| |
| |
| |
II.
De jacht op de bom.
De nacht is aangebroken. De reizigers hebben het diner in een hunner vertrekken gebruikt. Na den maaltijd heeft Dick Fann zich op opzienbarende wijs in zijn appartement teruggetrokken.
Jean heeft onder het eten hem niet durven ondervragen. Alleen achtergebleven, mompelde hij:
- Wat voert de patroon in 't schild?
En pruilend eenigszins, vervolgde hij schouderophalend:
- Wie kan het ook raden! Wat ik wel weet is dat hij zich aan gevaar gaat bloot stellen... De nihilisten aanpakken!... Brrr!... Alleen uit de kranten weet ik iets van die heeren, maar je zoudt er kippevel van krijgen.
Op zijn onnavolgbare Parijsche manier ging hij met zijn alleenspraak voort:
- Kijk eens, Jean, de patroon is meer uitgeslapen dan jij. Als hij je noodig heeft dan zegt hij het ook. Zegt hij niets, dan sta je hem in den weg... Ja, dat weet ik al te goed..., een verlammend idee, als je eraan denkt dat je in sommige gevallen het vijfde rad aan den wagen bent, maar je weet nu eenmaal, als je een patroon gekozen hebt, en dan nog wel een als Meneer Dick Fann, dan moet je gehoorzamen, en des te meer als je van de kluit niemendal begrijpt.
Daarop doende alsof hij protesteeren wilde tegen zijn pruttelende opwelling, zei hij:
- Ik denk er zóó over, Mijnheer Jean Brot, en geloof nu maar vast dat ik aan mijn baas zoo gehecht ben als je het zelf maar kunt zijn.
Tegen negen uur evenwel, toen het hem wat al te machtig werd, den Engelschman niet te zien opdagen, trad hij diens kamer binnen. Daar wachtte hem een verrassing.
Dick Fann leunde met zijn elleboog op de tafel en scheen te mijmeren.
Maar terstond liet Jean zich den uitroep ontvallen:
- Dat is een stroopop!
En het was zoo. De kleederen van den detective waren opgevuld met een peluw; het hoofd was gevormd door een bal, met een servet omhuld, de beenen der pantalon met handdoeken, de voeten aan het uiteinde omzwachteld als pantoffels. Op de witte venstergordijnen toekende de geheele figuur een menschelijke gedaante af.
- En wat is dit?
De vraag sloeg op een brief, die hij bij de lamp vond liggen, en waarvan het adres, met groote letters geschreven, zijn aandacht trok.
- De brief zal me het raadsel ophelderen.
| |
| |
Haastig greep hij het papier en las:
Aan mijn braaf vriendje Jean Brot.
Voor hen die ik overvallen wil, moet ik niet zijn uitgegaan. Ik heb de deur die op de gang uitkomt, afgesloten; ze kunnen dus alleen door de deur, die gemeenschap heeft met jouw kamer, in de mijne komen.
Je moet er voor zorgen, dat niemand binnenkomt.
Bestel thee en Siberisch gebak voor twee personen... Laat het licht in onze kamers branden... Zoo nu en dan moet je langs de gordijn je schaduw laten zweven en de katoenen pop ermee maskeeren. Op die manier kunnen ze niet ontdekken dat die onbeweeglijk blijft.
Wacht op me, maar verlaat je kamer niet.
Als je precies mijn instructies nakomt, dan is het gevaarlijke van mijn onderneming heel wat verminderd.
Hiermee eindigde het briefje.
- Maar de patroon, de patroon, waar zou hij zitten? vroeg de knaap zich af, de kluts geheel kwijt door deze onverwachte geschiedenis. Hij zal het je bij zijn terugkomst vertellen, gaf hij zichzelf ten antwoord..., als-ie al terugkomt.
Er lag een trilling in de stem van den jongen, doch hij herstelde zich met te zeggen:
- Ja, zeker komt-ie terug, hij schrijft immers dat ik op hem moet wachten.
Het onbegrensd vertrouwen sprak duidelijk uit deze laatste woorden. Hij vergat de macht der nihilisten, de onhandigheid der Russische politie, om maar aan één feit te gelooven:
Dick Fann had beloofd terug te komen, derhalve moest hij terugkomen.
Waar bevond de detective zich op dit oogenblik?
Op grooten afstand van het Restaurant Michel. Al had Jean het gewild, hij zou hem niet kunnen naderen. Toen Dick Fann zich in zijn kamer had teruggetrokken, had hij zich geheel ontkleed en over het bloote lijf een soort pikzwart malietricot aangetrokken, dat hem van top tot teen bedekte en alleen zijn oogen doorliet.
Die vreemdsoortig costuum droeg de detective steeds bij zich. Ging zijn bagage verloren, zijn eerste zorg was deze kleeding zich aan te schaffen, wat hij ook nu te Wladiwostok had gedaan. Hij noemde het zijn expeditie-tenue bij nacht.
Een man, die aldus is uitgerust, maakt zich nagenoeg onzichtbaar in de duisternis, wat een onbetwistbaar middel is om een tegenstander te verschalken.
Hij wilde zonder valsche eigenliefde het wel erkennen dat hij niet de uitvinder was van deze uniform. De eer ervan kwam een schurkenbende toe, die in Londen weleer een schrikbewind uitoefende en aanleiding gaf tot het veel geruchtmakend proces der Nachtspokenbende.
Deze ellendige dieven en sluipmoordenaars, zwart als de nacht waarin zij hun
| |
| |
bedrijf uitoefenden, ontsnapte langen tijd aan de waakzaamheid der bekwaamste detectieven... Deze laatsten waren voor hen altijd zichtbaar.
