| |
| |
| |
III.
Het kasteel Stone-Hill.
Mistress Tolham had, zooals men zich herinnert, dezelfde lengte en breedte als haar vriendinnen Marily, Doles en Lodgers; alleen viel de taille dezer laatsten eleganter, terwijl de weduwe niet van stijfheid in hare bewegingen was vrij te pleiten.
Haar grillig gelaat met scheeve trekken vermeerderde nog de weinige aantrekkelijkheid, zoodat satirieke menschen onder de bewoners van New-York, wanneer er van de vier eenzelvig-gekleede vriendinnen sprake was, gewoon waren deze dames aan te duiden met de benaming: De drie gratiën en Mevrouw Prikkenaald.
Haar heerschende passie was het negeren van haar bediendenpersoneel.
Vermoeid na den afloop der feestelijkheden, die men in groote steden het ‘seizoen’ pleegt te noemen, had de weduwe besloten zich op haar landgoed Stone-Hill in de strengste afzondering aan het gewoel der wereldstad te onttrekken.
Van haar talrijk personeel nam zij slechts eenige uitgelezen bedienden met zich mede. Dit waren Meredith, eerste kamenier, en de ondergeschikten aan deze, Linna en Lucy, de kok Tobburst en zijn medehelpers Pitt, Luste en Fruig, met enkele maatjes van minder beteekenis. Geen koetsier, geen chauffeur, geen paard en rijtuig of automobiel. Mistress Tolham wenschte volmaakte rust. Zij had te dien einde een reglement in de vestibule doen ophangen van het kasteel, met vier artikelen, luidende als volgt:
1e. Geheel het personeel moet op zijn allerlaatst de slaapkamers hebben betrokken tegen negen uur 's avonds.
2e. Kwart voor negen opstaan.
3e. Alle bedienden zorgen er voor vilten pantoffels te dragen.
4e. Iedere inbreuk op dit reglement wordt gevolgd door onmiddellijk ontslag.
En daar in het huis eener milliardaire veel aan maat en strijkstok blijft hangen, liet het bediendenpersoneel zich dit negeren welgevallen, hoewel met lijdelijk verzet tegen de dwaze rust der eigenares van het kasteel.
Dien dag ontstond bij de heerschende verveling nog een panische schrik.
De nieuwsbladen die des morgens te New-York verschenen, kwamen te New-Haven tegen negen uur aan. Een half uur later gaf de besteller ze af aan Meredith, de eerste kamenier, die zich haastte ze aan Mistress Tolham te overhandigen.
Deze zat in haar boudoir, gehuld in een ruime Japansche kimono, met kleine teugjes een soort gezondheid-chocolade te nuttigen, iets wat in haar rustkuur beschouwd werd als de eerste belangrijke bezigheid van den dag.
| |
| |
Bij de verschijning van Meredith staakte zij haar proeven van de smakelijke vloeistof.
- Lees me het nieuws maar voor, al lees je ook nog zoo slecht. Na mijn ontbijt bezorgt lezen mij congesties naar het hoofd. Ik zou wel een uur ermee moeten wachten. Daarom getroost ik me den last van je onaangenaam stemgeluid te hooren.
De kamenier was voorzeker gewoon aan dien beminnelijken toon van conversatie, want zonder het minste misnoegen te laten blijken, begon ze haar lectuur.
Ieder oogenblik liet Mistress Tolham haar ophouden.
- Sla dat over... politiek interesseert me niet... gemengd nieuws jaagt me kippevel aan... wat kan het mij schelen of een tram een voetganger heeft aangereden?... rijke menschen loopen niet... en rijke menschen zijn alleen iemands aandacht waard.
De kamenier hield zich alsof zij niets van die wanklanken hoorde. Zij begon aan een volgend artikel, met het onvermoeibaar geduld van ondergeschikten, die hunne betrekking wenschen te behouden. Eensklaps slaakte ze een gesmoorden kreet, die met een toornigen uitroep der weduwe werd beantwoord.
