| |
| |
| |
III.
Larmette staat verwonderd.
Met gedempt stemgeluid, dat een ongunstigen indruk maakte op zijn hoorders, gaf Gow Sherry een verklaring:
- De deuren waren van binnen gesloten, de sleutels staken in het slot. Derhalve waren de reizigers niet door dezen uitgang weggevoerd.
- Maar de vensters, merkte de rechter op, daar ze van staven zijn voorzien...
- Soliede, Mijnheer de rechter van instructie. Aanvankelijk kwam ik op het denkbeeld dat men een of meer van die metalen spijlers moest hebben doorgezaagd, doch na onderzoek bleek dit vermoeden geen grond hoegenaamd gehad te hebben.
- Maar wat dan?
- De schoorsteen bleef nog over. Ik zeg ‘de’ schoorsteen, maar de kamer van den dokter heeft er geen. Na mijn eerste onderzoek heb ik deze onderstelling verworpen.
- Waarom?
- Omdat de haard volgens een geheel eigenaardig systeem is aangelegd. Om langs dien weg door te komen, moet men het lichaam van een sprinkhaan hebben, want die schoorsteen is een soort roosterwerk.
- Maar toch zijn ze er van door gegaan! riep de mollige Liddy wrevelig. En met de begeerte om er alles van te weten, stond zij ijlings op, bracht hoed en stok met gouden koop van haren man, zeggende:
- Ga nu, ga nu, lieve! Het is zaak dat ge uw oogen hierover laat gaan. Men moet zich weten op te offeren voor zijn plicht. Maar kom spoedig terug, want zoolang ge niet hier zijt, ben ik niets waard, mijn hoofd is geheel en al op hol bij de gedachte aan zulk een onverklaarbare zaak.
Wat kan een magistraat al doen tegenover het dringend aanzoek der verleidelijke wederhelft, die de zonneschijn is op zijn levenspad? Gehoorzamen niet waar? En zoo deed Bloemberg. Twee minuten later wandelde hij met statige passen in Kearnystreet, terwijl Gow, die kortbeeniger was, naast hem trippelde.
Binnen een kwartier hadden beiden het hôtel van den Fellow-Green bereikt.
Een woelige en rumoerige menigte belegerde de toegangen van het gebouw.
De politie was genoodzaakt geweest het terrein af te zetten, ten einde de nieuwsgierigen op een afstand te houden.
In de eerste rijen onderscheidde zich Larmette, die druk was aan het oreeren, met den ingenieur Botera in zijn gezelschap, die niet minder opgewonden scheen.
Beiden bespeurden zij Ezechiël Bloemberg. Zij snelden op hem toe onder vragen en uitroepen, waaraan geen eind scheen te komen.
| |
| |
Beleefd werden zij uitgenoodigd den rechter van instructie te volgen naar het hôtel.
Onderweg vertelde de juwelier hoe hij op de hoogte was gekomen van het avontuur. Bij het aanbreken van den dag had hij gemeend zijn post van bewaker te kunnen verlaten, want gedurende den nacht had hij achter de venstergordijnen op den uitkijk gestaan en de straat terdege bewaakt.
Onder eede kon hij bevestigen, dat er niets abnormaals was voorgevallen.
De agenten die in de buurt in hinderlaag waren opgesteld, en aan wier waakzaamheid hij gaarne hulde bracht, zouden zijn beweren kunnen bevestigen Geen verdacht persoon had in de nabijheid van het hôtel rondgezworven.
Toen de dageraad was aangebroken, had Larmette zijn slaapstede opgezocht, ten einde de noodige rust te nemen na het volbrengen van zijn plicht. Maar jawel! tegen acht uur had een leven als een oordeel hem belet te slapen. Uitroepen van verbazing en uitbundig gelach in Jippy-Paviljoen was al wat hij vernam. Toch had hij aandachtig toegeluisterd.
- Hoe is het mogelijlk! vernam hij, dat die menschen zijn verdwenen!... Het lijkt wel het ei in den zakdoek van den goochelaar!
Hij was opgestaan. Toen vernam hij een verward rumoer op straat.
Hij snelde naar het raam. De straat was opgepropt van nieuwsgierigen. Hij zag de politie in gevecht met het volk, dat goedschiks-kwaadschiks zich toegang wilde verschaffen tot het hôtel van den Goeden-Groenen-Jongen.
Botera was in zijn kamer komen stormen onder het uiten van onsamenhangende woorden:
- De duivel in het spel!... In rook opgegaan!... Een man die geen voet of of been kan verzetten!... Vreemdsoortig type. Al is hij dood, toch loopt hij nog!
Dat had zoo vijf minuten geduurd voordat Larmette eigenlijk begreep wat er gaande was.
Francesco Noscoso en de stervende Dick Fann waren er van door gegaan zonder dat iemand kon vermoeden langs welke wegen zij hun uittocht bewerkt hadden.
Een uur lang was Larmette reeds aan het ronddrentelen, in de verwachting dat de rechter, die ambtshalve gewoon was tegen misdadigers te worstelen, een aannemelijke verklaring kon geven hoe de zaak zich had toegedragen, ten einde zoo doende uit de duisternis te geraken.
Beiden doorliepen ze de gangen van het hôtel Fellow-Green, doorzochten ze de twee vertrekken, weleer door dokter Noscoso in gebruik genomen. Alles bevond zich in den toestand, zooals Gow Sherry dien bij zijn eerste onderzoek had geconstateerd. De directeur van het etablissement had zijn personeel verboden ook maar het geringste te verplaatsen.
Met onderstellingen en vermoedens verliep de tijd. Het was over tienen toen Ezechiël Bloemberg met de verklaring voor den dag kwam dat hij, na op goed geluk af een instructie te hebben begonnen tegen een onbekende, tegen X..., (zooals het in de rechtstaal heet) beschuldigd van een ander persoon wonden te hebben toegebracht die den dood konden ten gevolge hebben, en het slacht- | |
| |
offer... in nevel opgegaan zijnde, hij het onderzoek met een alibi (afwezigheid van de plaats der misdaad) moest sluiten.