Een lapje dezer stof, dat eenmaal tusschen den gespleten nagel van een politieagent was blijven steken, had Dick Fann het geheim geopenbaard. Van toen af had hij een kompagnie agenten met dezelfde uitrusting gevormd als de schelmen droegen, en niet lang had het geduurd, of hij was meester van het terrein.
Nadat dit expeditie-toilet was aangevuld met een zijden masker voor het aangezicht, had Dick de ledepop vervaardigd, die door zijn trouwen Jean in zittende houding aan diens tafel moest worden aangetroffen. Het decor aldus voleindigd hebbende, was hij naar de bovenverdiepingen gegaan, de kamer van den hôtelhouder binnengetreden en had uit diens kleerkast zich voorzien van de kleederen, welke hij boven zijn zwart tenue had aangetrokken.
Hij had nu het uiterlijk van een Siberiër met pelsmuts, pelsmantel en hooge laarzen. Aldus uitgerust, was hij door een venstergat naar het dak gekropen, had door een aangrenzend huis langs de trap de buitendeur bereikt, waardoor hij op straat was gekomen.
Mocht het personeel van het Restaurant Michel naar hem ondervraagd worden, het zou niet anders kunnen zeggen dan dat de Engelschman het hôtel niet had verlaten.
Nu was hij volkomen vrij in zijn bewegingen.
- Laat zien, zei hij tot zichzelf, eerste inspectie... De weg dien de goede Milkanowitch zal berijden om naar den schouwburg te gaan... Penskaya en Sacchalien-Prospekt.
Een klok van de haven sloeg het uur op dit oogenblik.
- Acht uur, zei Dick Fann. Milkanowitch is al in den schouwburg om de honneurs voor den Grootvorst waar te nemen. Natuurlijk zal de aanslag niet bij het rijden naar den schouwburg plaats grijpen. Er is dan te veel publiek in de straten... en de winkelmagazijnen zijn dan nog open. Een in hinderlaag liggend individu met een bom zou de aandacht trekken. Het zal dus bij het uitgaan van het theater tegen middernacht gebeuren. Ik heb dus nog tijd.
Hierop versnelde hij zijn schreden met den gang van iemand, die zich haast om zijn woning te bereiken. Alleen, toen hij op het schouwburgplein aankwam, hield hij de volgende alleenspraak, die getuigde van zijn locale kennis:
- Pinskaya is een drukke winkelstraat... boven de magazijnen liggen de vertrekken der handelaren. Deze lieden bezitten een heilzame vrees voor inbrekers, ze houden dan ook, volgens Russisch gebruik, er vele nachtwakers op na. Die straat dus is voor een nihilistischen aanslag niet gunstig. Een verdacht wandelaar is terstond gesignaleerd. Blijft dus Sacchalien-Prospekt. Ha, die buurt is wat anders. Een aristocratische wijk. Particuliere hôtels, door rijke lui bewoond, met tal van bediendenpersoneel, wier tegenwoordigheid de eigenaren waarborgt tegen inbrekers. Daarom geen nachtwakers. Van den anderen kant is het Prospekt, op een ruimte van ongeveer zeshonderd meters, alleen aan een zijde met huizen bebouwd. In het front heeft men de tuinen van Alexandriëff, gehuld in diepe duisternis. Daar vindt een misdadiger een prachtige schuilplaats. Dáár achter
| |
| |
het hek, dat het park afsluit, kan men het voorbij rijden van den door het Comité K. 57 veroordeelden ambtenaar afwachten, zonder dat iemand de aanwezigheid van een sluipmoordenaar vermoedt. Het gaat gemakkelijk de bom tusschen de tralies door van het hek op de straat te slingeren. Als ik nihilist was, zou dat de plaats zijn, war ik mijn slag wil slaan.
Op het Theaterplein hield Dick zich zoo ver mogelijk op zijn wandeling van het schitterend verlicht portiek verwijderd. Equipages brachten eenige zich verlaat hebbende bezoekers.
In lompen gehulde moujiks kwamen aansnellen om de portieren der rijtuigen te openen, in de hoop eenige kopeken machtig te worden.
Nu drong Dick Fann in de straten door, die aan de haven grensden.
Hij kwam op de Handeslkade en sloop behendig tusschen een hoop kisten, die ter lading op een grooten stoomer, langs de kade op elkander gestapeld lagen.
De regen, die den ganschen dag was gevallen, had opgehouden en was vervangen door een ijzigen wind; het wilde den jonkman voorkomen, dat een schuilplaats hem goed zou doen. Gelukkig was ten gevolge van het slechte weer de haven nagenoeg ledig en achtte Dick zich gelukkig, na een uur op schildwacht te hebben gestaan, wat heen en weer te kunnen wandelen, om wat warmte op te doen voor zijn van koude verstijfde leden. De matroos, die aan boord van den stoomer de wacht hield, had hem opgemerkt en riep hem aan.
Werkelijk knoopte de Engelschman een gesprek aan. Hij gaf zich uit voor een zaakgelastigde van een handelshuis te Irkoutsk, naar Wladiwostok gekomen in het gevolg van den Grootvorst, dien hij bij het uitgaan van den schouwburg moest opwachten. Om den tijd te verdrijven, was hij naar de haven gegaan, ten einde daar een vriend te ontmoeten, doch hij had dien niet ten zijnent getroffen.
Geen zeeman slaat een aangeboden glas punch af. Dick Fann, die de koude voelde nijpen, was natuurlijk de eerste om het voorstel te doen. En zoo kwam het dat hij van half tien tot half twaalf in het zeemanslogies verwijlde en gesuikerde rhum liet branden, waarvan de brave waker het viervijfde gedeelte op de gezondheid van den wakkeren landrot binnen sloeg.