- Je lijkt wel mal... moet jij ook al aan scheele hoofdpijn doen! Dat is iets wat dames alleen gepermitteerd is,... maar dienstboden niet...
- Ja maar, Mistress... begon Meredith.
- Probeer maar niet om je te verontschuldigen..., ik weet waarachtig niet wat me belet om je te ontslaan... Ik ben moe, mijn zenuwen zijn van streek; dat weet je toch wel... en nu laat je geluiden hooren, die ordinaire menschen niet eens zouden dulden.
Ten einde raad, nam Meredith haar toevlucht tot gebarenspel. Zij hield den New-York Herald voor de oogen harer meesters en wees haar een opschrift aan, dat zeer zeker haren schrik had gaande gemaakt.
Het was nu aan de beurt van Mrs. Tolham om een doordringenden kreet uit te stooten, want zij las:
De grijze mantels andermaal. - Tragisch voorval.
De balsortie-snijder kenmerkt zijn aanwezigheid door een moord!
- Och! Och! Och! was haar uitgroep..., een moord..., het is nu geen gekheid meer.
En onbewust in zichzelf pratend:
- Ik moet bekennen dat ik het avontuur van Marily en Doles erg humbugachtig vond... Maar een moord!... Wie is er vermoord?
- Edith, die in dezelfde betrekking bij Mistress Lodgers was als ik bij u, Mistress!
- Zoo! het kamermeisje, bromde Mrs. Tolham, zonder de egoïstische wreedheid te vermoeden, die in haar toon en woorden lag opgesloten, - zoo, het kamermeisje... dat is minder erg. En hoe heeft zich dat toegedragen? Antwoord dan toch, zonder mij te vermoeien met je aanhoudend te moeten vragen.
| |
| |
- Misschien heeft ze den krankzinnige betrapt in de kleedkamer van Mrs. Lodgers, want de mantel is ook afgesneden gevonden, net als de anderen.
Een oogenblik bleef het egoïstisch personage in gepeins verzonken.
- Zoo zou die arme Lodgers vermoord kunnen zijn, als zij in die kamer ware gekomen... een persoontje dat drie millioen dollars inkomen heeft; dat is onbegrijpelijk. Maar waarmee houdt de politie zich toch bezig, dat zoo iets kan gebeuren?
Maar het lag niet in den aard der weduwe om zich lang te bekommeren om het lot van haren evennaaste. Spoedig kwam ze tot haar eigen Ik terug:
- Het komt me voor, dat die grijze mantels gevaarlijk zijn voor wie er een heeft. Ja, beslist gevaarlijk zijn ze. De gek weet misschien dat ik er ook een heb... Hij is in staat hier te kommen... Meredith, luister dan toch!
- Ik luister, Mistress, met de grootste aandacht.
- Goed. Je zult naar New-Yersey gaan, naar het bureau van de Smart Review. Je laat in die krant zetten dat Mevrouw de weduwe Tolham, uit vrees voor de misdaad die gepleegd is ten huize harer vriendin Mrs. Lodgers, geen mantel onder zich wil houden, die ongeluk aanbrengt.
- Ik ga terstond, Mistress.
- Wacht toch even, malle haantje de voorste die je zijt, ik ben nog niet uitgepraat. Je moet er bij voegen, dat ik onder die omstandigheden de gevaarlijke balsortie heb weggeschonken aan mijn eerste kamenier Meredith.
- Aan mij? riep het kamermeisje uit met sidderende stm.
- Wel zeker aan jou, of je moet niet Meredith Claptrust heeten.
Een daar de gedienstige versteld stond wegens dit gevaarlijk geschenk, vervolgde Mrs. Tolham kalmpjes, met de onbewuste wreedaardigheid waarvan zij het geheim scheen te bezitten:
- De mantelsnijder zal dan weten waaraan zich te houden, en ik, die een personage van aanzien ben, loop geen gevaar een dolksteek te ontvangen.
