- Fleuriane!
Ja, Fleuriane staat vóór hem. Maar zij beantwoordt niet zijn roep, zij komt niet aansnellen op zijn stemgeluid. Stijf en onbewegelijk staat zij tegen een der palen, die het dak schragen van de hut, met den rug gekeerd naar de legerstede waarop haar vader langzamerhand het leven heeft herkregen.
- Fleuriane! roept hij andermaal.
En zonder zich om te keeren, prevelt het jonge meisje:
- Vader, ik ben niet vrij. Ik ben vastgebonden aan dezen balk. Wij zijn de gevangenen van den radiumdief, den dief die de corindons heeft gestolen.
Een schaterlach volgde op dezen smartkreet.
Hij kwam van Larmette, die op twee schreden afstand stond van het jonge meisje, dat in haar boeien zich niet kon verroeren.
Hij zwaaide met een vreemd voorwerp. Men zou gezegd hebben dat het een haarbundel was van adders, die in de lucht sisten. De heer Defrance zag nauwlettend toe. Hij herkende het martelwerktuig, den vreeselijken knoet der Kozakken. Ja, het was de geeselzweep met de lange en buigzame lederen riemen, aan de uiteinden waarvan loode knoppen waren bevestigd.
Wat had dit te beteekenen? Waarom was zijn dochter in boeien geslagen? Waartoe de knoet? Het antwoord op deze vragen liet zich niet wachten. Larmette grijnsde:
- Vader, gij hebt te beslissen over het leven van uw kind. Gij hebt het haar geschonken, wellicht meent ge bevoegd te zijn het van haar te nemen. Maar alvorens je de kans te laten moet ik je zeggen dat, zoo ge haar veroordeelt, ge haar een schrikkelijke marteling bereidt. Zij zal sterven onder den knoet.
- Zij? Waarom? Hoe? Ik begrijp je niet.
- Natuurlijk, wie kwaad doet begrijpt het nooit.
- Kwaad... welk kwaad heb ik bedreven?
Larmette barstte in angstwekkend schaterlachen los:
- Wat gij bedreven hebt, zal ik je zeggen. Met te gehoorzamen aan de inblazingen van een eerzuchtigen speurder, een liefhebber-detective, Dick Fann...
- Een nobel hart! riep Fleuriane met trillende stem.
- Nobel hart, zooals ge wilt, herhaalde de bandiet, nobel hart, maar een gek. Want hij heeft jullie in een avontuur gewikkeld, waaruit ge alleen kunt vrijkomen met den dood of met onderwerping aan mijn wil.
En nadruk leggende op de woorden, als om dezen meer kracht bij te zetten:
- Gij allen hebt mijn plannen gedwarsboomd, zonder reden het gebouw doen wankelen, dat ik oprichtte voor fortuin en macht. Gij hebt mij aangevallen. Ik wil u machteloos zien tegenover mij, onafscheidelijk geketend aan mijn bestaan.
Langzaam kwam hij af op den heer Defrance, die verstomd was over het gehoorde, duwde hem een papier onder de oogen, en op gebiedenden toon verluidde hij:
- Je rechterhand, brave man, is vrij, wel niet genoeg om er je tegen mij van te bedienen, maar voldoende om mijn bevelen te gehoorzamen. Je zult dit papier onderteekenen. Dan zal ik je niet vreezen, want noch gij, noch je bekoor-