| |
| |
| |
Vijfde afdeeling.
De man zonder voeten.
I.
Een treurige dag.
Het was ingeveer acht uur in den morgen, toen Fleuriane haar kamer verliet in het hôtel Jippy-Paviljoen. Voor het eerst sedert vele dagen had het jonge meisje een verkwikkenden slaap genoten. Zij gevoelde zich opgewekt en verkeerde in een bizonder opgeruimde stemming.
Des anderen daags, 29 Maart, zou zij zich inschepen op de White Bird en gedurende een achttal dagen althans een betrekkelijke rust genieten. De overtocht was dan te beschouwen als een tusschenbedrijf in den tegen de misdaad aangebonden strijd.
De misdaad! In weerwil van de verleden of toekomstige gevaren glimlachte ze bij het uitspreken van dit lugubere woord, want het wekte in haar hart een onbeschrijflijke ontroering.
Met genotvolle verbazing had zij de ontwikkeling van Dick Fann's plannen gevolgd. Zijn koelbloedigheid, zijn onversaagden moed had zij bewonderd, en een zekere trots was in haar ontwaakt bij zijne toewijding aan haar persoon.
En bij zijn laatste tusschenkomst, toen hij haar verlost had uit de klauwen der wolven en het verraad van Wodley, daarbij het leven reddend van den jongen Jean, toen was een groot licht opgegaan in hare ziel. Op het oogenblik van scheiden hadden heete tranen haar oogen verduisterd. Zachtkens had ze gepreveld:
- Ik heb hem lief!
En dien morgen, terwijl zij wandelde door de lanen van het park, herhaalde zij halfluid de woorden die haar troost aanbrachten:
- Ja, ik bemin hem... Ach! wanneer zal ik mijn vader weerzien, om hem te smeeken zijn toestemming te geven...?
Zij moest lachen.
- Toestemming! Zou zelfs het denkbeeld eener weigering kunnen opkomen bij hem, die niet ophield zijn Fleuriane te bederven?
Een grijns verscheen onwillekeurig om haren mond. Bij de kromming van de laan stond haar gezelschapsdame Patorne.
De oude vrijster was gehuld in een opzichtelijk kleed, overladen met kant en
| |
| |
zwierige veelkleurige linten, zij droeg een onmogelijk hoofddeksel en was het volmaaktste potsierlijke wezen dat de fantazie maar zou kunnen scheppen.
Dit belette haar evenwel niet om voort te stappen als een pronkende pauw en met haar hoekig gezicht allerlei grimassen te maken.
- Och, mijn waarde, zei ze, zich een air gevend, ik moet zeggen dat Mijnheer Larmette, die het ontbijt met mij gebruikt heeft, de allerbeminnelijkste man is, dien ik ooit heb ontmoet.
- Ik wil het graag gelooven, antwoordde de aangesprokene droogjes.
Maar de koele toon van Fleuriane kwam deze op een onverwachten uitval te staan:
- O, ik weet wel dat u hem niet kunt lijden... U zijt gewoon alle hulde in beslag te nemen, en u neemt het kwalijk dat hij op een arm, verlaten schepsel als ik ben, zijn aandacht laat vallen. Laat mij u zeggen, dat ik dit ongepast vind. Wat kan u zoo'n uitzonderingetje schelen. Voor u heeft het geen beteekenis en mij maakt het gelukkig.
Voordat Mejuffrouw Defrance dezen door niets gerechtvaardigden aanval kon afwijzen, ging Patorne radtongig voort.
- Ik acht mij echter veel te gelukkig om u een scene van verwijten te maken. Ik sprak van Meneer Larmette's minzaamheid... Hij vreest dat onze nieuwe chauffeur niet goed op de hoogte is van de wijze waarop automobielen worden ingescheept. Daarom zal hij dezen namiddag in persoon het transport naar boord leiden van zijn Botera en onzen Dion. U ziet dat dit dank vereischt van uwentwege, want deze beleefdheid geldt niet mij maar u, die de mededingster zijt in den wedloop om de wereld Parijs - New-York - Behringstraat - Parijs!
Maar Jean Brot brak het onderhoud af. De guit kwam aangeloopen wat hij loopen kon, blootshoofds, zonder das, ordeloos in zijn kleeding, kortom geheel ontdaan in zijn wezen.
Met één oogopslag had Fleuriane het gezien. Zij verbleekte. Haar oogen, haar gebaren ondervroegen den jongen, die geheel buiten adem voor haar stond.
- Ik weet het niet, juffrouw, maar daar ginds zijn een magistraat, een detective, politie-agenten, die naar u vragen.
- Menschen van het gerecht?