Ze had dit ontzettend gevoelen uitgebracht als de natuurlijkste zaak der wereld. Groot was daarom haar verbazing, Meredith te hooren antwoorden:
- Mistress moet het me niet ten kwade duiden, maar dit kan ik niet aannemen.
- Wat zeg je... niet aannemen? herhaalde Mrs. Tolham, bijna stikkend van drift.
- Mistress gelieve te bedenken, dat ik als kamermeisje in haar dienst ben gekomen. Ik moet u aankleeden, kappen, voor u naaien en uw kamer in orde houden. Die plichten vervul ik dagelijks met stiptheid, mag ik wel zeggen, maar bij mijn engagement is er geen sprake geweest dat ik ook messteken zou moeten oploopen, als het noodig was.
De weduwe zette een afschuwelijk grijnzend gezicht. Haar oogen schoten bliksems. Nochtans gelukte het haar de verwenschingen, die haar naar de lippen stegen, in te houden. Schouderophalend zei ze met souvereine verachting:
- Dat is nu de genegenheid van jelui soort!
Het was alles, maar vlijmender dan de geweldigste uitbrander. Alle verachting, welke iemand ten aanzien van derden kan doen blijken, trilde in dit gezegde.
| |
| |
Men zou gemeend hebben dat de weduwe zich niet langer met zulk een in haar oogen onwaardig persoon wilde afgeven, toen ze droogjes beval:
- Stuur me je helpsters Linna en Lucy!
Helaas! De helpsters waren evenmin als de hoofdkamenier genegen zich bloot te stellen aan de aanslagen van den krankzinnige.
Zou Mrs. Tolham nu genoodzaakt zijn naar New-York terug te keeren, haar rustkuur te onderbreken, alleen omdat haar bedienden de schaamteloosheid bezaten zich voor haar niet te laten doodsteken?
Een halve dag verliep aldus in onderhandelingen. Tegen drie uur in den namiddag klopte Meredith aan de kamerdeur, hetgeen de weduwe, die in een leunstoel lag te doezelen, deed opspringen van schrik.
- Wie daar? riep ze... Als je binnenkomt, geef ik vuur en ben je een kind des doods!...
Het vuurwapen waarmee ze zwaaide, was een eenvoudige rugkrabber. De stem der kamenier stelde haar gerust:
- Ik ben het, Mistress, uw trouwe Meredith. Ik kan toch niet binnenkomen, nu u den grendel op de deur hebt geschoven.
- Wat wil je, hartelooze meid?
- U zeggen dat er een brief voor u gebracht is van Mrs. Lodgers.
- Een brief? Schuif dien maar onder de deur.
Ik heb hem niet, want de brengster moet u den brief eigenhandig geven. Mrs. Lodgers heeft het zoo bevolen.
- Hoe ziet die persoon er uit?
- Het is een jonge dame, zooals ik.
- Zooals jij. Maar dan is het een dienstmeid en geen dame.
- Mistress heeft gelijk.
- Ik zal open doen en je kunt met de boodschapster van Mrs. Lodgers binnenkomen.
De grendel werd afgeschoven, de deur draaide op haar hengsels, en Meredith verscheen op den drempel, de jonge in het zwart gekleede dame voorgaande, wier tegenwoordigheid in het Centraal Park noch Hermann, noch den man met den rossigen baard had verontrust, den man, die later in het Consulaat van Oostenrijk-Hongarije was verdwenen.
Deze laatste trad bescheiden naar voren en overhandigde der weduwe den brief, daags te voren door Mrs. Lodgers geschreven. De slotvrouw van Stone-Hill las dien met aandacht, haar lectuur afbrekende met kleine uitroepen; eindelijk hief ze het hoofd op en zag de nieuw aangekomene strak in de oogen.
- Kent u den inhoud van dezen brief? luidde haar vraag.
