gezicht en weldra lag de boot in de haven van Santander.
De reizigers hadden tijd om aan wal te gaan en te genieten van de schoonheid van het landschap en den helder blauwen hemel. Sir Murlyton ging met zijne dochter en Lavarède ook de hoofdkerk bezichtigen. De nieuwe indrukken hielden hunne gedachten nog bezig, toen er iets gebeurde, dat Lavarède uit zijn rust deed opschrikken.
Een laag rijtuigje op hooge wielen kwam in vliegende vaart aanrijden. Er zat een heer in, die er erg verwilderd uitzag, zijn haar zat verward, zijn baard was in drie dagen niet geschoren en zijne blikken staarden zoo wezenloos, dat men hem voor een krankzinnige of voor een boosdoener moest honden.
Het was Bouvreuil.
Hij sprong uit het rijtuig, rende de plank op en schreeuwde, op het dek gekomen:
‘De kapitein? Waar is de kapitein?’
‘De kapitein is nog aan den wal,’ zei een der matrozen, ‘hij laat zijne papieren afteekenen, zoodra hij aan boord is, worden de touwen losgegooid.’
‘Maar wie vervangt hem dan hier aan boord?’
De officier van dienst schoot toe. Hij had juist met Lavarède staan praten en deze had nog even tijd om hem in te fluisteren: ‘Dat is die gekke man, van wien ik u verteld heb.’
In zijne agitatie zag Bouvreul Lavarède niet dadelijk. Hij ging op den officier af en zeide: ‘Mijnheer, ik ben Bouvreuil, voor hut No. 10.’
De ander lachte, maar zei zoo beleefd mogelijk: ‘Mijnheer Bouvreuil is te Bordeaux al aan boord gekomen.’
‘Maar ik ben Bouvreuil,’ schreeuwde de ongelukkige bankier, ‘Bouvreuil van Parijs.’
‘En onze passagier dan? houdt u dien misschien voor Mijnheer Lavarède?’ vroeg de officier met een veelbeteekenend, ondeugend lachje.
‘Lavarède!’ riep de ander woedend, ‘is die hier? die dief, die schurk!’ En als twee matrozen hem niet stevig vastgegrepen hadden, dan zou hij Lavarède misschien te lijf zijn gegaan.
‘Hij wordt wild,’ zei de officier tot Lavarède, ‘zal ik hem een stortbad laten geven?’
‘Neen, laat mij maar eens met hem praten,’ was het antwoord.
‘Zooals u wilt. Maar een douche helpt misschien beter.’
Bouvreuil had intusschen Sir Murlyton ontdekt.
‘Deze Engelsche heer kent mij, hij zal u kunnen zeggen, of ik een indringer en een leugenaar ben of niet.’
‘Papa,’ zei Miss Aurett zachtjes tegen haar vader, ‘Papa, denk er aan, u moogt geen partij kiezen tegen Mijnheer Lavarède, het is een zaak van eer.’
‘Ja, maar....’
‘Als u hem eene moeielijkheid in den weg legt, dan verliest u alle aanspraak op de vier millioen.’
‘Ja, dat is waar.’
Bouvreuil richtte het woord tot Sir Murlyton: ‘Vertel u hun eens, wie ik ben.’
‘Ik mag het niet zeggen,’ antwoordde de Engelschman met de grootste kalmte.
Bouvreuil uitte een kreet van woede. ‘Het is om gek te worden!’ schreeuwde hij.
‘O, dat ben je al lang,’ riep een van de omstanders.
Op dat oogenblik kwam Miss Aurett op eene goede gedachte. Lavarède noemde haar in stilte zijn reddenden engel.
‘Mijnheer Bouvreuil,’ zeide zij tot den jongen man, ‘vraag hem eens, hoe hij hier in Santander komt? het is misschien interessant dat te hooren,’ voegde zij er niet zonder bedoeling bij.
Deze tusschenkomst van Miss Aurett verschafte Lavarède een dubbel voordeel. De officieren werden in de meening bevestigd, dat de jonge man de echte Bouvreuil was en hij zelf zou zich gemakkelijker kunnen verdedigen, als het bleek, dat zijn tegenstander in Bordeaux met de politie had te doen gehad. Hij voelde opnieuw, hoe gevaarlijk zijne positie was, als hij de rol, die hij nu eenmaal speelde, niet kon volhouden. Zijne gewaande veiligheid had niet lang geduurd. Intusschen was Kapitein Kassler aan boord gekomen en had order gegeven tot vertrek. De beide Bouvreuils werden meegenomen naar Amerika.
De echte Bouvreuil had in Bordeaux allerlei ongelukken gehad. Ten eerste had hij de vracht van de kist moeten betalen heen en terug van Parijs tot Bordeaux, en daarbij nog de reis voor zijn persoon, want in zijn drukte om Lavarède te vervolgen had hij zijn kaartje 1ste klasse verloren en niemand had hem willen gelooven, dat hij het in Parijs wel gehad had. Brommende had hij aan alle eischen voldaan, Lavarède uit den grond van zijn hart verwenschende.
Hij meende nu van alles af te zijn en hoopte nog op de boot te kunnen komen. Maar de douanen en de commissaris van politie hadden nog wat te reclameeren. Er moest proces-verbaal van opgemaakt worden. Bouvreuil gaf er den brui van, nam zijne beenen op en liep zoo hard hij kon naar de aanlegplaats van de boot.
Maar de politie-a-genten zetten hem achterna en haalden hem in. Bouvreuil duwde een der agenten krachtig op zij, liep een beambte van de douanen omver, maar werd ten laatste toch gegrepen en achter slot en grendel gebracht om zijn verzet tegen de openbare macht. Zoo ging de dag voorbij. Geen wonder, dat hij woedend was, als hij aan Lavarède dacht, die hem nu toch ontsnapte.
Eindelijk kwam er een commissaris om hem te ondervragen. Op aanwijzing van Bouvreuil telegrafeerde hij naar Parijs en vroeg om inlichtingen bij de politie aldaar.
‘Een rijke grondeigenaar en bankier,’ luidde het antwoord.
Op verzoek van de aandeelhouders in de Panama-maatschappij werd Bouvreuil eindelijk vrijgelaten om zijne reis te kunnen voortzetten. Toch moest hij nog eene hooge boete betalen en de noodige fooien geven. De ‘Lorraine’ was weg en dus moest hij per spoor naar Santander reizen. Met alles en alles kwam het oponthoud hem op meer dan duizend gulden te staan.
Dat was bitter.
En hoe meer Lavarède lachte bij het verhaal van al die ongelukken, zooveel te driftiger werd