- Ze hebben mij gelast u te gaan opzoeken en terug te brengen naar het hôtel. Ze wachten in de leeszaal van Jippy-Paviljoen.
- In de leeszaal zeg-je, Jean?
- Ja, Mejuffrouw.
- Welnu, we zullen de heeren niet laten wachten. Bovendien ben ik benieuwd wat zij van mij verlangen.
Zonder zich te bemoeien met Madame Patorne, die geheel onthutst toeluisterde, haastte zij zich, om de grasperken heensnellende, het lokaal te bereiken. Daar aangekomen, zag zij verschillende personen vergaderd, onder wie ook Larmette en den ingenieur Botera.
Maar haar aandacht werd vooral getrokken naar iemand anders onder de aanwezigen.
| |
| |
Het was een rijzig en krachtig persoon, met roode gelaatskleur, grijzend haar, korten en breeden neus, waarop een bril met groote ronde glazen rustte, wat hem veel gelijkenis met een katuil gaf.
- Miss Fleuriane Defrance, als ik mij niet vergis? sprak hij op een toon van ontzag, dat ieder Amerikaan gevoelt voor lieden bij wien de dollar een macht vertegenwoordigt.
En op een bevestigend teeken van Fleuriane stelde hij zichzelf voor:
- Ik ben Ezechiël Bloemberg, rechter van instructie voor crimineele zaken. Het spijt me u te moeten storen, maar het recht wil zijn loop hebben. Ikzelf ben dezen ochtend zonder erbarmen gestoord geworden door Gow Sherry, hier aanwezig.
Hij wees op een droog, zenuwachtig mannetje, dat een blik en oog had van een bunsing, en zich verplicht achtte deze voorstelling met een stijve buiging te onderstrepen.
- Gow Sherry is een merkwaardig detective. Hij vergist zich nooit. Als hij den schuldige niet uitvindt, welnu, dan vindt hij hem niet, maar hij begaat niet de fout van een onschuldige te arresteeren. Dat is een sterk stukje. Ook wordt hij altijd goed ontvangen door mij, zelfs nog dezen morgen. Toch was het me onaangenaam Lydia alleen te moeten laten. Lydia is sedert zes weken mijn jonge vrouw. Lydia is zoo mooi als u, maar ondanks dat alles had ik voor Gow Sherry een glimlach over.
Deze babbeltaal ontzenuwde Fleuriane. Het niet langer uithoudende, mompelde ze:
- Ik weet niets van uw huwelijk, Mijnheer...
- Ezechiël Bloemberg, zei ik zoo even...
- Dank u... het zal toch niet uw eenige bedoeling zijn om mij van uw huwelijk kennis te geven.
De rechter van instructie antwoordde met een schaterlach:
- Neen, neen, toch niet, Miss, dat ligt niet in mijn plan. Vroolijke meisjes zijn er in Canada; u brengt me aan 't lachen in de uitoefening van mijn ambtsbezigheden, wat al heel niet strookt als er bloed heeft gevloeid en de dood van een man ermee gemoeid is.
- Dood! herhaalde Fleuriane, verbleekend.
Bij toeval richtte zich haar blik op Larmette. Het kwam haar voor dat de juwelier plotseling zijn glimlach staakte.
- Wie is er dan dood! hernam Fleuriane.
- Nog niemand, zei de magistraat, ofschoon, om u de waarheid te zeggen, het slachtoffer er niet veel beter aan toe is... Gij kendet hem naar het schijnt, en ik ben gekomen om u te vragen of u geen vermoeden koestert, dat het onderzoek der justitie op het spoor kan brengen, want in mijn vijfentwintig-jarige praktijk heb ik niet zulk een duister geval ontmoet.
Hij maakte aanstalten om in het breede uit te weiden over de misdaad, waarvan hij sprak. Fleuriane sneed hem in zijn babbelzucht den pas af met de vraag:
- Maar wie is dan het slachtoffer?
| |
| |
- Heb ik u hem nog niet genoemd?
- Neen, dan zou ik deze vraag niet doen.
- Ik haast me u in te lichten. Het slachtoffer is van Engelsche nationaliteit, zijn naam is Dick Fann.
Een kreet ontsnapte Fleuriane. Zij hield zich vast aan een meubel om niet te vallen. Maar zij was een dapper meisje, dat tot nu toe niets anders dan geluk en glimlachen der fortuin had gekend. Zij hield haar zenuwen in bedwang, richtte zich fier op en met krachtige stem bracht zij uit:
- Wilt u mij zeggen wat er gebeurd is, zoo uw ambt dit althans gedoogt?
- Zeg, dat het er mij toe noodzaakt. Ik ben hier gekomen om enkel met u te spreken, want u kendet den heer Dick Fann?