Het scheiden van zijn nieuwen vriend viel hem zelfs hard. Zoo de scheepsdienst hem niet had weerhouden, zou de matroos den detective als diens schaduw gevolgd hebben. Hij liet dezen vertrekken, niet zonder de duurste eeden van hem te zullen weerzien. En Dick verwijderde zich. Een oogenblik zweefde de glimlach nog op zijn lippen wegens de zonderlinge ontmoeting, maar weldra nam zijn gezicht weder een ernstige uitdrukking aan.
Her uur van handelen was nabij. Hij had den directeur der politie beloofd het gevaar, dat over diens hoofd zweefde, te zullen afwenden, en een ontroering greep hem aan bij de gedachte dat die goedige man het slachtoffer worden kon van zijn onbepaald vertrouwen.
De detective was op Sacchalien-Prospekt aangekomen. De voorstelling in den schouwburg zou niet eindigen vóór klokslag twaalf.
De straat lag daar eenzaam en verlaten. In de huizen scheen alles rust te genieten. Geen venster dat verlicht was. Op de eerste verdieping van een dezer
| |
| |
gebouwen kon men echter een raam bespeuren, dat alhoewel met een zware store van binnen gemaskeerd, een lichtstraal doorliet, die een zee van licht in den salon deed vermoeden.
En onderwijl de detective werktuigelijk die verlichting beschouwde, teekende zich op het gordijn de schaduw af eener hand, die een fakkel ophief ter hoogte van een meter ongeveer, welke flambouw vervolgens weer op haar vorigen stand werd neergezet.
In het tegenover gelegen park Alexandriëff weerklonk bijna gelijktijdig de korte schreeuw der aschgrauwe kraai, van den vreemden vogel, die de barre temperatuur van een Siberischen winter trotseert. De schreeuw was natuurlijk en werd gevolgd door het eigenaardig geklepper, waarmede de vogel met beide kaken zijn roep klem bijzet, en toch zie Dick tot zichzelf dat dit alles een nabootsing was.
Het particulier hôtel, waarin met het licht zoo vreemdsoortig was gemanoeuvreerd, droeg het nummer 33... Dit hôtel en het duister park wisselden onderling signalen met kandelaar en kraaigekras.
Op dit punt moest de aanslag op den directeur der politie plaats hebben. In de weelderige woning numero 33 was de chef gevestigd der nihilisten, die den moord leidde, en in het park verborg zich de arme dwaas, die de bloedige opdracht moest ten uitvoer brengen. De eerstgenoemde rekende er op buiten verdenking te blijven, de vrijheid steeds te genieten om nieuwe aanslagen op touw te zetten. De andere gaf met zijn signaal te kennen:
- Ik ben er; ik heb de bom. Ik geef mijn leven voor het Groote Werk!
Een ironische glimlach zweefde over Dick's lippen, toen hij andermaal de afdwaling overdacht der volken, die in het najagen van een hersenschimmige vrijheid behoefte gevoelen aan tirannen, oneindig wreeder, oneindig veeleischender dan de regeeringen, die zij wanen te kunnen vernietigen. Zacht prevelde hij:
- Het is toch waar: Wat zou staatkunde een moeilijke zaak zijn, als de volken een nuchter verstand hadden!
Hij was niet stil blijven staan op zijn wandeling, maar hij wist nu het juiste punt vanwaar de schreeuw der kraai tot hem was gekomen.
Zoodra hij dan ook het hek was voorbijgegaan, sloeg hij de eerste zijstraat in. Op vijftig meter afstand van Sacchalien-Prospekt berond zich in het midden van een hoogen muur een ijzeren poortje.
Het was de dienstingang der parkwachters. Dicht in de nabijheid stond een wachthuis der politie, waar Dick aanklopte.
- Wat verlang je? vroeg een ruwe stem.
- U een papier te laten zien, dat naar ik meen aan uw adres is gericht.
- Kom morgen maar terug.
- Dat kan niet. Het moet vóór middernacht gelezen worden.
- Ha zoo! Dat is wat anders!
Het krassen van een sleutel in het slot volgde op den uitroep... De deur draaide op haar hengsels. Een ruigharige reus, gekleed in de uniform der parkwachters, stond vóór Dick Fann. De detective was op deze verschijning voorbereid, want hij werd er hoegenaamd niet door verrast.
| |
| |
- Milkanowitch! gaf hij als wachtwoord.
De man knikte.
- Ik heb hier in mijn huisje een dozijn van zijn trawanten.
- Goed zoo, de directeur heeft dus gendarmen hier geposteerd, dat dacht ik wel.
- En onder hen is een sergeant, die den man gezien heeft die gij moet zijn, zoo je geen bedrieger zijt.
- Oppperbest! Breng me bij den onderofficier van wien je spreekt.
De man die tot Dick het woord richtte, legde een hand op diens arm, breed om een brood ermee te bedekken, droeg den detective als het ware, toen hij hem mee nam naar het paviljoen.
In de eerste zaal stonden verscheiden gendarmen bij het licht eener lantaarn in onbeweeglijke houding, stram opgesteld. Dick zag naar het venster... het was door dichte blinden afgesloten, zoodat geen licht naar buiten kon doorschemeren:
Daarop richtte hij zijn blikken op de omgeving.
Met den eersten oogopslag herkende hij den onderofficier, die door den directeur Milkanowitch in den namiddag op onderzoek, de valsche munt betreffende, was uitgezonden; hij sprak deze aan met de vraag:
- Herkent ge mij?
- Ja, Excellentie, antwoordde de gegradueerde zonder aarzeling.