Kortom, daar Larmette niet meer in het hôtel van den Goeden-Groenen-Jongen kon blijven van af het oogenblik dat de rechter er niet meer vertoefde, keerde hij naar Jippy-Paviljoen terug, om met Botera de zonderlinge omstandigheid van de verdwijning zijner tegenstanders te bespreken.
Hij had nu de handen vrij. Evenals hij, was zijn medeplichtige bekend met de bizonderheden waarvan de justitie onkundig bleef. En beiden de vaste overtuiging zijnde toegedaan dat de zwaar gekwetste Dick Fann onmogelijk het bed der smarten had kunnen verlaten, gevoelden zij zich ten uiterste verbaasd over zijne vlucht.
De wijzer der pendule wees kwart over tienen, toen zij den salon van Jippy-Paviljoen binnentraden. Vele gasten en het voornaamste personeel waren er vergaderd en bespraken levendig het gebeurde van den dag. Velen benijdden Larmette en diens metgezel het voorrecht de vergunning te hebben verkregen om de instructie als liefhebbers te kunnen volgen.
Zij werden bij hun binnenkomen dan ook met vragen bestormd.
- Heeft men het spoor van den gekwetsten detective gevonden?
Een kalm antwoord van Larmette volgde steeds op deze belangstelling.
Plotseling deed een woord der aanwezigen, zoo losweg er tusschen geworpen, hem sidderen:
- Hopen we maar dat de jonge dame ons een opheldering brengt van het raadsel.
Onwillekeurig murmelde hij de vraag:
- Welke jonge dame?
- Miss Fleuriane Defrance, antwoordde de kassierster met den minzamen glimlach der geëmploieerden dezer categorie. Zij is, aan den arm harer gezelschapsdame tegen half tien uitgegaan, zeggende dat zij het geheim wilde doorgronden en niet zou terugkomen alvorens een aannemelijke oplossing van het raadsel te hebben verkregen.
Onderwijl Larmette en Botera verbaasde blikken wisselden, aangezien de houding van Fleuriane hun onbegrijpelijk voorkwam, trad een boodschapper van de haven den salon binnen en riep met luide stem:
- Miss Maud Bony?
- Die ben ik-zelf, antwoordde aanstonds de kassierster, wat verlangt ge?
- Een brief in eigen handen aan u afgeven. Asjeblieft. De loop is betaald. Goeden dag!
De man verwijderde zich, zonder meer. Alle gesprekken hadden opgehouden. Aller blikken waren gericht op den dienstman die den brief had gebracht.
Eindelijk nam de directeur, ongeduldiger zeker dan de anderen, het woord:
- Miss Bony, geneer u niet. Lees uwen brief. Zaken gaan steeds voor.
De jonge dame verscheurde het enveloppe. Verschillende papieren gleden er uit, de aanwezigen zagen dat het dollarbiljetten waren.
Er was ook een brief bij, want Maud Bony scheen aanvankelijk met aandacht, vervolgens met verbazing te lezen:
| |
| |
- Het is haast niet te gelooven, zei ze, wat de jonge dame me schrijft!
- Wat dan?
- De inhoud is niet van vertrouwelijken aard, ik mag den brief dus voorlezen.
Waarde Miss,
Ik zal voor langen tijd van Jippy-Paviljoen afwezig zijn. Hierbij een verrekeningbedrag in dollarpapier van het door mij verschuldigde. Het surplus moge dienen als fooien voor het personeel.
Met alle achting,
Fleuriane Defrance.
De aanwezigen zagen elkaar onthutst aan. Dit onverwacht vertrek, gevoegd bij de zonderlinge voorvallen van den dag, lokte een storm van navragen uit.
- Van waar die brief? Men had het den dienstman moeten vragen.
- Niet noodig. Het was een commissionnair van de haven. De brief is dus van daar afkomstig.
- Van de haven?
Deze woorden klonken als een gebrul. Larmette had ze onbedacht gesproken met verwrongen gezicht. Zonder zich over de verwondering der aanwezigen te bekommeren, troonde hij Botera eensklaps met zich naar buiten, trok hem om zoo te zeggen naar het paviljoen, dat Fleuriane en haar gevolg bewoond had.
- Wat is er gaande? Wat scheelt je? stamelde de Chileen half stikkend.
- Ha! je begrijpt het niet... De haven... de dame glijdt ons misschien door de vingers, ze ontsnapt ons.
De deuren van het paviljoen waren niet gesloten. De twee mannen traden binnen, de een op sleeptouw van den andere. Zij doorliepen de vertrekken van Fleuriane, van Patorne, van Jean Brot, de spreekkamer... Alles was leeg, verlaten.
Ook de bagage was met de bewoners verdwenen. Het bleek uit alles dat het jonge meisje en haar personeel was weggegaan zonder het idee van terug te komen.
- En die Patorne heeft me niet eens gewaarschuwd! bromde Larmette.
Botera al maar met zich voorttrekkende, begaf hij zich naar de haven, ondervroeg daar de menschen, onder uitdeeling van fooien aan dezen en genen.
Na verloop van een half uur was hij volkomen op de hoogte.
Een enkele stoomer had dien ochtend zee gekozen. Het was de White Bird van de Stoomvaart-maatschappij Californië-Alaska, met eindstations San-Francisco en Valdez, waarbij Seattle werd aangedaan. Op die boot waren nu juist de automobielen Dion en Botera ingescheept.
Geen twijfel meer. Op deze boot had het jonge meisje plaats genomen.