- Ja, Mistress. Mrs. Lodgers was zeer tevreden over mijn referenties. Zij verlangt dat ik bij haar in dienst zal treden, maar zij heeft ingezien dat ik daaraan voor het oogenblik geen gehoor kan geven, nu haar woning het tooneel is geweest van een halsmisdaad.
- Ha zoo! u kunt daar geen gehoor aan geven... Neen maar... het soort is onbetaalbaar! En mag men weten waarom?
| |
| |
- Oh! Mistress zal het beter weten dan ik.
- Antwoord toch maar, alsof ik het niet weet.
- Om u te gehoorzamen, zal ik zeggen dat vergoten bloed ongeluk aanbrengt, zoolang de zon er tienmaal over is opgegaan.
Dit antwoord deed de weduwe haar angsten vergeten, althans voor eenige seconden. Een zenuwachtige schaterlach doorschokte geheel haar wezen.
- Nu ja, stamerde ze, ge zijt bijgeloovig, jonge Mathiesel, heet ge zoo niet?
- Dat is mijn naam. Maar bijgeloovig ben ik niet. Ik heb in de geschiedenis van Engeland daarvan vele voorbeelden gelezen.
- Mrs. Lodgers staat mij borg voor u. Zij vraagt me, u een paar weken in mijn dienst te nemen en haar Meredith te leenen gedurende dien tijd.
- Maar, vervolgde de weduwe, er is een maar bij. Gij zijt bijgeloovig en ik heb behoefte aan een zeer kloekmoedige kamenier.
Het lange meisje in het zwart maakte een onverschillig gebaar.
- Bijgeloovig noemt Mistress mijn gevoelen. Welnu, het belet toch niet, dat ik stoutmoedig kan zijn. In het kasteel van lord Harold Burnes, aan de grenzen van Schotland, waar ik gediend heb, was men bevreesd voor stroopers... Ik heb er geheel alleen drie van gearresteerd.
- Gij? riep de weduwe met plotselinge belangstelling.
- Ja, ik, Mistress. Met een revolver gewapend is een vrouw een man waard. En dat kleine speelgoed draag ik altijd bij me.
Dit zeggende haalde het zonderlinge meisje uit haren zak een van die kleine revolvers met vijf schoten, welke uit de vermaarde fabriek van Luik afkomstig zijn en waarvan de kogels op tweehonderd meter afstands doel treffen.
- Berg dat weg! Berg dat weg! gilde Mrs. Tolham, zich achter een leunstoel verschuilend.
Mathiesel gehoorzaamde. Mrs. Tolham naderde haar met een glimlachend gelaat.
- Als ik u mijn grijzen mantel eens aanbood...?
- Ik zou dien aannemen, Mistress.
- Maar ge weet niet...
- Met uw verlof, ik weet wel.
- Die babbelachtige Miss Meredith heeft u dus op de hoogte gebracht...
- Ja, Mistress. Ik heb er zelfs over gedacht dat, zoo ze naar het station van New-Jersey gaat, om den trein van New-York te nemen, zij aan het bureau van de Smart Review kon verzoeken het bericht van Mistress Tolham op te nemen met vervanging van haren naam met den mijne.
- Als dan de krankzinnige altemet mocht komen?... stotterde de weduwe, in weerwil van haar vooroordeelen de kalme rust van haar gedienstige bewonderend.
- Ik geloof, dat hij er erg spijt van zou hebben.
En op eenigszins smeekenden toon liet ze erop volgen:
- Neemt Mistress mijn diensten aan?
- Wel zeker mijn kind. En je voornaamste dienst zal wel zijn de hoede van
| |
| |
den grijzen mantel. Ik zal order geven dat men de kamer der 1ste verdieping, in den anderen vleugel van het slot, voor je in gereedheid brengt, zoo ver mogelijk wensch ik het van mijn slaapvertrek. Gij zijt een kloek meisje, ik kan mij op die hoedanigheid niet beroemen; als de krankzinnige dus hier binnenkomt, wensch ik niet dat hij zich in de deur vergist.
