de komst der bezoekers. Eindelijk vroeg de heer Westhof aan den Chinees of hij één en ander mocht bezichtigen,
Blz. 45. Alles stond schots en scheef door elkaar....
hem het doel van zijn bezoek vertellend. Na enig heen en weer praten ging de oude naar zijn winkel terug en kwam met een lade vol met verschillende kleurige en schitterende voorwerpen aandragen. Het was wel duidelijk te zien dat er inderdaad, zoals de ingenieur gezegd had, geen kostbare of zeldzame exemplaren bij waren. Alles leek precies op de koopwaar die men overal uitgestald kon zien. Op de markt, in de grote winkelzaken en bij de venters die met hun bakje langs de huizen kwamen. De heer Norris begon te lachen toen hij een blik op de uitstalling had geworpen. Hij keek zijn vriend eens aan en zei ‘Allemaal bazarprullen, mijn vriend!’ En zich tot den koopman
| |
| |
wendend ‘Ja, het spijt me dat ik het zeggen moet Li Wong, na uw vriendelijke ontvangst...., maar dat alles is goed voor nieuwelingen, die pas in China zijn! Wij, die jaren in Uw mooi land hebben doorgebracht, hebben er zo langzamerhand een beetje kijk op gekregen. Gij zijt,.... mijn waarde Li Wong, al precies als uw collega-kooplieden. Dit is allemaal mooi voor het oog, maar waardeloos, en als ik het zo ruw mag zeggen, gewoon bedrog....!’
Westhof was een beetje geschrokken van de uitval van zijn vriend, hij zag zelf ook wel dat het niet veel bijzonders was, wat hem werd aangeboden, maar dat kon toch wel een beetje anders gezegd worden, vond hij! Maar nu gebeurde iets waar de twee heren vreemd van opkeken....! Ze hadden stellig verwacht, dat de Chinees heftig zou protesteren tegen de uitdrukking van bedrog en bij hoog en bij laag zou beweren dat hij alléén zeldzame en aparte kunstvoorwerpen te koop aanbood....! Maar niets daarvan....! Vriendelijk en geduldig glimlachend zei hij zachtzinnig ‘De edele heer heeft gelijk.... volkomen gelijk! Alles wat U hier ziet is waardeloos en prullaria....’ Hij boog hierbij en knikte enige malen ter bevestiging van zijn eigen woorden. De heren keken nu even vreemd op! Hoe was dat nu? Waarom zei de Chinees dit? Norris merkte op dat hij dit nog al dom van den koopman vond! Zo zou hij toch niets verkopen, meende hij!
‘Nee heer’, antwoordde Li-Wong vriendelijk ‘niet dom, maar slim, dat beken ik eerlijk. Als ik zou willen volhouden dat deze zaken waardevol waren, dan was dát dom....; hoewel nog geen bedróg....! De heren weten net zo goed als ik, wat de meeste klanten van den armen Li-Wong verlangen! Mooie, dure artikelen, maar.... als ik hen een prijs ervoor zou vragen die de werkelijke waarde vertegenwoordigt, dan zijn de meesten boos en beweren dat ik hen afzetten wil....! Als het anders is dan moeten de geachte heren het maar zeggen! En daarom is de arme Chinees verplicht deze goedkope rommel in huis te hebben, wil hij zaken doen!’
Ja, de vrienden moesten bekennen, ongelijk had de oude niet! Ze kenden hun landgenoten te voldoende om te twijfelen aan de
| |
| |
waarheid van deze bewering. ‘Maar’, vroeg de heer Westhof nu ‘Hebt ge dan niet anders in huis dan deze voorraad Li-Wong? Als ge me iets laat zien van werkelijke waarde, wil ik U graag de prijs betalen die ge er voor vraagt! Aangenomen natuurlijk dat deze niet overdreven hoog is!’ De Chinees boog begrijpend en de lade weder opnemend ging hij ten tweede male de duistere winkel binnen. Na enkele ogenblikken kwam hij nu terug met een doos, die kunstig bewerkt was met paarlemoer en zilver. Voorzichtig en gewichtig kijkend, zette hij deze nu voor de kooplustigen neer. Hij opende hem met een klein, fijn bewerkt sleuteltje en daar zagen de twee vol aandacht kijkende mannen, een aantal gevulde vakken. Elk daarvan was met zijde bekleed, en bevatte dingen van verschillende aard. Ze zagen nu wel dat dit geen algemene koopwaar was! De Chinees haalde één en ander voorzichtig uit de vakjes en vroeg weder uiterst vriendelijk hoe ze dat vonden. Bewonderend namen ze één voor één de fijn gedreven sieraden, schaaltjes enzovoort in de handen. ‘Is dit de bedoeling?’, vroeg Li-Wong nu zacht!