- Zeer goed. Hij is een mijner vrienden. Maar help me op weg, verzoek ik u.
- Volgaarne.
Dit zeggende schoof Ezechiël Bloemberg de gordijnen uit elkaar van een der vensters, die uitzagen op de straat.
- U ziet hier tegenover het hôtel van den ‘Goeden-Groenen-Jongen’, een der ruimste van de wereld, de roem van San-Franscisco?
- Ter zake, wat ik u bidden mag.
- Ja, ter zake, hoewel het aangenaam is voor een burger zijner stad om aan te toonen dat de steden der Oude Wereld (Europa) niet zulk een grandiose inrichting bezitten. Maar ik ga dit voorbij. Let op dat de vensters gelijkvloers, met hun artistieke ornamenten, voorzien zijn van ijzeren staven, opdat de kwade jongens van de straat niet kunnen indringen bij de gasten van den Goeden-Groenen-Jongen.
Hij lachte luidruchtig, zich gelukkig gevoelend met zijn zoutelooze woordspeling.
- Welnu, de twee ramen dicht bij den hoek der straat waar men het trottoir repareert... Dat is een belangrijk werk, want het asphalt is weggenomen om vervangen te worden... De grond is nu bloot, en behoudt bijgevolg de sporen...
- Dat begrijpen we, Mijnheer... Maar de twee ramen, zeidet u...?
Ezechiël hief de handen ten hemel, en op vaderlijken toon:
- Ha! men ziet wel dat de Canadeezen van Franschen oorsprong zijn; levendig als buskruit. U wilt aankomen voordat u nog vertrokken is... La! la... Niet ongeduldig asjeblieft, ik zal spoedigst mogelijk te werk gaan. Ongelukkig is een instructie geen wedloop. Men moet voorzichtig zijn, veel voorzichtigheid aan den dag leggen. Rechterlijke dwalingen zijn te erg, de majesteit van het recht lijdt er gevoelig door...
En daar Fleuriane, tot het uiterste gebracht door dezen woordenvloed, wanhopig de handen wrong:
- Ik kom ter zake. De twee ramen in kwestie verlichten twee kamers, die eergisteren door den heer Dick Fann en een mulat-geneesheer, een zijner vrienden, Francesco Noscosa genaamd, gehuurd werden.
Het jonge meisje sidderde. Dezen mulat immers had zij reeds ontmoet vóór haar komst te Ogden; het was haar vader, die door den detective was gegrimeerd.
| |
| |
Gelukkig dat de vermomming van den heer Defrance niet ontdekt is geworden. Voor allen was en bleef hij een mulat, geheel vreemd aan het drama, dat in haar omgeving werd afgespeeld.
Een vluchtigen blik wierp zij door haar half gesloten oogleden op Larmette.
De juwelier scheen zich niets meer aan het gesprek te laten gelegen liggen, en toch scheen een vage, onbestemde glimlach over zijn gelaat te zweven.
- Gisteravond dan gingen beide genoemde heeren, na met twee andere reizigers van het hôtel een kaartje te hebben gelegd, naar hun respectieve slaapkamers. En hier laat ik het woord aan den dokter Francesco Noscoso, dien ik zoo even verhoord heb. Zichier wat deze heer mij heeft verhaald, terwijl al zijn verklaringen door het hôtelpersoneel zijn bevestigd.
- ‘Ik was, zei hij, nagenoeg een half uur op mijn kamer; mijn jaloezieën had ik opgetrokken, het raam geopend om de buitenlucht binnen te laten (ik ben gewoon in ieder jaargetijde met open venster te slapen) en maakte mijn nachttoilet gereed.
Plotseling, de beschotten zijn dun in de hôtels, kwam het me voor dat ik een zucht hoorde, het dof geluid van een val in de aangrenzende kamer, door mijn vriend Dick Fann in gebruik genomen.
Ik luister, doch hoorde niets meer.
Of toch, ja, buiten een overhaast loopen, met een geluid dat ik niet goed zou kunnen omschrijven.
Een aandrang van instinctmatige nieuwsgierigheid brengt me naar het raam. Ik kijk op straat, doch zie niemand.
Ik wil de jaloezieën neerlaten, toen ik een luid gesteun hoor.
Ditmaal had ik goed gehoord. Ongerustheid maakt zich van mij meester. Ik wilde er op zweren dat het gekerm uit de kamer kwam van mijn vriend.
Ik verlaat mijn appartement, kom bij zijn deur, luister aandachtig. Ik hoor niets.
Ik sta op het punt naar mijn vertrek terug te gaan, zonder verder te willen onderzoeken, maar de onrust houdt bij me aan. Ik moet hem zien, hem spreken, mij overtuigen dat hem geen ongeluk is overkomen.