Alles bleef nog in het duister en onverklaarbaar: de stervende man, die kracht had terruggekregen om te verdwijnen. Fleuriane zich inschepende op hetzelfde uur dat haar tegenstander zich verdiepte in het gerechtelijk onderzoek, dat plaats greep in het hôtel van den Goeden-Groenen-Jongen! En onverklaarbaarder nog
| |
| |
was het zwijgen van Madame Patorne, van deze dwaze vrouw, die hij door een voorgespiegeld huwelijk tot een willenloos werktuig had gemaakt.
Maar toch, zoo deze laatste hem al niet van het vertrek had verwittigd, dan heeft zij er niet van geweten.
In algemeene opvatting vergiste Larmette zich niet. Ziehier hoe dit heengaan, waaraan de aanvallige Canadeesche des ochtends nog niet dacht, was voorbereid, uitgevoerd en voldongen.
Dien zelfden morgen, kort voor negen uur, op het oogenblik dat de juwelier en zijn medeplichtige zich mengden onder de menigte, was er een brief aangekomen aan het adres van Mejuffrouw Fleuriane Defrance.
Jean Brot, die van zeven uur af de toegangen bewaakte van het hôtel, had dit schrijven bijna den besteller uit de handen gerukt en het Fleuriane bezorgd. De inhoud luidde als volgt:
Lieve dochter,
Precies half tien uur moet ge Jippy-Paviljoen verlaten, in gezelschap van Madame Patorne en Jean Brot, onder voorwendsel van een wandeling of boodschappen in de stad. Ga maar zonder omwegen naar de haven. De White Bird maakt dan stoom op, want om tien uur moet de steamer de bassins uitgaan.
Zoodra ge hem ziet, zult ge uur gezelschap meenemen aan dek, voorgevende dat ge eenige aanwijzingen hebt te doen, het transport betreffende van uwen auto.
Een plotselinge nieuwsgierigheid komt dan bij u op, om de hutten eens te bekijken, die gij bij eventueelen overtocht zoudt gebruikt hebben. Eenmaal daar, zal een revolver de dame Patorne wel overtuigen van het nut om geen beweging te maken.
Om tien uur vaart de boot af. Twintig minuten later geeft ge uw gezelschapsdame verlof om aan dek te wandelen.
Het zal dan niet meer noodig zijn u gelijklijdig te beschermen en met Larmette in conflict te komen, het wordt dan eenvoudig een strijd tegen dezen schelm, wat onze taak minder omslachtig maakt.
Vertrek nu maar zonder vrees. Hij, die uw hart bezit, zal genezen zijn, ik kan u dit verzekeren. Gehoorzamen is medewerken aan zijn welzijn. Derhalve gehoorzaam!
Met een zoen van uwen vader,
R.D.C. Defrance.
P.S. - Dezen brief terstond verbranden.
In dit schrijven, dat zeer geheimzinnig klonk, kwam een zinsnede voor, die het jonge meisje iederen tegenstand ontzegde. Gehoorzamen, schreef de vader, is het heil bewerken van Dick Fann.
Zoo slechts haar eigen veiligheid op het spel had gestaan, zoo het allen te
| |
| |
doen ware om Larmette op een afstand te houden, zich buiten zijn bereik te stellen, dan zou Fleuriane zeker er tegen op zijn gekomen, maar nu gold het den amateur-detective in de hand te werken.
Alle bagage dus in den steek latende (zij zou die gemakkelijk te Seattle of wel te Valdez remplaceeren) gaf zij het verlangen te kennen een wandeling te doen en troonde ze de niets vermoedende Madame Patorne mede, terwijl zij Jean Brot bevel had gegeven onmiddellijk naar boord te gaan.
Maar de knaap, die als een echte Parijzenaar er economische beginselen op nahield, nam de gelegenheid te baat, terwijl ieders aandacht op het hôtel Fellow-Green was gevestigd, om de weinige bagage door een deurtje in den tuin van Jippy-Paviljoen te loodsen; eenmaal buiten zijnde, wenkte hij een fiaker en liet zich brengen naar de aanlegplaats van den stoomer.
Toen dan ook Fleuriane en haar gezelschapsdame op de kade verschenen, had de jongen de colli reeds in de voor de twee dames besproken hutten gedeponeerd.
De Canadeesche liet de oude Patorne over de brug komen, die den stoomer met den wal verbond. Zij informeerde naar haren auto 30 H.P., beval dezen aan de zorg der bemanning, beloofde een premie, en wilde ten slotte een kijkje nemen in de hutten, welke zij en Patorne zouden bezet hebben, zoo zij passage aan boord van de White Bird hadden genomen.
Den schijn aannemende hare gezelschapsdame te fleemen, geleidde Fleuriane het bespottelijk wezen allereest naar het voor haar bestemde compartiment, eene attentie, waarvoor deze zich zeer gevoelig betoonde.
Doch daar gekomen, ging er vanwege Madame Patorne een geheel andere wijs op.
- Wat zie ik! was haar verbaasde uitroep, mijn valies! mijn doozen! mijn handkoffer!
Dit was zoo; de aangehaalde voorwerpen stonden zorgvuklig op een rij.
- Wat moet dit beduiden? riep ze, zich tot Fleuriane wendend. Maar zij deinsde zoo ijlings achteruit, dat ze met een gil van schrik op de krib terecht kwam.
De Canadeesche bedreigde haar met een revolver.
- Groote hemel! riep Patorne, zou het kind krankzinnig zijn geworden?
Het kind antwoordde met een vroolijken schaterlach.
- Een kwartier, hoogstens twintig minuten, kan uw verblijf hier duren. Op mijn eerewoord, ik zal niet losbranden dan voor het geval ge vóór dien tijd deze hut verlaat.
- Twintig minuten! Maar in dien tijd vertrekt de boot.
- Dat moet ook.
- Maar ik wil te San-Francisco blijven.
Op dit gezegde fronste Fleuriane haar fraai geboogde wenkbrauwen; met volmaakt geveinsden ernst antwoordde zij:
- En ik wil naar Alaska vertrekken.