‘Dat is de bedoeling,’ beaamde de ingenieur! ‘Ge waart inderdaad slim Li-Wong, om ons het andere eerst te tonen.’ De aangesprokene knikte instemmend.
Na een poosje hadden de heren een aantal dingen uitgezocht, die Westhof geschikt achtte voor zijn doel. Hij vroeg de prijs voor alles en de Chinees noemde een vrij hoog bedrag.... zelfs voor deze mooie dingen. Natuurlijk werd er nog wat onderhandeld, dit was nu eenmaal gebruikelijk en tenslotte kwam men tot aller tevredenheid tot overeenstemming. De Chinees pakte alles keurig en liefkozend strelend in gekleurde doosjes. ‘Met deze zaken zult ge eer inleggen bij Uw vrienden’, zei hij onder het inpakken. ‘Elk stuk is op zichzelf een kunstwerkje! Ik koop deze dingen van arme, doch begaafde en fijngevoelige kunstenaars....! Deze lieden zouden ook, als zij het wilden, aan andere grote zaken kunnen leveren, doch ze geven er de voorkeur aan om te weten in wiens handen hun arbeid komt.... Ze weten precies dat de oude Li-Wong deze producten niet verkoopt
| |
| |
aan de eerste den beste rijken snob, die zonder smaak en kunstgevoel, maar alles met geld denkt te kunnen betalen! Nee.... voor deze lieden zijn de andere kleurige en pronkerige dingen bestemd! Ze zien het verschil toch niet, zoals U, mijn heren!’
‘Ge hebt gelijk, Li-Wong’ erkende Norris. ‘Ik geef toe dat deze redenering klopt, en heb het gevoel dat ge een eerlijk koopman zijt. Als het anders was, zou ik U het ook wel vertellen oude, maar de waarheid wil ik graag erkennen, ook al is deze soms onaangenaam.’
De Chinees knikte. Hij had wel bemerkt dat hij hier met mensen te doen had die het leven ernstig opnamen en ‘recht door zee’ waren. Dit waren zijn liefste klanten, al waren ze vaak ook moeilijk te voldoen! Na dat Westhof betaald had, en de koopman het geld zorgvuldig in een beurs in zijn zijden kleding had gestopt, werd nog wat nagepraat. De heer Westhof vertelde den Chinees, dat de gekochte goederen weldra in Holland zouden belanden, daar hij na zesjarige, aangename tijd in China, waarschijnlijk voor altijd vertrok. Zo ongemerkt kwam het gesprek op de verschillende volkeren en landen.... ‘Ja’, merkte Westhof op. ‘Ik heb China leren kennen en liefhebben! In de eerste tijd stond ik zeer vreemd tegenover alles hier en dacht ik de afstand tussen de bewoners hier en mij nooit te zullen overbruggen. Maar met geduld en de wil om elkaar te begrijpen is me dat zeer meegevallen. Ik heb geleerd dat er in werkelijkheid tussen de volkeren der aarde zeer weinig verschil is, en dat met liefde alles te bereiken valt.... Het maakt geen verschil of men blank of geel of zwart is. Wij allen zijn mensen. Ieder is gelijk aan de ander, of men een koelie of een schatrijke mandarijn is.... Uw volk, Li-Wong, is mij lief geworden. Ik heb veel, zeer veel genegenheid van hen ondervonden, zodra ze bemerkten dat ik het goed met hen meende. Ik zal deze jaren niet licht vergeten en altijd met dankbaarheid aan China terugdenken.’
Gedurende deze aanspraak had Li-Wong ernstig zitten luisteren. De eeuwige beleefdheids-glimlach, was van zijn gelaat verdwenen. In plaats daarvan keek hij den spreker trouwhartig en met schitterende ogen aan. Deze woorden bevielen hem en waren zo geheel anders
| |
| |
dan hij van de meeste vreemdelingen had gehoord. Even was het stil in het halfduistere vertrekje..... Toen nam de oude het woord. Hij legde zijn rimpelige gele hand op de arm van Westhof, keek hem diep in de ogen en sprak zacht en rustig. ‘Gij zijt een goed mens heer! Uw taal komt uit het hart voort, dat zie ik.... U houdt van China.... ik zal U als dank voor deze woorden een klein aandenken van den Chinees mee geven naar Uw ver Vaderland.’