En ik klop, eerst heel zachtjes, vreezende schandaal te verwekken in het hôtel. Ik krijg geen antwoord.
Mijn angst neemt toe. Ik klop harder. Altijd geen gehoor.
Daarop hamer ik met verdubbelde slagen, ik roep. De deuren gaan open. De reizigers verschijnen in den waan dat er brand is. Bediendenpersoneel komt aangesneld.
Ik geef verklaring van een en ander. Mijn vrees steekt anderen aan. Een kellner, die vroeger slotenmaker was, opent met moeite de deur, want de sleutel steekt van binnen in het slot.
Ik storm naar binnen en zie Dick Fann liggen, met het gezicht tegen den grond in een plas bloed.
Fleuriane stiet een smartelijken kreet uit.
- Wilt u dat ik een oogenblik ophoud, Miss Defrance? vraagt Mr. Ezechiël
| |
| |
Bloemberg met een belangstelling, die te kennen geeft dat zijn hart voortreffelijker eigenschappen bezit dan zijn geest.
Doch zich verzettend tegen deze voorbijgaande zwakheid, stamert zij:
- Neen, ga voort, ga voort.
- Met een tegenwoordigheid van geest, die ik niet genoeg kan prijzen, weerhield dokter Francesco Noscoso de nieuwsgierigen op den drempel der kamer.
- Er is een misdaad gepleegd zei hij; het is zaak, niets van zijn plaats te zetten. Ik ga alleen binnen. Ik zal mijn ongelukkigen vriend de noodige hulp verleenen, zoo die nog baten kan. Inmiddels zal een uwer wel de politie willen waarschuwen.
En hij deed zooals hij gezegd had. Zonder iemands bijstand beurde hij zijn vriend op, ontkleedde hem, bracht hem te bed en legde het eerste verband.
Dit was zoo handig geschied, dat toen Gow Sherry aankwam, hij den gekwetste buiten kennis weliswaar te bed vond, maar zoodanig omzwachteld, dat hij zich niet kon bewegen.
- Het bloedverlies is aanzienlijk geweest, zei de dokter. (Gow schatte het op meer dan drie liter). De geringste vloeiing zou doodelijk zijn. Ik heb dus alle verhoor opgeschort. Bovendien levert het onderzoek niet zoozeer moeilijkheden op, wat het feit aan zichzelf betreft.
Hierin had hij gelijk. Voor het open venster was een stoel blijven staan, met den rug naar de straat.
Vóór dien stoel was het dat men het lichaam van den gekwetste uitgestrekt had gevonden, met naast hem een boek, geheel met bloed bevlekt.
De heer Dick Fann scheen op dien stoel te hebben gezeten, met den rug ervan nagenoeg tegen de venstertralies aangeschoven. Hij las in een boek. Van buiten was ongemerkt een man genaderd en had tusschen de tralies door zijn mes in den rug van den lezer gestoken. Na de daad te hebben volbracht en het wapen in de wond latende steken, had hij de vlucht genomen.
Sedert eenige oogenblikken had Fleuriane haar oogen niet afgewend van Larmette's gezicht. Dit gelaat teekende steeds onverschilligheid, maar een geheimzinnige glimlach week er niet van af.
In het brein van het jonge meisje stond de overtuiging onwrikbaar vast:
- Larmette is de moordenaar!
Ietwat verbaasd over het stilzwijgen, waarmede zijn stukje welsprekendheid werd ontvangen, hernam Mr. Ezechiël Bloemberg op een toon, waarin een zweem van bitterheid doorstraalde:
- De overtuiging aldus vastgesteld zijnde, bevond Gow Sherry tot zijn voldoening dat door de werken aan het trottoir, waarvan ik zoo even het gewicht heb aangeduid, de ondergrond was blootgelegd, en naardien deze bestaat uit aarde en zand, is hij zeer geschikt om sporen na te laten.
De sluipmoordenaar schijnt er dan ook op te hebben geloopen. Om zijn slachtoffer te kunnen treffen, moest hij het venster naderen.
Fleuriane liet haar blik rusten op den juwelier. Larmette glimlachte meer dan ooit.
| |
| |
- Al heel spoedig - zoo vervolgde de magistraat - snelde Gow Sherry de plaats op... liep tot vóór het venster waar de misdaad gepleegd was... diepe sporen zag hij op den grond langs den muur, sporen die getuigden van een langdurig oponthoud bij het raam en in de richting van de dwarsstraat verdwenen.
- Hij heeft die voetstappen toch gemeten, hij kan ze toch toetsen aan de schoenen van den man op wien verdacht heeft? riep Fleuriane met klem.