- Hè? Wat? Gij...? zoo maar ineens...? Maar dat gaat toch zoo maar niet!
Patorne stotterde, onthutst als zij was. Zij richtte zich in haar geheele lengte op, gereed zich met geweld een doortocht te banen.
| |
| |
Maar glimlachend strekte Fleuriane den arm uit. De zilveren loop der revolver werd gericht op het oorsage der gezelschapsdame.
Doch deze liet zich andermaal met een uitroep van schrik achterover vallen op de krib der cabine.
- Zoudt ge op uw trouwe vriendin kunnen schieten? was haar uitroep.
Een snerpende waarschuwing der stoomfluit liet zich hooren.
Dit scheen Madame Patorne te galvaniseeren. Met een sprong was zij ter been.
Een licht tikken evenwel waarschuwde haar dat Fleuriane den haan van haar wapen overhaalde, en andermaal zeeg ze neer onder het slaken van een diepen zucht.
Nog een paar malen brachten korte stooten der stoomfluit deze koddige vertooning te weeg. Daarop vernam men veel beteekenende geluiden: het kraken van de loopbrug die op de kade werd teruggeschoven, de doffe slag der los geworpen kabels, en vervolgens het zacht geschommel der boot.
- We zijn onder stoom! liet de Canadeesche zich onwillekeurig ontvallen.
Ongelukkige woorden! Madame Patorne vergat gevaar en revolver. Haar vijftigjarig gemoed werd smartelijk aangedaan, zij dacht krankzinnig te worden.
Deze verwenschte stoomboot zou haar ver weg voeren van eene onverhoopte echtverbintenis, die haar door toeval van een automobielrit was te beurt gevallen. Neen, dat mocht zoo niet zijn. Zij zou te San-Francisco blijven. Het moest. Zij wilde het.
En plotseling snelde ze naar de deur. Haar beweging was zoo onvoorzien, dat Fleuriane ze eerst gewaar werd, toen zij op zijde werd geworpen en de gezelschapsdame als een pijl uit den boog door de geopende deur verdween.
Zij stiet een kreet uit. Patorne zou het dek bereiken en door haar geschreeuw gedaan krijgen dat ze aan wal werd gezet.
Zoo dit gebeurde, was alles verloren.
Maar neen. Een korte uitroep, de doffe plof van een val in de gang.
Fleuriane snelt toe. Wat ziet ze? De oude dame ligt op den rug uitgestrekt en vóór haar staat Jean Brot, met een revolver in de hand.
De Parijzenaar stond op de loer. Madame Patorne ziende aansnellen, begreep hij wat er gaande was. Een beentje lichten - wel niet galant, maar in de gegeven omstandigheden gebiedend noodzakelijk - had Madame Patorne doen kennis maken met den vloer, en nu sprak Jean op den onnavolgbaren toon der inboorlingen van de Lichtstad:
- Duizendmaal verschooning, geachte dame, maar u bonsde tegen mij aan. In deze gang is de telgang van een paard voldoende. Maar zedig als een viooltje gelijk ik ben, verlang ik niet dat u aan mijn voeten blijft liggen. Beleefd verzoek ik u op te staan, en wil u gaarne daarin behulpzaam zijn.
Hij strekte zijn arm naar de dame uit. Deze, door de verschijning van een nieuwen vijand opgeschrikt, richtte zich met moeite op en trad, onder geleide van het gevaarlijke wapen, de hut weder binnen, waarvan Jean de deur afsloot, zeggende:
- Ik blijf hier buiten wachten totdat uw kapsel weer in orde is, om u, arm in arm, naar het dek te geleiden.
| |
| |
De ernst en het flegma van den Parijschen guit ontspanden Fleuriane's gelaatstrekken. De tusschenkomst van den jongen had daarenboven een onherstelbaar ongeluk voorkomen. Een gesprek van Patorne met de officieren aan boord, voordat de White Bird de hooge zee had bereikt of in het ruime sop was gekomen, zou inderdaad alle maatregelen te niet hebben gedaan, door den heer Defrance getroffen, om zijne dochter aan de vervolging van Larmette te onttrekken.
Een kwartier, twintig minuten waren verloopen. Op dit oogenblik slingerde de boot door de breede golven van den Stillen Oceaan.
Met een vreugdekreet riep Jean Brot Fleuriane toe:
- In orde, Mejuffrouw. De kust is al ver uit het gezicht!
- Patorne zal woedend zijn; ik ga naar mijne hut. Geef haar de vrijheid zoodra ik mij heb verwijderd.
- Best. Ik zal haar aan de praat houden.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Fleuriane ging naar haar cabine en sloot er zich in op; zij opende het patrijspoortje om de frissche zeelucht naar binnen te laten.
Onder die beweging ging ze het tafeltje voorbij, waarop prospectussen lagen der landen en steden, welke door de stoomers der Maatschappij werden aangedaan. Zij stond eensklaps stil.
Op de programma's, ten gerieve der reizigers, lag een groote enveloppe met het opschrift:
Aan Mejuffrouw Fleuriane Defrance.
Met dank voor haar gehoorzaamheid.
Vanwaar kwam deze brief? Wie had dien daar neergelegd? Toen zij zoo even op de stoomboot was aangekomen, had de reizigster niets ongewoons in de hut bespeurd. De missive lag er toen nog niet. Er was dus een boodschapper aan boord, die, terwijl zij Madame Patorne vasthield, dezen brief had gebracht.
Met zenuwachtige gejaagdheid verbrak zij het enveloppe en zocht terstond naar de handteekening. Deze gevonden hebbende, bleef ze als aan den grond genageld staan, met starenden blik, sidderende handen, ten prooi aan de hevigste ontroering. Dit vaste, gedecideerde schrift, dat een individu verraadde in het bezit van volle levenskracht en helderheid van geest, dit was het handschrift van - ‘Dick Fann’!