- Dat zou Miss Meredith ook wel terstond kunnen vertrekken, bracht Mathiesel in het midden, om zich dezen avond reeds ter beschikking van Mrs. Lodgers te stellen.
- Dat kan best! stemde Mrs. Tolham toe.
- En tot Meredith:
- Gij hebt het begrepen, meisje; installeer nu deze jonge kamenier in de Groene Kamer, nadat ge haar den noodlottigen mantel zult hebben gegeven, Stuur me dan je medehelpsters Linna en Lucy: ik zal me tijdens je afwezigheid met hen tevreden stellen en zorg er nu voor dat je den trein niet mist. Mijn hartelijke groeten aan Mrs. Lodgers.
Met een handgebaar nam Mrs. Tolham afscheid van Meredith. De twee kameniers verwijderden zich.
Een kwartier later had de onversaagde Mathiesel zich met haar lederen valies opgesloten in het haar aangewezen vertrek. Zij naderde het venster en vergewiste zich dat het van stevige ijzeren tralies was voorzien. Het wilde haar voorkomen dat deze hinderpaal, bij een hoogte van zes meter van den beganen grond, een aanval van dien kant nagenoeg onmogelijk maakte. Daarop onderzocht zij de deur dezer kamer.
- Wel een solied eikenhouten paneel, murmelde ze, maar het slot is vrij onvoldoende.
De bevinding scheen haar echter niet van streek te brengen. De mogelijkheid van zoo iets had zij waarschijnlijk reeds voorzien en ze wist wel een middel om het gebrek te verhelpen, want al haar aandacht vestigde zich op den mantel - de grijze balsortie, die op een canapé lag uitgespreid.
- Het wordt intusschen tijd, zei Mathiesel, mij voor te stellen aan de kameraden en zoo doende eens kennis te maken met het personeel.
In de nabijheid van de keuken gekomen, hoorde ze den opperkok oreeren:
- Het mag zijn zooals het wil, maar zooals ik er over denk, moet men nooit den duivel in verzoeking brengen; al wie op de punt van een naald gaat zitten, moet niet schreeuwen als hij geprikt wordt. Als het erop aankomt, haalt het dwaze schepsel zichzelf al het gevaar op den hals; ik mag er haar mee gelukwenschen... Het gevaar voor anderen boezemt me altijd belangstelling in, maar wat mezelf betreft, blijf ik er liever buiten. Mijn beroep is me alles en ik laat er mij alles aan gelegen liggen om te blijven wat ik nu eenmaal ben.
Hij zweeg: de nieuwe kamenier verscheen op den drempel.
Met een ongedwongenheid die (volgens het gevoelen der aanwezigen) bewees dat zij bij aristokratische familiën gediend had, drukte Miss Mathiesel ieders hand en had voor allen een goed woord. Ze zou maar enkele dagen in het gezelschap der heeren en dames doorbrengen, maar ze hoopte bij haar vertrek enkel
| |
| |
vrienden achter te laten. Minzaam informeerde zij zich of er een bottelier bestond, die drie flesschen extra onversneden Champagne kon aanbrengen, welke zij als een beleefdheid voor de verwelkoming ten beste wenschte te geven.
Ingelicht omtrent dit punt, sprak ze over den mantelsnijder met zoo weinig snoeverij, bijna verschooning vragende dat zij genoegen vond in den strijd, zoodat allen eenstemming haar een heldhaftige Miss noemden. Hun geestdrift kende geen grenzen toen zij verklaarde er voor te zullen zorgen dat niemand eenig gevaar zou loopen. Haar kameraden moesten zich in hun vertrekken opsluiten... Zij zou het desnoods doen, ten einde wel zeker te zijn in geval van onraad haar niet te hulp zouden snellen. Zij zelf zou zich vergewissen dat deuren en uitgangen goed gesloten waren, want zij alleen wilde, omdat het haar amuseerde, de vrees en het gevaar op zich nemen, dat met de komst van Edith's moordenaar onvermijdelijk gepaard moest gaan.