De wachter liet terstond den arm van den Engelschman los, bracht zijn hielen bij elkaar en gaf het militair saluut.
- Luister, sergeant... Gij moet twee manschappen uitzenden om alle naburige posten te waarschuwen en het hôtel no. 33 van het Prospekt doen omsingelen.
- No. 33, zegt u. Excellentie?
- Ja. Daar woont de chef van de nihilisten.
De gendarmen lieten een gesmoord gebrom hooren. Er heerscht een vinnige haat tusschen de vertegenwoordigers der openbare orde en de ruwe boeven die zich partijgangers noemen der vrijheid.
Maar op een wenk van Dick Fann deden allen er het zwijgen toe. Hij vervolgde:
- Voor den aanval wachte men mijn signaal... Drie stooten van een seinfluitje.
Dit zeggende, begon de Engelschman zich van zijne kleederen te ontdoen.
De tucht onder de Russische gendarmen is zulk een gestrengen aard, dat niemand op deze zonderlinge handeling scheen acht te slaan.
De onderofficier deelde zijn bevelen uit.
Twee zijner ondergeschikten slopen naar buiten, door den wachter als op de hielen gevolgd. Zij gingen in den omtrek het door Dick Fann gegeven consigne overbrengen.
Deze was nu enkel in zijn zwart costuum gekleed. Met het zwarte zijden masker bedekte hij zijn gezicht. Zich tot den sergeant keerende, zei hij:
- Op een teeken van mij, zult ge twee manschappen hier laten... zij moeten een gevangene bewaken, dien ik aanstonds aan hun hoede zal toevertrouwen. Met de anderen begeeft gij u naar het hôtel no. 33.
De aangesprokene bracht de hand aan zijn pet. En Dick, verzekerd zijnde dat
| |
[pagina t.o. 240]
[p. t.o. 240] | |
Op een teeken van mij, moet ge twee manschappen hier achterlaten. Bladz. 240
Paul d'Ivoi, Dick Fann.
| |
| |
hij zou gehoorzaamd worden, begaf zich naar buiten en drong in het park. Stikdonker was de nacht. In de verte evenwel, tusschen de takken door, onderscheidde hij vage lichtschijnsels. Het waren de lanterens van het Sacchalien Prospekt.
- Ik heb honderd-vijf-en-twintig pas geteld, mompelde hij, van het oogenblik af dat ik het signaal heb bemerkt tot het tijdstip waarop ik den hoek ben ongeslagen van de zijstraat waardoor ik hier ben gekomen... Honderd-vijf-en-twintig pas, loodrecht in de richting van den muur van het park, moeten dus achter het punt brengen waar de bommenwerper verscholen ligt.
En met een snaakschen glimlach:
- Gelukkig dat de nihilisten eenzelvig te werk gaan...! Je hebt enkel den misdadiger met zijn bom... Dat is, dunkt me, al meer dan voldoende.
De door hem aangeduide afstand overschreden zijnde, maakte hij een plotselinge zijwaartsche beweging naar de lichtschijnsels in de verte.
- Nu is oppassen geraden, ik moet op mijn tegenstander aankomen zonder dat hij er iets van vermoedt.
En eensklaps was Dick Fann verdwenen. Hij was op de grond gaan liggen, en als een zwarte schim die zich oplost in de duisternis, kroop hij zonder eenig geritsel voort.
Wie hem had kunnen bespeuren, zou gedacht hebben aan verschijningen van helsche machten, waarvan de schrikwekkende legende der middeleeuwen overloopen.
De wind, die door het geboomte suisde en de takken deed kraken, was de welgevallige bondgenoot van den Engelschman, hij overstemde alle andere geluiden.
Weldra was hij den zoom genaderd van dicht struikgewas. Op eenige meters afstand bespeurde hij den lagen muur, waarop het hek zich verhief van het park.
Daar tegenover zag hij het hotel no. 33 met zijn steeds verlicht venster, de eenzame straat, zich badende in het schijnsel der lantarens. Maar in die stille verlichting was geen menschelijk wezen te bespeuren.
- Drommels, waar zit nu toch mijn ‘bombardier’?
De vraag die hij zichzelf stelde, bewees dat de gevaren, verbonden aan zijn nachtelijken tocht, zijn goede luim volstrekt geen afbreuk deden.
Opeens beving hem een lichte huivering.
Aan den voet van het muurtje, dat als fondament diende van het hekwerk, bemerkte hij een geritsel op de donkerste plek van het metselwerk.
Nauwlettend toeziende, onderscheidde hij in het vage iets dat op een baal stukgoed geleek, een onbestemde gedaante, die op den grond lag uitgestrekt.
- Hij is het! zei hij tot zichzelf... de man dien ik zoek.
Vreemd! dat hij er niet aan had gedacht, dat op het nabijzijnde oogenblik van den aanslag de moordenaar zich op die plek moest bevinden? Het muurtje toch bood een voortreffelijke schuilplaats aan.
Als het rijtuig van den politie-derecteur aan kwam zetten, zou de sluipmoordenaar zich eensklaps oprichten, de bom wegslingeren, en de misdaad ware vol- | |
| |
bracht voordat iemand een plotseling achter het hek opduikende gedaante zou bemerkt hebben.
Voorzeker, de plaats voor een dergelijken aanslag was goed gekozen, en Dick Fann moest onpartijdig bekennen dat de leiders van het Comité no. K. 57 bewijzen van behendigheid afgelegd.
Maar voor beschouwingen van dien aard leende zich het oogenblik niet. Binnen eenige minuten zou het rijtuig van Milkanowitch komen aanrijden. Het was zaak den op niets verdachten misdadiger te overvallen.