Wat had dat te beteekenen? Door welk wonder was hij in staat haar dezen morgen een brief te schrijven? Andermaal verviel zij in gissingen. Maar zij bedwong zich en trachtte haar droombeelden te verdrijven; en zich zelve meester geworden, begon ze langzaam den epistel te lezen:
Mejuffrouw,
Uw moedige gehoorzaamheid heeft ons een succes bezorgd.
Ik zal u mijn dankbetuiging herhalen als we te Valdez zijn aangekomen, waar ik op uw Dion mijn post als wattman zal hervatten.
| |
| |
Ik hoor u zeggen: Hoe is dit mogelijk? Hoe komt de stervende er toe te kunnen schrijven? Een woord zal u alles zeggen.
De zieltogende maakte het uitstekend. Hij heeft van Larmette's moordaanslag geprofiteerd om u buiten bereik van dat heilloos personage te brengen en den heer Defrance het Amerikaansche grondgebied te doen verlaten.
Vergeving voor het feit u niet in het vertrouwen te hebben genomen. Uw droefheid zelfs, die mij pijnlijk aandeed, was noodig om het schrikwekkend en wantrouwend individu, dat zich aan uw schreden hechtte, te misleiden. Zoodra ik het zonder gevaar voor u doen kan, breng ik u op de hoogte van het geheele avontuur. Dat oogenblik is gekomen.
Fleuriane onderbrak even haar lectuur. Een lichte blos had zich over haar gelaat verspreid. Haar boezem bewoog zich heftig, haar hart klopte met geweldige slagen.
Dick Fann maakte het goed! Zijn kwetsuur, zijn ziekte waren gesimuleerd. Zij begreep er niets van, maar een dolzinnige vreugde overmeesterde haar, doorschokte haar geheele wezen.
Zij vatte het papier weder op, dwong haar gedachten zich te vestigen op het letterschrift van Dick Fann.
Ik begin dus, zei de brief. Ge zult u herinneren dat we bij Ogden, de heer Defrance en ik, tusschenbeide moesten komen om Jean Brot te redden, die door den chauffeur Wodley voor de wolven was geworpen. We waren genoodzaakt dien Wodley van de baan te schuiven, opdat hij zijn medeplichtigen omtrent onze personen geen omstandige inlichtingen zou kunnen geven.
In den avond van dien dag, op de pleisterplaats hoorde Larmette met wantrouwen uw relaas aan, dat Wodley door de wolven verscheurd was. Gij hebt gemerkt hoe weinig geloof hij schonk aan de geschiedenis. Maar wat ge niet te weten zijt gekomen, is wat de schurk heeft gedaan terwijl ge sliept.
Met zijn medeplichtige Botera haalde hij zijn auto uit de garage en keerde hij naar de plaats terug waar de roofdieren hun vraatzucht hadden bot gevierd. Hij vond het geraamte van Wodley afgevreten, gaaf als een skelet in een museum. Maar ongelukkig kwam hij ook tot de ontdekking dat de schedel van den boef door een revolverkogel was doorboord.
Natuurlijk hadden wolven aan dit laatste part noch deel. De sneeuw had bovendien het spoor onzer paarden behouden.
Het volle maanlicht maakte een verder onderzoek zeer gemakkelijk. Larmette volgde ons spoor tot de spoorweghalte, waar we van u afscheid namen.
Hij ondervroeg de beambten. Met dollarpapier doet men een stomme spreken.
| |
| |
Hij verkreeg ons signalement. Een ander zou er niets van begrepen hebben, want wij waren vermomd op eene wijze, die hoegenaamd niet aan Dick Fann noch aan den heer Defrance deed denken. Maar hij stond er niet voor stil. Hij is een sluw heerschap. Terstond verkreeg hij de zekerheid dat ik zijn creatuur Wodley had neergelegd. Tot groot geluk bekommerde hij zich maar weinig om mijn metgezel, een strooman, naar zijn redeneering.
Het resultaat nu zijner overwegingen was - ik doorzag het zonder moeite - dat ik over u waakte en dus bij aankomst te San-Francisco steeds in uw nabijheid zou ronddolen.
Gij weet het niet, lieve vriendelijk juffrouw, maar wij speurders des te beter, dat het gemakkelijker gaat in eene stad dan gedurende een reis een bewaker op te sporen. Ge zult aanstonds begrijpen waarom.
In de omgeving van een gedomicilieerd persoon is het veld van nasporing beperkt.
De manier overigens waarmede hij den tocht versnelde, de haast door hem aan den dag gelegd om San-Francisco te bereiken, lieten mij geen twijfel over.
Het was te San-Francisco dat hij er op rekende, tegen mij op te treden. Hoe hij dit zou aanleggen? Ook hier was gevolgtrekking mijn onfeilbare leiddraad.
Hij had zich in het hoofd gezet dat uw vader, noodlottiger wijs, het zou beproeven u te ontmoeten, u te spreken op Amerikaansch grondgebied, hetgeen overigens zou geschied zijn, zoo ons goed gesternte mij niet te New-York met hem had samengebracht en waardoor ik hem van alles op de hoogte kon brengen wat zijn onbekende vijanden tegen hem in het schild voerden.
Maar Larmette, die van dit alles onkundig was en als haatdragend bandiet de gewoonte had het slechtste te onderstellen, dacht er geen oogenblik aan, dat de god, die Toeval heet, mij gunstig gezind zou zijn.
Naar zijne meening moest uw samenkomst met uwen vader te San-Francisco plaats hebben! Het gold dus u dáár zoo lang vast te houden, totdat uw vader het geduld verloor en den verwachten stap zou doen.
Welnu! men hield er u vast en stelde mij op non-activiteit.
Natuurlijk kwam uw goed hart, uw edelmoedigheid in opstand tegen het denkbeeld eene stad te verlaten waar ge mij, die zich aan uw dienst heeft gewijd, tegen vreeselijke moeilijkheden worstelend, zoudt achterlaten.