Li-Wong stond langzaam op. Uit een kastje van zwart gelakt
Blz. 50 ....het was buitengewoon kunstig gesneden....
amandelhout, dat in een hoek der kamer stond, haalde hij een in een zijden doek gewikkeld geel voorwerp te voorschijn. Hij zette het gewichtig voor de twee heren op het kleine ronde tafeltje en nu zagen zij dat het een Ivoren Chinees beeldje was. Het stelde één of andere vereerde Oosterse persoonlijkheid voor. Het was buitengewoon kunstig gesneden en zij bemerkten al dra bij nadere beschouwing, dat het iets zeer kostbaars was. Ook Norris, die als regel nogal graag spotte, bekeek het voorwerp met grote ernst en schudde vol bewonde- | |
| |
ring het hoofd. ‘Dit is iets zeer bijzonders Li-Wong’, zei hij. De oude knikte instemmend. ‘Zeer bijzonder’, gaf hij toe. ‘Neem dit van mij aan heer, als aandenken en luister altijd naar wat het beeldje tot U zegt! Ik verlang er niets voor. Gij zoudt er trouwens de werkelijke waarde niet van kunnen betalen....! Deze waarde is niet in geld uit te drukken.... ik vertrouw dat U mijn woorden begrijpt.’
Westhof knikte. ‘Ik versta Uw woorden Li-Wong en ben U zeer dankbaar voor deze kostbare gift.’
De Chinees wenkte afwerend met de hand. ‘Dank verlang ik evenmin als geld van U heer....! Alleen één ding zou ik U willen verzoeken.... Blijf altijd zo over Uw medemens denken als nu! Dan zal het U goed gaan op Uw verdere levensweg. En wanneer U weder in Uw geliefd Vaderland terug bent, en een arme, ver van zijn Vaderland dolende Chinees ontmoet, wees dan vriendelijk voor hem.... Die mensen leven ver van alles wat hun lief is, onder anderen, die hen niet begrijpen, hen vaak minachten en bespotten! Wees vriendelijk voor zo'n ongelukkige, die meestal een wereld vol leed met zich meedraagt. Beloof mij dat slechts en ik zal U in dankbaarheid gedenken.’
Westhof was onder de indruk van deze woorden evenals Norris, die ernstig zwijgend toehoorde.
‘Dat beloof ik U, Li-Wong’, antwoordde Westhof eenvoudig, ‘dat beloof ik U!’
Het was inmiddels wat laat geworden en de bezoekers stonden op om te vertrekken. Li-Wong begeleidde hen tot aan de deur van zijn winkel onder het uiten van beleefde woorden en goede wensen.
‘Het ga U goed verder’ zei hij ten slotte nog en zijn laatste woorden ‘Luister altijd naar wat het beeldje U zegt’, klonken hem nog in de oren toen ze reeds thuis en aan de maaltijd zaten.
Het was enige jaren na bovenstaande gebeurtenis. Westhof woonde reeds lang in een klein plaatsje in het Zuiden van Nederland. Hij had daar een aardig buitenhuisje waar hij rustig werkte. Zijn werkkamer
| |
| |
was aan de lichte voorzijde van de woning en keek uit op de meestal stille wandelweg. Het keurig onderhouden tuintje met het groen geschilderde hekje, maakte een prettige indruk op bewoner en voorbijganger. Westhof zat aan zijn bureau bij het raam en in het midden prijkte, in een kastje zonder deurtje, het kostbare chinese beeldje, dat de oude Li hem destijds ten geschenke gaf. Het had reeds vele bewonderaars getrokken, onder de bezoekers van den eigenaar en deze was er zeer aan gaan hechten. Als hij 's avonds in de schemer wel in gepeins voor zijn bureau zat, staarde hij vaak naar het kunstvoorwerp en altijd maakte dit op hem de indruk of het een levend wezen was. Voor geen prijs zou hij er afstand van willen doen.
Westhof had juist een omvangrijke brief geschreven aan een zakenrelatie en rustte even uit, onderwijl naar buiten kijkend in de druilerige morgen. Het was herfst en reeds aardig fris. Opzij van zijn bureaustoel straalde een electrisch kacheltje zijn warmte uit en deed behagelijk aan. Het was al verstandig om een warme jas aan te trekken, overdacht hij. Daar werd zijn aandacht getrokken door een klein mager persoontje dat de weg af kwam sukkelen. Het was een in een kort dun jasje gekleed mannetje met een oude papieren koffer. Direct herkende hij den ventenden Chinees, zo'n arme sloeber die men overal tegenkomt in het land. Altijd lachen ze vriendelijk en vragen hoopvol of de mensen wat van hun koopwaar willen betrekken. Zelden ziet men ze werkelijk wat verkopen en het is voor menigeen een raadsel hoe deze beklagenswaardigen aan de kost komen. Daarbij zijn ze als regel veel te dun en armoedig gekleed. Rillend gaan ze hun weg, en niemand hoort ze ooit klagen.