Hoe dit aan te leggen?
Ware het alleen te doen geweest een dolkstoot te wagen, de detective zou op zijn tegenstander zijn losgesprongen. Maar er was een bom, de bom, die de in de duisternis verscholen snaak beslist in zijn hand moest houden. Het was een van die helsche werktuigen, in de vervaardiging waarvan de nihilisten huns gelijken niet hebben, als hun scheikundige studies aan een of andere universiteit zijn volbracht.
Een schok of linksche beweging kan de uitbarsting te weeg brengen en de afgescheurde ledematen der worstelenden heiden en ver wegslingeren.
Nu althans niet, was Dick voornemens zij leven op die wijs in de waagschaal te stellen. Fleuriane had hem noodig om uit de macht te worden bevrijd van den aartsbooswicht Larmette.
Voor haar moest hij leven behouden, ten einde uit dit avontuur een nieuwe aantijging tegen het zedelijkheidgehalte van den Parijschen juwelier te berde te kunnen brengen.
Welk een netelige toestand!
De blikken van den amateur-detective dwaalden van het verlichte venster no. 33 naar het individu dat lag uitgestrekt langs den voet van den muur.
Eensklaps verluidde de parkklok het uur van middernacht.
Middernacht! De schouwburg ging uit. Binnen vijf minuten, in minder tijd misschien, zou het rollen van Milkanowitch's rijtuig in de straat worden vernomen.
Hij moest een besluit nemen.
Plotseling werd het vensterlicht op de verdieping van no. 33 uitgedoofd..., en alsof de misdadiger op dit signaal had gewacht, bespeurde Dick Fann dat er beweging kwam in het bij den muur liggend individu; hij zag het zich oprichten en met een vluchtigen blik zich overtuigen dat op het Sacchalien Prospekt geen levend wezen was te zien, en Dick hoorde hoe het tweemaal den schreeuw nabootste van de aschgrauwe kraai.
In hetzelfde oogenblik had de Engelscham ook een rechthoekig voorwerp ontwaard, dat naast den sluipmoordenaar op den grond lag.
- De bom! prevelde Dick Fann.
En alsof zijn beenspieren als springveeren zich ontspanden, sprong hij op, stortte hij zich op den nihilist, die zijn aanvankelijke positie wilde innemen, greep hem bij hals en beenen en droeg hem als een licht vrachtje naar het struikgewas, waar hijzelf kort te voren zich had verscholen.
| |
| |
Dit alles was zoo onverwacht en snel in zijn werk gegaan, dat de aangevallene geen geluid uitbracht. Met een vlugge beweging nam Dick zijn vouwbaar zijden masker af, stopte dit als een prop in den mond van den gevangene en laadde zijn last op zijn schouders.
Hou licht was deze! Neen maar... zou de misdadiger soms een kind zijn?
Deze vraag rees op bij den Engelschman, terwijl hij heensnelde in de richting van de politie-wacht.
Een oogenblik toch hield hij stand en liet driemaal een scherp gefluit hooren. Het was het sein om het hôtel no. 33 aan te vallen, dat het geheimzinnig licht hem had aangewezen als het hoofd-kwartier van het Comité K. 57.
Daarop hervatte hij zijn loop en kwam hij bij het wachthuis aan.
Twee gendarmen slechts waren present. De anderen, die de bevelen van den detective stipt hadden opgevolgd, moesten op dit oogenblik het hôtel no. 33 omsingelen.
Onder het licht van de lantaren onderscheidde de Engelschman eindelijk zijn gevangene, en treurig was zijn uitroep:
- Een klein meisje! Een kind!
Ja, een meisje met licht blond haar, groote blauwe oogen, een bleek, mager gezichtje, dat getuigde van tallooze ontberingen en kinderverwaarloozing. Opeens ging den detective een licht op.
- Jij bent het dus, zei hij op bedaarden toon, die dezen morgen den dreigbrief voor den directeur van de Politie heb gebracht?
Al sprekende had hij het kind van de mondprop bevrijd. Met rauwe stem gaf ze ten antwoord:
- Ja, die ben ik.
- En ge waart op het punt een vreeselijke misdaad te begaan?
Het kind haalde de schouders op en zei:
- Er bestaat geen misdaad als het doel is vrijheid in het leven. Bloed en tranen moeten er gestort worden om den dageraad te doen gloren, wanneer wij allen broeders zullen zijn, alle menschen elkander zullen liefhebben en niemand meer armoede en ellende zal kennen...
Arm kind! Men had haar jeugdig brein gevuld met belachelijke hersenschimmen, men had dit aanvankelijk onschuldig wezen zotteklap in het hoofd gepraat. De bedervers der menschheid, die men als staatkundigen nog wel ontziet, maar die de eigenlijke bandieten zijn, zich schuilhoudend, wanneer het slachtoffer de kastanjes uit het vuur moet halen; de ellendelingen, die zeer goed weten dat er altijd minderheden zullen en moeten zijn, omdat de Natuur, machtiger dan de mensch, dit eenmaal zoo heeft ingericht, die nietswaardigen hadden hier een jong leven vernietigd!
De gendarmen hieven een dreigend gebrom aan. Dick bracht hen aanstonds tot bedaren.
- Gij zult dit kind brengen naar het Hoofd-Commissariaat der Politie, waar ge het zult bewaken tot mijne komst. Wendt vooral zachtheid en geduld aan jegens haar. De directeur Milkanowitch verlangt dit.
| |
| |
De aangesprokenen knipoogden met een blik van verstandhouding. Voor hen beteekende de aanbeveling:
- Ze willen het met zachtheid probeeren. Het kan tot bekentenissen leiden van dit jonge creatuur, waardoor men de geheele bende zal kunnen knippen, en zoo zal het land eindelijk tot rust komen. Jawel, dat snappen we!
