zette hij er zich met ijver toe om het gebak te verorberen, dat hij met een bepaald schrikwekkende haast in zijn slokdarm deed verdwijnen.
Liddy klapte in haar handjes van overmatige vreugde, doch brak eensklaps haar onverholen betuigingen van voldoening af. Een luid geschel aan de straatdeur werd tweemaal achter elkander vernomen.
- Wie kan u nu op dit uur komen storen, mijn waarde echtgenoot?
- Dat zal ik te weten komen als de bezoeker binnenkomt.
- Flink geantwoord, dat moet ik zeggen. Ge bezit toch een heel natuurlijk verstand, lieve.
Er werd op de kamerdeur geklopt.
- Binnen, Garet, binnen! riep de kleine Mistress Bloemberg.
- Margaretha - bij verkorting Garet - vertoonde haar gezette gestalte op den drempel.
- Wat is er? vroegen in één adem beide echtgenooten.
- Er is iemand, die vraagt om iemand te spreken.
Echtgenoot en echtgenoote hieven gelijktijdig vier armen ten hemel, alsof ze dien tot getuige wilden nemen.
- Maar wie is die iemand? Ken je hem? Heeft hij zijn naam genoemd?
- Neen, Mistress, zijn naam heeft-ie niet genoemd.
- En heb je hem niet daarnaar gevraagd? riep het vrouwtje op tragischen toon.
- Neen, zeker niet, want dat scheen me niet noodig.
Terstond stampvoette Liddy met den uitroep:
- Kijk, dat noemt ze onnoodig... O maar, Garet, je bent mal!
De dienstmeid glimlachte onnoozel, en zei met een kalmte die haar nooit in den steek liet:
- Ik zou mal geweest zijn als ik naar zijn naam gevraagd had, want dien ken ik al lang.
Meester en meesteres stonden verbaasd over dit onverwacht stukje redeneerkunst.
- Hij heet Gow Sherry, voleindde Garet met zegevierenden blik. Hoe kunt u verlangen dat ik dien man naar iets zou vragen, wat ik even goed weet als hij zelf? Dat zou toch een onnoozel praatje zijn.
Maar de echtgenooten Bloemberg luisterden niet meer naar haar. Zij wisselden een verlegen blik met elkander, en onthutst verluidden ze:
- Gow Sherry! Wat wil die bezeten vent nu weer? vroeg Liddy.
- Hij denkt zeker dat ik niets anders te doen heb dan misdadigers arresteeren, antwoordde Ezechiël.
En met kalme berusting de schouders ophalend, zuchtte hij:
- Ik kan hem niet de deur wijzen. Laat hem binnenkomen, Garet.
De politieman stond al voor de kamerdeur, in afwachting dat men zijn aanwezigheid wel wilde opmerken.
De geheele persoonlijkheid van den detective verried een verbouwereerdheid, die aan waanzin grensde; zijn mager gezicht vertoonde zulke grillige zenuw-