‘Hier kunt u het lezen.’
De Engelschman las het vluchtig door.
‘Ja, dat ben ik zeker en is u “de vogel van het gierengeslacht?” Dan behoort u zeker niet tot zijne vrienden?’
‘O, neen.’
‘Maar,’ zei Miss Aurett met haar beminnelijk lachje, ‘hoorde ik niet, dat er sprake was van een huwelijk tusschen hem en uwe dochter?’
‘Ja, mijne dochter wenscht dit, maar hij wil er niet van hooren.’
‘O, neem u mij niet kwalijk.’
Het vriendelijk beleefde lachje maakte plaats voor eene raadselachtige, peinzende uitdrukking. Miss Aurett had het onaangename gezicht van Mlle Penelope gezien, en gehoord, hoe weinig lief zij was. En in haar binnenste gaf zij Lavarède gelijk. Zij vond, dat die aardige jonge man, die haar leven gered had, wel beter vrouw verdiende.
De beide heeren zetten intusschen het gesprek voort.
‘Ja,’ zei Bouvreuil, ‘ik zal maken, dat hij zijne erfenis verliest, van avond laat ik hem aanhouden; dat is in uw voordeel en u zult mij zeker wel willen helpen?’
Ik? neen, dat kan ik als man van eer niet doen. Ik moet toezien op zijne handelingen, maar ik mag hem geenerlei moeielijkheden in den weg leggen.’
‘Nu, dan zal ik het alleen doen, hij zal niet verder komen dan Bordeaux.’
Na veertien uur sporens verlaten de reizigers den trein en worden de goederen uitgeladen. Bouvreuil heeft de kist, waarin zijn vijand zit, niet uit het oog verloren. In zijne handen wrijvend van innerlijk genoegen, gaat hij naar het douanen-kantoor.
Onderwijl klopt er iemand aan de kist en roept met een zacht stemmetje: ‘Mijnheer Lavarède!.. Mijnheer Lavarède!’
Miss Aurett had zonder zich rekenschap te geven van de belangen van haar vader, dadelijk partij gekozen voor Lavarède tegen Bouvreuil. Zij was veel te eerlijk om zwijgend te willen toezien en de zaken haren gang te laten gaan, zonder te waarschuwen voor het gevaar. En zoo klopte zij dan, alsof het zoo haar plicht was, met haar fijngevormd handje tegen de kist en riep nog eens: ‘Mijnheer Lavarède!’
Geen antwoord, geen enkel geluid. Zachtjes herhaalde zij: ‘Mijnheer Lavarède, u wordt door een gevaar bedreigd, waarvoor ik u kom waarschuwen.’
Toen klonk er uit de kist op gedempten toon: ‘Is u dat, Juffrouw Aurett? ik meen uwe stem te herkennen.’
‘Ja,’ riep zij verheugd. ‘U moet er gauw uitkomen.’
‘Als de kist ingescheept is en ik aan de beweging voel, dat wij onderweg zijn, eerder niet.’
‘Maar de kist komt niet op de boot; die mijnheer, - ik weet niet hoe hij heet, maar die vogel van het gierengeslacht....’
‘Mijnheer Bouvreuil?’....
‘Ja, dat is zijn naam. Hij is de douanen en spoorbeambten gaan halen om u in de doos te laten stoppen.’
‘In de doos te laten stoppen? Drommels, dat is leelijk!’
En met deze woorden maakte Lavarède de kist op een kier open. Miss Aurett had een erge kleur.
‘'t Is zeker eene gekke uitdrukking,’ zei ze een weinig verlegen, ‘maar hij heeft het zoo gezegd, toen hij Papa van zijn voornemen kennis heeft gegeven.’
‘Maar wat heeft hij hier te maken?’
‘Wie? Papa? die gaat met u mee, omdat het testament het nu eenmaal zoo wil.
‘Uw vader meen ik niet, Juffrouw Aurett, ik bedoel Bouvreuil, wat doet die hier in Bordeaux?’
‘Hij heeft ons verteld, dat hij naar Panama ging?’
‘Zoo? En weet uw papa van zijne plannen? Helpt hem misschien wel?’
‘O neen, Papa is strikt eerlijk. Hij heeft zijn woord gegeven, niets tegen u te zullen doen, Papa is dus dadelijk weggegaan.’
‘Zoodat de ander vrij spel heeft.’
‘Beletten kon hij den toeleg niet, maar ik wel.... Maar gauw, gauw Mijnheer, verstop u ergens, daar komen ze al aan.’
Armand was in een oogenblik achter een stapel kisten en koffers verdwenen. Miss Aurett, die zoo voorzichtig geweest was, de deur van de kist dicht te doen, zag, inwendig wel eenigszins angstig, maar voor het uiterlijk heel kalm, Bouvreuil nader komen met een commies van de douanen en een beambte van het station.
‘Daar zit hij in,’ zei Bouvreuil.
‘In die kist, Mijnheer? U zegt, dat daar een mensch in zit?’ vroeg de beambte verbaasd.
‘Misschien wel een misdadiger, die reden heeft om zich te verbergen,’ zei Bouvreuil.
‘In ieder geval levende waar, waarvan geene aangifte is gedaan,’ zei de man van de belasting.
Geen van drieën konden ze echter de kist openkrijgen, tot groot vermaak van Miss Aurett, die zich bijna niet goed kon houden. Maar de pogingen, die zij aanwendden, hadden dit gevolg, dat zij merkten hoe licht de kist was en dat er onmogelijk iemand in kon zitten.
‘U vergist u zeker, Mijnheer, die kist is klaarblijkelijk leeg. Ik kan haar met ééne hand omkeeren.’
‘Maar ik verzeker u, dat in Parijs....’
‘O, dan heeft men u in Parijs wat wijs gemaakt.’
‘U behoeft de kist maar te openen, dan zult u het zien.’
‘Ja, maar wij hebben geen breekijzer bij de hand. En ik mag haar ook niet opensteken, als er geen chef bij is. Wij moeten eerst de politie halen.’
‘Wel zeker, eerst de politie halen, zoodat hij onderwijl ontsnappen kan!’ riep Bouvreuil op wanhopigen toon.
‘Blijf u dan maar hier de wacht houden,’ was het antwoord. En met deze woorden gingen beiden heen, terwijl Bouvreuil in de kleine ruimte tusschen allerlei vooruitstekende goederen en koopwaren ongeduldig op en neer bleef loopen.
Lavarède had uit zijn schuilhoek aan Miss Aurett een teeken gegeven, dat zij daar liever