Dick Fann trok zijn vroegere kleeding weer aan en snelde naar buiten, niet zonder den soldaten een laatste order te hebben gegeven.
- Denkt er om en laat het weten dat binnen het park, langs het hek van Sacchalien-Prospekt, een bom op den grond ligt!
En na alle noodige beschikkingen te hebben genomen, keerde hij naar het Prospekt terug.
Ook bij het hôtel no. 33 had men alle zijne orders uitgevoerd. De directeur Milkanowitch was, nadat hij er de politie had bespeurd, uit zijn rijtuig gestapt en had toen persoonlijk de leiding genomen. Dick Fann gewaarwordend, snelde hij op hem toe, drukte hem herhaaldelijk de handen en dankte hem in onsamenhangende bewoordingen, die van de overmaat zijner erkentelijkheid getuigden.
- Ach! mijn beste heer Dick Fann! Wat een onwaardeerbaren dienst hebt u ons bewezen...! De chef van het Comité K. 57... ach! hij heeft alles bekend en zich toen voor het hoofd geschoten.
- Wat zegt u? Is hij dood?
- Ja, maar op zijn papieren is beslag gelegd. Wie had dat kunnen vermoeden? Een prins. Mijnheer, een prins, die gemeene zaak maakt met de vijanden der Regeering! Och, maar de menschen zijn krankzinnig... Een prins, en nog wel een rijkaard, ha! ik zeg een rijke, maar dit staat nog niet vast... Sergius Podoloff was een berucht speler... Hij heeft millioenen verloren...
- En zich verkocht om achter het geheim te komen van het argentaurum-fabricaat, vulde Dick Fann aan.
- Van het argentaurum? herhaalde de directeur verbluft. U gelooft...
- Dat dit zoo is. Hoe legt u anders zijn inmenging uit in de argentaurumzaak, die ons het genoegen verschafte met u in aanraking te komen?
- Ja toch, dat moet zoo zijn ...Maar het onderzoek...
- Van de kelders, fluisterde Dick Fann. De valsche munters houden van dat gedeelte der huizen.
Andermaal drukte de directeur hem geestdriftig de hand, reeds gaf hij order om het sousterrein te onderzoeken, toen een doffe ontploffing hun schrik aanjoeg en het hôtel op zijn grondvesten deed daveren. Daarop volgde een onheilspellende stilte. En daar Milkanowitch den detective met een angstigen blik scheen te ondervragen, murmelde deze met een neerslachtigheid, die de politieman niet kon begrijpen:
- De kelders... Ze hebben de bewijzen vernietigd!
De bewijzen! Dick Fann dacht aan de bescheiden die tegen Larmette konden getuigen. Daarenboven bewees het onderzoek dat Dick Fann, als altijd, weer achter de waarheid was gekomen. Want onder de puinhoopen in de kelders vond men, tusschen menschelijke overblijfselen, staven ten halve gewijzigd zilver en
| |
| |
tot poeder vergruisd glas...; alles wat buiten twijfel van radiumstaafjes was overgebleven, van het tooverachtig radium, dat aan metaal een andere gedaante kan geven!
Maar zoo Dick Fann over den verkregen uitslag al weinig voldaan was, Milkanowitch kon juichen. Hij stond erop, den detective aan den Grootvorst voor te stellen, en na zich eerst van wat hij zijn plicht noemde te hebben gekweten, stond hij zijn beschermer toe weer naar het Hoofd-Commissariaat terug te keeren.
In het werkkabinet, waar de Engelschman en de Siberische politie-directeur elkander voor het eerst hadden ontmoet, waren de twee gendarmen aanwezig, die ter bewaking van het gevangen meisje door Dick waren aangesteld. Dick Fann wees haar den directeur met den vinger aan.
- Wat voert zij daar uit? was de vraag van Dick Fann.
- Ik denk dat ze uitrust, antwoordde een gendarm. Bij den heiligen Wladimir! de moordenares wilde als een barine (dame) in een leunstoel gaan zitten! Maar dat heb ik haar anders aangeduid: de stoelen voor barines, de grond voor oproerlingen.
Dick Fann haalde zwijgend de schouders op. Wat kon hij er ook tegen in brengen? De ruwheid van den soldaat laat zich verklaren en de haat der gendarmen voor alles wat nihilistische tint heeft, is maar al te begrijpelijk. Hoe velen toch van hen hebben al niet het leven verloren door de aanslagen van deze bezetenen, die in den waan verkeeren de maatschappij te kunnen hervormen door het vermoorden van hen, die voor een karig loon hun leven in de waagschaal leggen om goedgezinde burgers te beschermen!
De Engelschman richtte het woord tot Milkanowitch:
- Zooals afgesproken, niet waar, behoort mij dit kind?
- Zeker. Een man een man, een woord een woord. Komaan, we zouden graag veel vreemdelingen hier willen zien van uw gehalte, om ons ongelukkig land van dit ontuig te reinigen.
- De gendarmen kunnen dus huns weegs gaan?
- Beslist.
De Engelschman schonk ieder hunner een roebel, de soldaten maakten het militair saluut en Dick ontsloeg hen. Daarop bemoeide hij zich met het meisje.
De kleine had het hoofd opgeheven en zag met haar verwilderde oogen den onbekende aan, die voor haar een onverstaanbare taal had gesproken. Haar glinsterende blikken hadden eene uitdrukking van woede en vrees. Op zachten toon vroeg Dick:
- Hoe heet ge, kleine?