Mijnheer Ezechiël schudde ontkennend het hoofd.
- Helaas! neen, Miss, omdat de vermoedelijke sluipmoordenaar...
De rechter brak af, ten einde zijn betoog klem bij te zetten.
- Omdat de sluipmoordenaar geen voeten heeft.
Zoo het in de bedoeling lag van Mr. Ezechiël Bloemberg effect te sorteeren, dan kon hij zijn poging met succes bekroond zien, want een algemeene uitroep der aanwezigen was het gevolg
- Geen voeten!
Maar zoo verbaasd als Fleuriane ook zijn mocht, zij hield de oogen onafgewend van Larmette, den juwelier.
Was het gezichtsbedrog? Het kwam haar voor alsof de glimlach van Dick Fann's geduchten tegenstander op dit oogenblik zich scherper afteekende.
- Neen, geen voeten, herhaalde de magistraat met innige voldoening over de verbazing, door zijn verklaring teweeg gebracht. Geen voeten, doch ronde sporen, grooter dan een dollar, heeft de sluipmoordenaar achtergelaten en waaruit men zou kunnen afleiden dat hij houten beenen moet hebben.
En daar er stilte volgde op deze tweede bevestiging, vervolgde hij:
- Dit is een aanwijzing van groot gewicht, die uw aandacht niet zal ontgaan. Mannen, die aldus met houten ‘onderdanen’ hun werk doen, zijn uitzonderingen in onze tweevoetige maatschappij. Daarom, Mademoiselle, sta ik erop, u omtrent deze bizonderheid in te lichten, alvorens u de vraag te doen, die mijne tegenwoordigheid wettigt in dit huis.
Andermaal bracht hij stilte teweeg. Alstoen met het hoofd in den nek, een hooge borst zettend, met een houding die hij indrukwekkend en majestueus achtte, richtte hij tot Fleuriane de vraag:
- Is u geen vijand bekend van het slachtoffer, die beantwoordt aan dit signalement?
Koeltjes antwoordde het jonge meisje:
- Neen! Maar de ware schuldige is niet hij, die den dolkstoot heeft toegebracht, het is de aanstoker tot de misdaad, en die moet opgespoord worden.
- Wel mogelijk! Wel mogelijk! bromde Ezechiël, blijkbaar niet ingenomen met dit advies, maar in zake van onderzoek dient men van het bekende tot het onbekende te speuren. Ontdekken we den man met de houten beenen, en we zullen komen tot hem die den moord heeft beraamd en bevolen, zoo deze man bestaat. Ik zal dus een moordenaar zonder voeten doen opsporen, tenzij u mij een ander middel aan de hand doet.
Fleuriane had niet den tijd om een antwoord te geven. Larmette verhief zijn stem:
| |
| |
- Ik geloof dat Mademoiselle Defrance in hetzelfde geval verkeert als ik.
- Dat staat te bezien...!
- ...zij kan vage vermoedens koesteren. Nu ik de eer heb haar mededinger te zijn in den wedloop om de wereld, acht ik het ridderlijk haar te waarschuwen tegen de gestrengheid der Amerikaansche wet jegens ieder, die bij eene beschuldiging niet tevens het bewijs levert.
- Zeker, zeker! Dat is zeer nobel van een mededinger.
- Dat dunkt me. Want op verzoek van personen, die ten onrechte in een zaak worden betrokken, wordt hij, die lichtvaardig beschuldigt, terstond gearresteerd en gevangen gehouden tot na afloop van het te geding, dat hij gaande heeft gemaakt. Er valt op geen voorwaardelijke vrijheid te hopen, want borgtocht wordt niet aangenomen.
Het jonge meisje hoorde hem aan met strak gezicht en harden blik. Zij begreep dat de juwelier haar trotseerde, haar wilde aan het verstand brengen dat de Amerikaansche wet, als ze door een sluw en behendig individu wordt te baat genomen, ellendelingen tegen eerlijke lieden in bescherming neemt.
Hoofdschuddend zeide ze:
- De heer Larmette heeft gelijk. Ik zou slechts vage vermoedens kunnen aanbrengen.
Met een stem, waarin geheel haar bewustzijn trilde van het gebeurde, vroeg zij:
- Kan ik heengaan? Ik wensch persoonlijk naar den toestand van den gekwetste te informeeren.
Een gebaar van den magistraat gaf haar te kennen, dat haar verzoek was ingewilligd. Zij verwijderde zich, maar Larmette voorbijgaande, kruiste haar blik dien van den juwelier.