Bij het hekje van het buitenhuisje bleef het Chineesje staan. Hij maakte een gebaar of hij nader mocht komen. Glimlachend wees hij op zijn koffer en zei in gebroken Hollands ‘Kopen.... kopen? Mooi, mooi Chinese waar, goedkoop.... heel goedkoop.’
Westhof wenkte met de hand en knikte van ja. De koopman kwam verheugd nader en de andere schoof het raam een eindje omhoog. Hu.... wat kwam er een vochtige kou naar binnen! Hoe kon de
| |
| |
arme stumper het uithouden in zijn dun flodderjasje. Onderwijl had deze zijn koffer op de bank voor het raam geopend en toonde zijn schatten. Allemaal dingen die hier en overal te koop waren, dat zag Westhof direct....! Dassen, snoeren kralen, knoopjes, beeldjes van steen en asbakjes. Niets wat hij zou kunnen gebruiken....!
De Chinees toonde alles verwachtingsvol en herhaalde maar ‘Mooi.... mooie Chinese zaken.... goedkoop....’
‘Ja ja’, lachte de aangesprokene, en zocht enige van de goedkope prullen uit. ‘Heel mooi hoor! Zo, dat neem ik van je, en wat kost dat tezamen?’ De man noemde na even geteld te hebben de prijs.
‘Twee gulden?’, zei hij aarzelend en vlug er aan toe voegend ‘Goedkoop.... heel goedkoop.... uit China, mooi, heel mooi.’ Men kon zien dat hij in spanning wachtte wat de mijnheer zou zeggen. Dat hij twee gulden zou krijgen dacht hij geen ogenblik.... De mensen dongen altijd wel de helft van het gevraagde af, dus daar hield hij rekening mee. Maar de heer Westhof zei lachend ‘goed, goed, twee gulden, alsjeblieft!’ Hij dacht aan zijn gesprek met Li Wong en had diep medelijden met den ver van huis tobbenden Chinees. Die keek verbaasd op toen hij de twee zilverstukken aannam en dankbaar lachend in zijn beurs stopte. Dit was een meevallertje voor hem en toen viel zijn blik op het beeldje, dat op het bureau voor hem stond. Hij keek er even aandachtig naar en toen zich tot den heer Westhof wendend zei hij ‘Mooi, zeer mooi kunstwerk.... mijnheer is goede mijnheer.... Mijnheer luisteren naar wat het beeldje zegt.... heel goed.... heel goed!’ Ook nu glimlachte de Chinees niet meer.... Verbaasd hoorde de ander toe....! Dit waren dezelfde woorden die de oude Li-Wong destijds tot hem had gezegd! ‘Luister altijd naar wat het beeldje zegt.’ Maar wat zei het dan? Wellicht zou de arme Chinees hem dit kunnen ontsluieren! Hij wilde het weten! Westhof nam het voorwerp uit het kastje en het den koopman voorhoudend, vroeg hij: ‘Weet je wat het beeldje zegt, versta je het?’
De ander zei ernstig van ja, hij wist wat het zeide, zeker, en mijnheer
| |
| |
deed goed er naar te luisteren! Mijnheer was een goed mens! Maar wat vertelde het zwijgende poppetje dan, vroeg de heer Westhof nu weder den ander! De Chinees nam het beeldje eerbiedig in zijn hand en met de andere dunne wijsvinger wees hij op enige streepjes, die aan de voorzijde van het voetstukje waren ingesneden. Het waren twee rechtop staande en twee dwarse streepjes die Westhof nu onderscheidde. ‘Dit is liefde tot de evenmens, naastenliefde’ zei de Chinees ‘Dát zegt het beeldje, en wie het in zijn bezit heeft handelt er ooknaar!’
‘Naastenliefde’, herhaalde de ander ‘naastenliefde’. Dus dat had de oude Li bedoeld! Toen de tevreden koopman buigend en dankbaar weder zijn zware weg vervolgde, stond de heer Westhof nog steeds voor het raam.... In zijn hand hield hij het geheimzinnige kunststukje en langzaam het hoofd schuddend zei hij, als tegen iemand pratend. ‘Naastenliefde,.... juist dat bedoelde Li,.... naastenliefde. Och, als slechts elk mens zulk een beeldje bezat.’
Weder voor zijn bureau plaats nemend, bleef hij nog lange tijd in gedachten verzonken zitten. Voortaan zou het geschenk van den Chinees nog meer voor hem betekenen dan tot dusver.
|
|