En welke moeilijkheid is wel machtiger dan een gevaarlijke kwetsuur of de dood?
Conclusie: Larmette moest zijn maatregelen treffen om mij te San-Francisco op een messteek te onthalen.
Mijn spel leidde er natuurlijk toe hem voldoening te verschaffen. Het is nog het eenige middel om misdadigers in de luren te leggen. Hierin zag ik dan ook de eenige mogelijkheid om Larmette van uw pad te ver-
| |
| |
wijderen en niet ieder oogenblik te moeten sidderen voor uw leven. Daarom bereidde ik me voor om den doodelijken stoot te ontvangen.
Fleuriane was een oogenblik verrast bij dezen laatsten volzin, maar zij schudde het hoofd en hervatte haar lectuur.
De mededingende hôtels Jippy en Fellow Green, die tegenover elkander zijn gelegen en afgescheiden door eene straat, welke tegen negen uur in den avond nagenoeg eenzaam is en verlaten, scheen me geheel en al geschikt voor deze operatie.
Het kwam er in de eerste plaats op aan Larmette daarheen te krijgen. Moeilijk ging dat niet. Het Jippy-hôtel, er van onderricht, dat mededingers in den grooten wedloop om de wereld San-Francisco naderden, richtte een telegram aan den juwelier, om hem stalling aan te bieden, ten einde de eer te hebben, hem te herbergen.
Nu de aandacht van den schurk eenmaal op het Jippy-hôtel was gevestigd, hield hij er rekening mede dat dit weinig bezocht kwartier zich uitmuntend zou leenen voor zijn plannen, want bovendien bestelde hij er vertrekken voor hem en zijn medetoeristen, in de onderstelling hun daarmee een dienst te bewijzen.
De zaken aldus staande, overtuigde ik er mij terstond van bij mijn aankomst in de groote stad. Ik was er eerder dan u, want den spoorweg tot mijn beschikking hebbende, reisde ik sneller en betrok een paar kamers tegenover die van onzen braven Larmette.
Uw vader, vermomd als mulat, onder den naam van Francesco Noscoso, bewoonde er een van aan de straat, en ik nam het er naast gelegen vertrek, onder mijn ware gedaante en waren naam, in gebruik.
Bij uwe aankomst legde ik het er op aan u van achter mijn venster te bespieden, en wel op zulk een in het oog loopende wijs, dat de juwelier mij moest zien. Aan een gebaar van voldoening zijnerzijds, dat hij onwillekeurig maakte, bespeurde ik dat mijn toeleg gelukt was.
Mooi zoo! De dolksteek maakte voortgang.
San-Francisco is beslist een gezegende stad. Terwijl we gedurende onzen tocht door de Vereenigde Staten bloot stonden aan ijzel, sneeuw met modder en vorst, troffen we daar een lente-temperatuur en heerlijke avonden in de buitenlucht.
Dienzelfden avond nog las ik meer dan twee uur lang bij open raam, met den rug naar de straat, leunende tegen de ijzeren tralies.
Ik liet mijn tegenstander aldus zien hoe gemakkelijk het hem vallen zou mij in het voorbijgaan een por te geven.
Niets spoort zoozeer tot misdaad aan dan het schijnbaar gemak, ze te kunnen plegen.
Ik smaakte de voldoening, te bemerken dat mijn toekomstige sluipmoordenaar mijn handelingen met wezenlijke belangstelling volgde.
| |
| |
Hij begreep dus het voordeel dat ik hem zoo gewillig aanbood.
Maar hoe kon ik hem zien? zult ge vragen. Och, heel eenvoudig. Een prisma met algeheele weerkaatsing, op een tafeltje vóór mij geplaatst, gaf de beelden van buiten terug in den spiegel van een kleerkast mijner kamer. Als ik dus links daarin zag, kon ik duidelijk ontwaren wat achter mij plaats greep, zonder dat iemand er ook maar het geringste van kon bemerken. Het is, zooals ge ziet, een andere toepassing van den bril, die mij te Parijs heeft gediend.
Tegen elf uur sloot ik het venster en blinden als een bezadigd burger, die voornemens is te gaan slapen. Maar alvorens tot dit laatste over te gaan, had ik met mijn waarden mulat Noscoso een onderhoud, waarin tot alles werd besloten wat later is voorgevallen.
Daarna heb ik ongeveer een uur in den schoorsteen gewerkt mijner kamer. Zoo straks zal ik u zeggen waarom.
Ik sliep gerust. Des daags gevoelde ik me frisch en opgewerkt, geheel gedisponeerd om een dolkstoot te ontvangen.
Ik ging uit, flaneerde door de stad, met het doel Larmette hier of daar te ontmoeten, hierin echter is het toeval mij niet gunstig geweest.
Uw vader was het, dank zij zijn vindingrijk vernuft, gelukt door een toestelletje, aangebracht in de reet der jaloezie, alles na te gaan wat de Chileen Botera uitvoerde in zijn appartement.
Toen ik weer in mijn kamer kwam, vertelde hij me dat deze laatste den ganschen dag met het vervaardigen van Japansch schoeisel zich onledig had gehouden.
Ge weet dat deze eigenaardige voetbekleeding onder de zool niet één doch twee hooge hakken heeft, dat wil zeggen een onder de teenen en een onder den hiel, zoodat de indrukken van dezen schoenen in het zand geen vorm van een Europeeschen voet laten zien.
Het sloeg acht, negen uur in den avond. Als naar gewoonte heerschte er volkomen stilte in de straat. Komaan, het oongenblik was aangebroken, mij aan den dolkstoot van Larmette bloot te stellen. Ik opende mijn naar binnen slaande vensterramen en ging, evenals den vorigen dag, zitten met den rug gekeerd naar de ijzeren spijlen van het venster. In deze houding nam ik den schijn aan mij te verdiepen in de lectuur van een roman.