Ruw kwam het van haar lippen:
- Wat gaat u dat aan? Ik had de bom, ik weet wat me te wachten staat: de galg, de strop. Ge kunt me noemen: de Gehangene..., dat wekt nog eens uw lachlust op.
Al de ziekelijke geestkracht van die beklagenswaardige wezens met hun overspannen verbeelding en waaruit de terroristen hun slachtoffers kiezen, trilde in
| |
| |
het stemgeluid der ongelukkige. En toch lag er in die stem een geschierde zachte klank.
- Je vergist je, kind, je leven loopt geen gevaar, hernam Dick, zonder zich uit het veld te laten slaan door het onthaal van het meisje... Ze zullen je niet ophangen, want ik, een vreemdeling, die zonder reden door het Comité K. 57 ben aangevallen en mij verdedigd heb zooals het behoorde, ik heb uw gratie verkregen.
De vermagerde wezenstrekken van het kind toekenden verbazing, maar geen zweem van vreugde was er in te onderkennen.
- Mijn gratie, zei ze, het is geen gewoonte gratie te schenken... Waartoe zou die ook dienen?
En met stugge droefgeestigheid:
- Is het leven zoo zoet als men een weeze is, als iederen dag honger, koude en haat je deel wordt?
- Heb je geen ouders meer?
- Neen.
- Zijn je ouders?...
Zij schudde onwetend het hoofd...
- Ze zijn gearresteerd, verdwenen, dood... Ik was nog heel klein toen het gebeurd is... ze hebben me ergens in een werkhuis gestopt... maar ik heb intusschen geleerd de beulen te verfoeien, die mijn vader, mijn moeder en eene onderen broer hebben gedood... Met een stukje brood, een dronk water en somtijds soep groeit men op en wreekt zich... later...
Met droeven blik zag de detective het meisje aan. Hij was ontsteld over de onbewuste ellende dezer kinderziel, en vroeg zichzelven af hoe hij er toe zou kunnen geraken dit versteende hart te vermurwen, er een zweem van genegenheid aan te ontlokken, waardoor hij zijn jeugdige gevangene met het leven kon verzoenen.
- Ik heb geen part of deel, ongelukkig kind, aan al wat ge hebt geleden... Ik ben geen Rus, geen landgenoot van je; mijn vaderland is ver van het uwe gelegen. Mij kunt ge dus geen haat toedragen.
Zij schudde ontkennend haar blond hoofdje.
- Ik zie wel dat u geen Rus zijt, omdat u me nog niet hebt bedreigd, ook niet beschimpt... Neen, de Russen zouden er zoo lang niet mee gewacht hebben. Maar ik begrijp niet waarom u zoo zijt.
- En zoudt ge dat graag willen weten?
- Ja... ik zou blij zijn uit den nacht te geraken (Siberische spreekwijze, zooveel beteekenend als: ingelicht worden).
- Welnu, zeg me je naam, en ik zal het je uitleggen.
Achterdochtig zag de gevangene den Engelschman aan.
- Mijn naam? zei ze aarzelend...
- Alleen je voornaam... Een voornaam zegt niets. Duizenden menschen hebben denzelfden voornaam.
- Dat is waar. Maar om die reden zal ik hem niet noemen. Alleen wil ik het, omdat - ik weet me niet uit te drukken zooals ik zou willen, enfin, u zult het mis- | |
| |
schien wel begrijpen - ik doe het omdat ik geloof dat u me geen kwaad zult doen.
De Engelschman slaakte een zucht van verlichting. De kleine Siberische gaf voor het eerst een blijk van vertrouwen.
- Welnu dan, laat hooren hoe ge heet.
Ze sloot de oogen, als van de wijs gebracht door de zachte stembuiging van den vreemdeling, en zachtjes prevelde ze:
- Men noemt mij Natitchka.
- Sta dan op, Natitchka, en ga op dezen stoel zitten, dan kunnen we beter praten.
Hij tilde het arme meisje op en dwong haar plaats te nemen.
- U denkt dus niet dat de stoelen alleen voor dames zijn? murmelde ze, met eenige verwarring in de stem.
- Neen, ik geloof dat ge de vriendin zijn zult van Dick Fann, zoo heet ik. Ik zeg het je maar, zei Dick glimlachend, al heb je me ook niet naar mijn naam gevraagd, de eene dients is de andere waard.
De groote oogen van het meisje zwommen in tranen. De eenvoudige woorden van Dick waren in haar schatting betuigingen van oprechte genegenheid.
De detective van zijn kant was zeer aangedaan. Welk een verborgen lijden werd door de ontroering van dit kind niet geopenbaard. De ijskorst, die haar jeugdig hart omknelde, smolt van lieverlede... Haar ingehouden tranen getuigden het. Dick wilde de overwinning voltooien.
- Hoor eens, Natitchka, ik wist dat gij het waart, die den brief van het revolutionnair Comité hier hebt gebracht...
- Wist u dat?
- Men zei dat de brengster een twaalfjarig kind was, met licht blond haar en blauwe oogen...
- Ik begrijp het, ja, ik begrijp het!
- En ik heb gezegd: de nihilisten vallen mij aan, ik zal hen overwinnen.
- Oh! maar, antwoordde deze verbaasd, u moet dan wel sterk zijn?
Hij glimlachte en vervolgde:
- Als men strijdt voor een rechtvaardige zaak, is men altijd krachtig, lief kind.
Zij zag om zich heen, alsof ze naar iets zocht, vervolgens staarde ze Dick aan en met zekere verwarring kwam het er uit:
- Lief kind!... Is dat tot mij gezegd?