Kortom, toen in den avond het bediendenpersoneel verrukt was in het zalig bewustzijn niets met het eventueel avontuur te hebben uit te staan en Mrs. Tolham haar verbazing te kennen gaf over de veiligheidsmaatregelen, door deze origineele kamenier getroffen, beschouwden allen haar als een onoverwinnelijk garnizoen, onder de hoede waarvan zij een rustigen slaap konden genieten.
Men bedankte haar voor het feit zij alle sleutels onder haar berusting nam, om zoo doende ieder in zijn kamer op te sluiten. Een gevangene te zijn, als er gevaar ligt in het zich vrij bewegen, mag wel de meest benijdenswaardige positie heeten!
En terwijl allen zalig de oogen sloten, stelden zij zich het jonge meisje voor, hoe dit met de revolver in de vuist, met vastberaden tred de gangen doorliep van Stone-Hill, wakende voor de rust zijner bewoners. Zij vergisten zich evenwel.
Mathiesel had zeer prozaïesch haar slaapkamer opgezocht, haar deur gegrendeld met een veiligheidsketting, aan stevige haken bevestigd (instrumenten die ze in haar lederen zak voorhanden had) en overtuigd dat niemand zonder verlof kon binnenkomen, doofde ze het electrisch licht en legde zich in de duisternis ter ruste.
Zij prevelde eenige onverstaanbare woorden, waaruit een goed luisteraar misschien het gezegde had kunnen verstaan:
- Mis Fleuriane Defrance heeft dezen namiddag New-York verlaten. Moge haar het ongeluk niet treffen!
Volmaakte stilte heerschte alom. De schildwacht, op wiens waakzaamheid allen rekenden, sliep den slaap des rechtvaardigen.
Maar, o weergalooze macht der suggestie! Mistress Tolham en haar bedienden kenden geen vrees of onrust meer. Mathiesel - Miss Mathiesel, zooals het personeel haar met een glimp van onderscheiding noemde - besteedde het overige der volgende dagen in geheimzinnige marschen en contra-marschen, die de gerustheid der bewoners van Stone-Hill nog vermeerderden.
Men zag haar in den tuin, den grond afspeurende, het spoor zoeken van een onzichtbaren vijand. En als ze doordrong in het dicht geboomte van het park, was er altijd een onder het dienstpersoneel die mompelde:
| |
| |
- Miss Mathiesel bezit den moed van een Amazone of lijfgardiste van Dabomey's koning!
Den tweeden dag doorliep de kloeke vrouw met belangstelling de dagbladen. Men merkte op dat ze bij sommige artikelen langdurig stilstond. Maar bij welke? Dat kon men op Stone-Hill niet ontdekken.
De groote gebeurtenis van den dag was het geruchtmakend vertrek van Miss Fleuriane Defrance, die New-York in haar automobiel had verlaten om den heldhaftigen tocht te doen om het wereldrond. De journalisten haalden breedvoerig op van hare schoonheid, van de ‘eerbiedwaardigheid’ harer gezelschapsdame, Mistress Patorne, het wakker uiterlijk van haren groom Jean Brot en de koelbloedige houding van haren chauffeur. Maar in alle courantberichten was niets te vinden, dat ook maar iets met den mantelsnijder had te maken.
De uren verliepen, de nachten volgden in eentonige afwisseling met de dagen. Gedurende de vijfde periode van een volgend etmaal werd de aandacht der kloeke jonge dame wederom in beslag genomen, doch in geen grooter mate dan de huisgenooten het den eersten keer hadden opgemerkt.