Hijgend, aan een hevige ontroering ten prooi, snelde Fleuriane de straat op. Wat gaf zij op dit oogenblik om hetgeen betamelijk was of niet... Een onweerstaanbare macht trok haar naar de sponde van dezen stervende, waarbij zij onder den vreeselijken indruk geraakte, dat zijne ziel haar naar de onbekende gewesten was voorgegaan.
Bij het bureau gekomen, dacht zij het bewustzijn te verliezen, tijdens de portier bericht ging inwinnen, of iemand bij den patiënt mocht worden toegelaten.
Zij bedacht alsnu, dat bij den gekwetste zich de man bevond, die voor een ieder doorging als de mulat dokter Francesco Noscoso, maar die voor haar alleen was de heer Defrance, haar vader, gewaarborgd tegen gevaar, dank zij de vermomming, door Dick Fann uitgedacht.
Hoe zou de vader de komst opnemen van zijne dochter?
Zij slaakte een diepen zucht, toen de teruggekomen portier onverschillig haar toevoegde:
- Mejuffrouw is aangediend en wordt verwacht. Alleen is aanbevolen volstrekte stilte, want de geringste schok zou voor den gentleman noodlottig zijn.
Zij doorliep de gang der benedenverdieping en bereikte instinctmatig de vertrekken waar het drama was afgespeeld. Op den drempel van een dier kamers stond een man. Zij herkende hem. Het was de gewaande Francesco Noscoso.
| |
| |
Zij wankelt. Onbewust grijpt haar hand een deurstijl en zij kreunt hoorbaar. Zachtjes geleidt de gewaande dokter haar in het vertrek, waarvan hij de deur zorgvuldig sluit.
Zij voelt dat Francesco haar met zachten aandrang naar een leunstoel brengt, en machteloos nagenoeg laat zij er zich in zakken. Haar denk- en spraakvermogen is afwezig, terwijl de heer Defrance op de tafel toetreedt, waarop een rij flacons staan, verbandlinnen en pluksel ligt, en stalen instrumenten met blikend lemmer iemand tegenschitteren.
Geen woord is alsnog gewisseld.
De vader heeft den moreelen schrik begrepen, die het denkvermogen van Fleuriane als in een wervelwind doet dwarrelen. Langzamerhand slechts herstelt zich de orde in het brein der arme beproefde. Haar ademhaling wordt weder normaal, haar borst is niet meer zoo beklemd als door een metalen band. Wel ziet zij nog verward om zich heen, maar van lieverlede schittert in haar blik de straal van herlevende intelligentie in dezen bangen stond.
Het is een ruim vertrek, in lilakleur geschilderd. Het venster is nu gesloten, zij onderscheidt de ijzeren tralies, zij ontwaart op het kozijn toch hier en daar roodachtige stippen... O gruwel!
Langzaam wendt zij het hoofd om. Zij zoekt den lijder.
Daar ligt hij op zijn ijzeren met koperen stangen gemonteerd rustbed, onbeweeglijk uitgestrekt, bleek en ontdaan, met gesloten oogen.
Leeft hij? De wreede vraag galvaniseert haar. Zij richt zich op, eene beweging waardoor haar stoel wordt verschoven.
Op het gerucht hiervan keert de gewaande mulat zich om. Hij nadert haar, vat haar bij de polsen, en oog in oog fluistert hij:
- Spreek zachtjes, Fleuriane, de muren hebben ooren, mijn kind.
- Vader, vader, zucht ze nauwelijks hoorbaar, vergeef me... maar hij is zoo goed, zoo ridderlijk...
In deze eenvoudige woorden ligt de bekentenis. Zij heeft haar hart blootgelegd.
En nu wacht zij met neergeslagen oogen, alsof zij vreesde op het gelaat van haren vader het vonnis te lezen dat haar verwachting, hare hoop den bodem inslaat.
Maar het gefluister van den Defrance wordt streelend:
- Gij hebt dus nooit begrepen, Fleuriane, hoe lief uw vader u heeft.
In den toon van dat lief verwijt, klinkt voor haar de vergiffenis. Neen, haar vader beschuldigt haar niet. Hij verklaart zich eerder:
- Goed, ridderlijk en... kundig, zegt hij langzaam. Als ik hem in het leven behoud, waarom zou hij mijn zoon niet zijn?
- Koestert gij hoop daaromtrent, vader?
Iets aarzelends drukt het gelaat uit van den gewaanden Noscoso, terwijl hij zegt:
- Ik weet het niet, arm kind, herinner u alleen het geneeskundig axioma: Zoolang er leven is, bestaat er hoop.
En nieuwe vragen willende voorkomen:
| |
| |
- Luister wat ik van u verwacht. Dezen namiddag moet uw automobiel, zooals overeengekomen, op de White Bird worden ingescheept.