Op mijn tafel weerkaatste het prisma in den spiegel der kleerkast alles wat op de straat wandelde of stilstond.
Een uur ging aldus voorbij. Ik begon mij af te vragen of de juwelier op het laatste oogenblik van zijn voornemen had afgezien, wat me zeer zou teleurgesteld hebben, want mijn geheele taak was gebaseerd op de misdaad, waarvan ik het slachtoffer moest zijn.
Plotseling had het weinig gescheeld of ik had een vreugdekreet uitgestooten. Ik zag een schaduw uit een dienstbodendeurtje van Jippy-Paviljoen komen, en in mijn spiegel herkende ik die schim als het evenbeeld van Larmette.
| |
| |
Toch kwam er nog eenige aarzeling bij me op om den man als zoodanig te verifiëeren. Hij scheen me grooter toe dan voorheen.
Hij stak de straat over en liep in kronkelende richting op mij aan. Zijn vreemdsoortige ongewone gang gaf mij licht omtrent hetgeen uw vader mij gezegd had aangaande het Japansche schoeisel, door den Chileenschen ingenieur Botera vervaardigd. Larmette had zijn voeten in dit eigenaardig fabrikaat gestoken. Door onlangs plaats gehad hebbende reparaties aan den weg, was het trottoir met een laag zand bestrooid. Hij begreep dat een gewone voetindruk hem kon verraden. Derhalve stapte hij op den voorsten hiel bij wijze van stelten en liet dus een spoor achter als van een invaliede, die op houten beenen moest loopen. Inderdaad was de schurk een looze vos.
Stilzwijgend wenschte ik hem nog geluk met deze kunstmatige vinding. Ik zag hem een oogenblik niet meer in den spiegel. Hij naderde dus langs den muur van het hôtel, om zoo doende onbemerkt bij mijn venster te komen en daar...
De dolkstoot was zeer nabij. Alles wees op een schitterend succes.
- Een fraai succes, murmelde het jonge meisje, beurtelings verbleekende en rood wordende onder het lezen van Dick Fann's wijdloopigen brief. Bepaald wenschte hij een doodelijken stoot te ontgaan, en toch heeft men hem buiten kennis op den grond gevonden, badende in zijn bloed.
Zij wreef zich met een zakdoek over de oogen en hervatte met een resoluut gebaar de lezing van den brief.
Eensklaps teekende zich een menschelijke gedaante of vóór het raam, ik zag een arm zich naar mij uitstrekken en gevoelde een geweldigen stoot ter halver hoogte van de long. Die veroorzaakte me zulk een levendige pijn, dat ik op het punt was mijn bewustzijn te verliezen en ik nog juist tijd genoeg had mij in elkaar te laten zakken, met het gezicht tegen den grond, een beweging, die mij buiten het bereik bracht van den arm van mijn moordenaar en hem belette den stoot te herhalen.
Larmette had voorzeker mij met alle kracht getroffen, hij achtte mij morsdood, want om dit te onderzoeken gunde hij zich geen tijd. Ik hoorde hem wegloopen over het trottoir tot aan den hoek der nabijgelegen straat, daarop ontstond eene stilte. Geregelde stappen klonken vervolgens op den weg, op het trottoir aan den overkant, en hielden op, voor zoover ik kon nagaan, bij het dienstpoortje van het Jippy-hôtel. Dit werd geopend met een licht knarsend geluid, viel dicht, en in de eenzame straat heerschte ondermaal diepe stilte.
Alsnu verscheen de geneesheer Francesco Noscoso op het tooneel. Hij kwam in de gang. Hij klopte en klopte nog eens op mijne deur, bracht het personeel en de reizigers van het hôtel op de been, liet een slotenmaker komen, en toen allen me te midden van een plas bloed hadden zien liggen, verbood hij hun binnengaan in de kamer, voorgevende dat het onderzoek
| |
| |
van het gerecht moest plaats hebben, zooals de toestand van den beginne of zich voordeed.
Niemand dacht er aan dat het verband leggen een doorgestoken grap was, en dat nieuwsgierigen ons al zeer te onpas zouden geweest zijn, zoo zij gatuigen waren geweest van het wegnemen van den maliënkolder, dien ik had aangetrokken, zoomede de blaas die op mijn rug bevestigd was en waaruit het schapenbloed had gevloeid, een bloedverlies, dat mij hoegenaamd niet had verzwakt.
Toen de detectiven en magistraten eindelijk aangekomen waren, lag ik als een Egyptische mummie in zwachtels gewikkeld en had men met bizondere zorg mijn gezicht een groenachtige tint gegeven.
Nu glimlache Fleuriane. Zij vergat wat zij had geleden en den uitgestanen zielsangst, welken zij dacht nooit te boven te zullen komen. En zoo de herinnering eraan al eens terugkeerde, dan was het om Dick Fann te prijzen, dat hij haar niet in het vertrouwen had genomen, want, zoo zij er iets van had geweten, zou ze alle mogelijke moeite hebben gehad, tegenover een allerdolzinnigst komedievertoon een ernstige houding aan te nemen.
Den brief vervolgend, kwam zij de geheimzinnige verdwijning van vader en vriend te weten:
Het wordt tijd u te zeggen waarom ik er op stond in het hôtel Fellow Green mijn intrek te nemen, waarom ik derhalve Larmette naar het Jippy-Paviljoen had gelokt.
De Goede-Jongen is een oud militair posthuis, dat verbouwd is tot een hôtel. De ontzaglijk ruime schoorsteenen der garnizoensbakkerij heeft men onveranderd gelaten, omdat dit het afbreken van een gedeelte der gebouwen zou vereischt hebben. Men heeft ze eenvoudig gemaskeerd van de zijde der logeervertrekken, door haarden volgens het systeem van Wiper & Stay, dat zich overal aanpast en de reizigers niet doet vermoeden - achtelooze opmerkers als zij doorgaans zijn - dat achter de metalen plaat dwars door den muur zich de enorme cylinder verheft van een fabrieksschoorsteen.