Arme verstootelinge der samenleving! Voor het eerst in haar nog zoo kortstondig bestaan, maar toch zoo langdurig rijk aan ellende, sprak men tot haar een taal, waaraan gelukkige kinderen gewoon zijn. Zij, de onterfde, kon het nauwelijks gelooven... Zij wilde de woorden herhaald hebben, zich verzekeren van het gehoorde. En Dick, innig ontroerd streelde de blonde haren van het kind dat hij gered had, zeggende:
- Tot u, lief kind, zijn die woorden gericht; men zal u voortaan altijd zoo toespreken, en ge zult leeren wat toegenegenheid voor zijn medeschepselen is.
Hij vervolgde haastig, alsom de ontroering meester te worden, die zijn stem deed trillen:
| |
| |
- Ik heb het dus gedaan gekregen, dat het gerecht zich niet met je zal bemoeien en ge ter mijner beschikking zult blijven... Daarom zal ik je met een stoomboot naar mijn vaderland laten brengen... in afwachting van mijne komst, want een groote plicht, dien ik nog moet vervullen, noodzaakt mij nog eenigen tijd hier te vertoeven...
- Om ook nog anderen te redden, misschien? zei ze halfluid.
Zonderlinge helderziendheid van een geest, tot wien het vertrouwen wederkeert. Zij doorschouwde dat alleen een edele taak Dick Fann van zijn land verwijderd kon houden. Het kind, dat in het leed was opgegroeid, met haat gevoed tegen al wat leeft, had een voorgevoel van het goede, van zelfverloochening en toewijding, en bewees den pessimistischen wijsgeeren, dat de menschheid tot het goede wordt aangedreven. Dick vervolgde:
- Ge hebt waarheid gesproken, lieve... Ja, anderen behoeven nog mijne hulp... Maar ginds te Londen, de hoofdstad van mijn vaderland, wacht u een bloedverwante... Zij is een weduwe, alleen op de wereld, heeft geen kind om dit haar liefde te bewijzen... Die plaats zult gij innemen... Heb haar lief, zooals zij u zal beminnen... En ge zult geen koude, geen honger der verlatenen meer kennen.
Natitchka hoorde hem aan, terwijl ze zwaar ademhaalde, het hart bonsde in haar tengeren boezem. Met een plotselinge spontane beweging greep zij de hand van Dick Fann, bracht die uitzinnig aan haar lippen, en die hand weer loslatend, als een kind dat op een schuld betrapt wordt, boog ze het hoofd en murmelde:
- Vergeef mij dit!
Dick kon zich niet meer inhouden. Tranen sprongen hem in de oogen. Hij nam het meisje in zijn armen, kuste het on de twee wangen en haar op den stoel weer neerzettend:
- Ge ziet, lieve, zei hij, dat we vrienden kunnen zijn.
- O zeker, antwoordde ze hartstochtelijk.
En in de verrassing eener ontwaakte geestdriftige opwelling:
- U hebt wel geen behoefte aan iemand, die zijn leven voor u wil laten? O, ik ben wel niet sterk, maar dezen nacht hebt ge gezien dat ik mijn leven op het spel kan zetten.
Levendig liet ze er op volgen:
- Maar zóó niet meer; neen, zóó nooit meer... U, ik voel het, zoudt zoo iets niet verlangen... - en op smeekenden toon: - maar anders, misschien kan mijn leven u nuttig zijn... het is wel weinig wat ik geef..., maar het is al wat ik bezit.
Nu was ze in de armen gevlogen van haren redder. Zachtkens suste hij haar.
- Neen, neen, arm, dankbaar hart... Nauwelijks het gevaar ontkomen, zal ik er je niet meer aan bloot stellen. Ge wilt me je vertrouwen schenken, je ontwakende genegenheid... Welnu, ge kunt dit door mij gehoorzaam te zijn.
- Dat zal ik, zei ze zonder eenige aarzeling.
- Ik ga je naar de Blue Star brengen, die morgen naar Engeland vertrekt. Van nu af is een gelukkig leven voor je aangebroken, lief kind.
- Ik weet het niet, zei ze langzaam. Ik dacht vroeger dat goedheid alleen in den hemel bestond, onder de engelen, die men op de heilige prenten ziet afge- | |
| |
beeld..., maar nu weet ik dat ze ook bestaat op de aarde... en ik voel me gelukkig...
Een uur later was Dick Fann met Natitchka op weg naar de haven en beval hij haar aan de hoede van den gezagvoerder, die beloofde over het kind te zullen waken als over een der vijf mooie Misses in zijn woning te Folkestone (aan het Engelsch Kanaal). Afscheid nemende van het meisje, dat hij in eene cabine aan het dek had ondergebracht, luidde zijn laatste aanbeveling:
- Niet bedroefd zijn, Natitchka... De kapitein heeft een som gelds ter uwer beschikking voor hetgeen ge aan boord verder mocht noodig hebben.
Bedaard gaf ze hem ten antwoord:
- Ik ben alleen bedroefd dat ik niet bij u, mijn vader ben, maar ik zal me troosten met de gedachte dat u het zoo hebt gewild en dat ik u gehoorzaam.
Het was drie uur in den morgenstond, toen Dick Fann in het hôtel Michel terugkeerde. Vier uur later moest hij met zijn reisgezel den trein nemen naar Baikal, Irkoutsk, Ural en Europa.
Alvorens hij den Restaurant bereikte, had hij nog zijne nicht te Londen getelegrapheerd:
‘Kind antwoordt op den naam Natitchka. Ingescheept op de “Blue Star”, Cunard-lijn. Let op aankomst. Kapitein heeft instructies. Gegroet’.
|
|