- Maar ik ben niet van plan te vertrekken, begint zij...
Hij belet haar verder te spreken:
- Wacht dan toch, ongeduldig kind. Gij moet bedingen dat de machine gestald wordt in de dokken te Valdez, een station van de lijn San-Francisco - Alaska.
- Ha zoo!
- Wat u zelf betreft, blijft ge in het hôtel Jippy-Paviljoen tot tijd en wijle Mijnheer Dick Fann in staat is zijn kamers te verlaten. Ge zult dit zonder omwegen ruchtbaar maken.
En daar zij hem verwonderd aanziet:
- Hebt ge me goed begrepen?
- Ja, vader, heb dank voor uw vergunning dat ik hier mag blijven.
- De mogelijkheid bestaat dat omstandigheden zich voordoen die een wijziging mijner disposities eischen. In dat geval zult ge in het hoôtel een brief van mij ontvangen, waarbij ik u verzoek, u op een gegeven uur op dit of dat vaartuig in te schepen. Ge gehoorzaamt, zonder iemand iets ervan te zeggen. Ge gaat met uw gezelschapsdame en Jean Brot, uw bediende, onder voorwendsel een wandeling te maken, naar de haven. Eenmaal daar, gaat ge aan boord.
- Maar...
- Geen maren, wat ik u bidden mag. Er is een man, die alles in het werk zal stellen om u het verlaten van den Amerikaanschen grond te beletten... een man, die voor geen misdaad terugdeinst. Als ik u de onder zend waarom het te doen is, zal hij elders worden beziggehouden en is de weg dus voor u vrij. Ge kunt den begonnen wedloop dan voorzetten. Het gevaar schuilt hier, in de Vereenigde Staten. Eenmal dit land uit, geloof ik dat ge minder risico zult loopen.
- Maar gij, vader, gij?
- Ik blijf bij den jonkman die daar ligt, Fleuriane. Dank zij hem, ben ik onherkenbaar en dus buiten gevaar.
En zachtjes:
- Ga nu, kindlief, terug naar Jippy-Paviljoen. Doe zooals ik u gezegd heb. Als zoo straks uw rijtuig met bestemming naar Valdez is ingescheept, sta ik u toe terug te komen en een poos in ons gezelschap te blijven.
Met een kreet wilde zij zich in de armen werpen van haren vader.
Met een gebaar hield hij haar tegen.
- Onze woorden worden door spionnen niet vernomen, maar op onze gebaren moeten we letten. Wie zegt u, dat op dit oogenblik geen vijandelijke oogen op ons gevestigd zijn?
Zij stak hem haar ijskoude hand toe, en toen hij die in de zijne nam, stamerde zij met een hoogrooden blos, terwijl het hart bonsde in haren boezem:
- En hèm, vader, zou ik hem niet mogen zeggen: ‘Tot weerziens’?
Zij wees op den gekwetste, die steeds roerloos op zijn legerstede lag uitgestrekt.
- Maar lieve kind, hij slaapt...
In een ommezien was Fleuriane bij de sponde waarop Dick Fann lag.
| |
| |
De hand van den jonkman hing over den rand van het bed. Zij drukte die in haar beide gloeiende handen, en als versteend stond zij, met oogen van verbazing gespalkt en met moeite een kreet smorend, die haar naar de keel drong.
De vingers van den kranke hadden den druk beantwoord van het jonge meisje. Langzaam sloeg hij de oogen op en vestigde zijn heldere blikken op de bezoekster. Zijn lippen bewogen zich. In een hoorbaar fluisteren van Dick Fann ving de bekoorlijke Canadeesche het enkele woord op:
- Gehoorzaam!
Zijn oogen vielen andermaal dicht, zijn vingers ontspanden zich van lieverlede. De gekwetste verviel weder tot volkomen bewusteloosheid.
Maar toch had hij een oogenblik, op de aanraking van het hem liefhebbend meisje geleefd. Hij had gezien en gesproken. En Fleuriane verwijderde zich met een standvastige hoop, waarvan haar verstand zich geen rekenschap kon geven.
Letterlijk volgde zij intusschen de aanwijzingen van haren vader op.
Zij richtte zich in Jippy-Paviljoen in voor een verblijf van week tot week.
Larmette haastte zich haar voorbeeld te volgen; zij vernam dit door middel van Madame Patorne, die zich tot in den zevenden hemel voelde opgenomen.
Zij ontsloeg haren chauffeur, nadat de Dion op de White Bird was ingescheept ‘om in de garage van de Maatschappij te Valdez te worden opgeslagen...’
Daarop keerde zij tot den gekwetste terug.