Die schoorsteen zou onze linie van retraite uitmaken. Aangezien het hôtel van alle kouten werd bewaakt na de misdaad, waarvan ik het slachtoffer had willen zijn, moest onze verdwijning op een wonder gelijken. Zij zou de onverstoorbare kalmte van Larmette een schok toebrengen, en wel zoodanig, dat gedurende een min of meer kortstondig tijdsverloop slechts ééne gedachte hem zou bezighouden: - Hoe hebben die twee kunnen ontsnappen?
Den eersten avond van mijn verblijf had mijn arbeid in den schoorsteen ten doel de groote moeren los te werken, welke den metalen vuurhaard aan de platen verbonden, die het inwendig bekleedsel uitmaakten.
Den tweeden avond eenmaal alleen zijnde, terwijl we vensters en deuren
| |
| |
zorgvuldig hadden gesloten, hadden we slechts den vuurhaard Wiper tot ons te trekken en in den ouden schoorsteen der vroegere bakkerij te kruipen.
De haard werd op zijn plaats terug geschoven en de moeren geraakten weer in hun gaten bevestigd. De doorgang was gemaakt, en voor een ieder zon het blijken - hetgeen wel bewijst dat de waarheid soms onwaarschijnlijk zal zijn - dat we onze appartementen door deuren noch vensters, zelfs door geen schoorsteen hadden kunnen verlaten.
Dit is nu toch wel een opzienbarende ontsnapping, waarvan de verklaring verbijsterend is voor den politieman... voor den misdadiger eveneens.
Overigens niets eenvoudiger. Binnen fabrieksschoorsteenen bevinden zich steeds een reeks ijzeren klimbouten, die het den werklieden, met herstellingen belast, gemakkelijk maken om tot de bovenste opening of uitgang te geraken.
Eenmaal op het dak gekomen, bereikten we zonder noemenswaardige inspanning de omliggende huizen. Een niet in gebruik genomen zolder diende ons tot toiletkamer, beiden ondergingen we een gedaanteverwisseling. Onze vermomming meld ik u niet (voor dit eenig voorbehoud vraag ik verschooning), men moet alles kunnen voorzien. Voor het geval deze regelen bij ongeluk den uitnemenden Larmette of zijn medeplichtigen mochten onder de oogen komen, denken we toch als onherkenbare rechtdoeners onze vrijheid te behouden en... het zwaard van Damocles onafgewend boven zijn schuldig hoofd te doen zweven.
Dezen ochtend zijn we stilletjes uit een huis geslopen, dat op vijfhonderd meters van Fellow-Green is gelegen.
Terstond hebben we ons op weg begeven naar Valdez (Alaska) waar ge ons aan de ontschepingsplaats zult aantreffen en ik het bizonder voorrecht zal genieten, u mondeling te herhalen. Mejuffrouw, hoe aangenaam het mij zijn zal weder te worden de getrouwe wattman van uwen automobiel.
Dick Fann.
Geruimen tijd bleef Fleuriane in gepeins verzonken, verbaasd over hetgeen zij had vernomen. Eindelijk stond ze op, wischte een traan, die aan haar lange wimpers hing, weg, en vervolgens een lucifer afstrijkend, bracht zij deze bij de geschreven vertrouwelijke mededeeling van haren beschermer.
De vlam greep het papier aan, werd grooter in omvang, met zwarten rand rood omkringd en verslond van lieverlede het schrift van den liefhebberrechercheur.
Weldra bleef er slechts een kleine witte, ongerepte driehoek over, waarvan het uiteinde door de vingers van de schoone Canadeesche werd vastgehouden. De vlam werkte voort en likte de rose nagels van het meisje. Zij liet los en het stuk viel kringelend op den grond, waar het verdoofde, geheel opgegaan in asch.
Maar het relaas van Dick Fann was in het geheugen geprent van Fleuriane.
| |
| |
Gedurende de acht dagen van den overtocht dacht zij er onophoudelijk aan en deze voortdurende herhaling verschafte haar een innig genot.
Men steeg op naar het Noorden.
Op het heerlijk klimaat van San-Francisco volgde een ijzige kilte. Na het bereiken van Seattle had men te kampen met ondoordringbaren kouden mist.
De White Bird moest vaart minderen.
Zoo de dampige sluier al een oogenblik werd vaneengerukt door een opkomende windvlaag, ontwaarde men aan stuurboord een troostelooze onherbergzame kust.
Vooruitstekende sombere rotsen, aan wier voet de golven met geraas uit elkander spatten, en wier toppen met een sneeuw-lijkwade waren bedekt.
Daarna hadden de opvarenden een vreeselijken wervelwind van ijzel te verduren. De stoomer moest eenigen tijd voor anker gaan, want het was onmogelijk zich te vergewissen van den koers, en men liep gevaar op een der talrijke klippen te stooten, die de kust in deze streken omzoomen.
Met vreugde derhalve vernamen de passagiers dat de laatste dag der zeereis was aangebroken.
En terwijl de White Bird langzaam met halve kracht de ruime driehoekige baai van Valdez binnenstoomde, murmelde Fleuriane zachtjes:
- Ge zult aan de ontschepingsplaats te Valdez uwen getrouwen wattman aantreffen.
Zij stond op de voorplecht van den stoomer, met de oogen strak gevestigd in de richting van Valdez; zij spande zich in om die aanlegplaats te ontdekken, waar naar haar meening een man stond, als een zwart stipje nauwelijks zichtbaar tusschen den ontzaglijken oever en de oneindige zee, een nietig zwart stipje, maar dat voor haar thans het heelal in zich sloot.
|
|