Den ganschen namiddag bracht zij door aan zijne legerstede, onbeweeglijk en zwijgend, bij tusschenpoozen hem de dranken toedienend, door den gewaanden dokter Francesco toebereid. In deze verpleging schepte zij oneindigen troost, te meer nu haar vader haar aanmoedigde in de verzorging die zij op zich had genomen.
- Ik hoop de koorts in bedwang te houden. Gelukkig, dat ik gedurende mijne lachten in het Noorden geleerd heb hoe men wonden moet verplegen. De recepten van jagers zijn meer waard dan de voorschriften van stadsgeneesheeren.
De avond brak aan. Werkelijk verrichtte de behandeling van den gewaanden dokter wonderen. Geen spoor van koorts openbaarde zich, want koorts is het dreigend gevaar voor ieder die veel bloed heeft verloren. Fleuriane ging naar het hôtel, zooal niet vergenoegd, dan toch gerustgesteld terug.
Toen zij den leessalon binnentrad, onderbrak Patorne een levendig gesprek tusschen Larmette en den Chileen Botera, om op een gemaakten toon van belangstelling naar den toestand van Dick Fann te informeeren.
Het jonge meisje antwoordde zonder dralen. Men hoopte hem te behouden, maar een vijf- à zestal weken zouden ermee gemoeid zijn alvorens de geblesseerde zijn bed van smarten kon verlaten. Zij eindigde met te zeggen - en strak zag ze den juwelier daarbij aan:
- Wij zullen daardoor het genoegen moeten missen den wereldtocht in uw gezelschap voort te zetten.
De toon dezer opmerking klonk als een bevel.
Larmette hield zich alsof hij het niet begrep.
| |
| |
- Mejuffrouw, zei hij met geveinsden eerbied, ik heb er op gestaan gelijktijdig met u te reizen, om reden u de mededingers verscheiden dagreizen voor zijt. De toestand van den rit, hoewel omgekeerd, zal toch dezelfde blijven. Voortaan zult u de achterhoede uitmaken van het concours. Ik ben Franschman, u zijt Canadeesche, en ik zou het als een misdaad beschouwen, u aan uw eigen krachten over te laten bij het oversteken der ijsvelden van Alaska en Noord-Siberië.
Madame Patorne rolde met het blank harer oogen. Zonder twijfel schreef het bespottelijk schepsel zich al de verdiensten toe van dit besluit.
Fleuriane begaf zich naar hare kamer. Er binnentredende, maakte ze een achterwaartsche beweging, want een menschengedaante stond voor haar. Zij was weldra gerust gesteld; de stem van den kleinen Jean Brot fluisterde haar in het oor:
- Ik wachtte op u, Mademoiselle, om u te zeggen dat Mijnheer Larmette en zijn trawant den geheelen middag met Madame Patorne in den salon hebben doorgebracht. De oude dame verbeeldt zich dat het om haar bekoorlijke conversatie te doen is. Maar ik weet, dat men van uit het raam van dat lokaal alles zien kan wat er voorvalt bij den patroon, ik wil zeggen... Mijnheer Dick Fann.
- De jaloezieën zijn neergelaten.
- Er zijn er ook die op straat wacht houden.
- Weet je dat wel zeker?
- U zult het ook weten, zoodra u zich de moeite geeft naar buiten te zien.
Maar van toon veranderend:
- Het doet overigens niets ter zake... Terwijl de twee heeren zich in den salon ophielden... heb ik de dubbele sleutels van hun kamers zien machtig te worden.
- Met welke bedoeling, Jean?
- Om midden in den nacht bij hen door te dringen, als zij slapen, en hun te betalen met de munt, die zij Mr. Dick Fann hebben uitgekeerd.
Een geweldige ontroering maakte zich van Fleuriane meester. In een opwelling van oprechte verknochtheid - wel wat naïef mocht men zeggen - gaf Jean zijn verlangen te kennen de wet der weerwraak op hen toe te willen passen, de Lynchwet, zooals de Amerikanen deze noemen.
Het jonge meisje greep de polsen van den Parijzenaar en maande hem, met tranen in haar oogen, tot geduld. Zij gaf hem kennis van de beschikkingen, die haar vader had genomen, van de orders, haar door hem gegeven.
- Je ziet welk vertrouwen ik in je stel, beste jongen... Ik verheel je niets. Maar doe als ik: wacht, wat ik je verzoeken mag.
En Jean, door deze woorden tot rede gebracht, murmelde:
- Zooals ge wilt, Mademoiselle,... Ik zal wachten. Maar op mijn woord betuig ik u, het is alleen om u te gehoorzamen, want het beste middel om van een bandiet niets meer te vreezen te hebben, is hem van de baan te schuiven.
|
|