De verschillende mededingers van Miss Fleuriane in den welren om den aardbol hadden op hun beurt New-York verlaten. De Botera, een prachtige machine van honderd paardekracht, met haar eigenaar Larmette van Parijs, had de bewondering der Amerikanen gaande gemaakt.
Het bleek duidelijk dat dit de heldin van Stone-Hill koud had gelaten.
Den achtsten dag evenwel ontdekte men, aan nagelsporen op een der bladen van den New-York Herald dat een halsmisdaad, in de Hudsonstad gepleegd, de gevoelige zenuwen der kamenier had in beroering gebracht. Het artikel, waarop de nieuwsgierige kameraden van het kasteel werden gewezen, bevatte het volgende:
Gisteren morgen werd te midden der puinhoopen van een in afbraak zijnd huis in St. Mary's Park het lijk gevonden van een der flinkste politieagenten van Mulberry-Street. De ongelukkige, sedert kort gehuwd, was bezweken aan een vreeselijke kwetsuur, hem naar het scheen toegebracht door een degenstoot in den rug, waardoor hij geheel was doorboord.
Te oordeelen naar een gekrenkeld papier, dat in de zakken van den vermoorde is gevonden, bleek het dat hij in een opzettelijk voorbereide hinderlaag was gevallen.
Op dat stuk papier stond met potlood geschreven: ‘Kom elf uur op afgesproken plaats.’
Het slachtoffer heeft dus gehoor gegeven aan het appèl van een zijner bekenden. Dit moet de politie wel op het spoor brengen van den laaghartigen moordenaar.
De feiten spraken vrij duidelijk, op en voor zichzelf, maar wat hadden de nagelindrukken van Mathiesel op de courant daarmee uit te staan?
Een geheim! Misschien zouden de collega's van Mathiesel wel begrepen heb- | |
| |
ben dat het jonge meisje van een en ander moest weten, zoo ze haar hadden hooren mompelen:
- Het is de man met den rossigen baard... Hij zag het aankomen dat Hermann zou spreken, hij moest hem dus tot zwijgen brengen... Het geheim dat in de voering van den laatsten mantel blijkt te zitten, schijnt dus van groot gewicht, om een armen kerel zoo maar van de baan te schuiven. Als ik me niet moest inhouden, zou ik me er dezen nacht nog van vergewissen. Ja, hij is het. Maar het bewijs is toch noodig en hij alleen kan dit leveren.
Maar niemand vernam deze woorden. Tegen elf uur in den morgen, toen de kok en zijn maats zich in de keuken ophielden om den lunch van Mistress Tolham klaar te maken, onderwijl deze hare kameniers Linna en Lucy voor het toilet in beslag had genomen, verliet Mathiesel, er zeker van zijnde niet bespied te zullen worden, heimelijk het kasteel en drong zij door in het park.
Aan een over den schouder hangenden riem droeg zij een platten zak van kaki-linnen. Aldus uitgerust, bereikte ze den zoom van het park. Tusschen de boomen door bespeurde ze den stoffigen weg die naar New-Haven leidt. Op het mos gezeten, opende ze den kakizak en haalde eruit te voorschijn... de losse stukken van een rijwiel, zooals dit vervoermiddel bij het leger in gebruik is. Met een vaardigheid, die bewees hoe vertrouwd zij was met het samenstel van fietsen, had ze het toestel in elkaar gezet, wipte ze vlug op den zadel en begon parmantig te peddelen in de richting van New-Haven.
En zoo voortrollende over den weg, hield ze de volgende alleenspraak:
- Ik moet me haasten Stone-Hill achter me te later, een haast, door voorgevoelens gewettigd... Zeer zeker... de man met den rossigen baard moet zich morgen verraden... Ik wil het, of ik laat alles varen. Zoo kan ik het niet langer uithouden. Mijn angst groeit aan bij het uur.
Vier kilometer beteekenen niets voor een geoefend fietser. In tien minuten was Miss Mathiesel te New-Haven. Regelrecht stuurde ze op het Centraal-Post-, Telegraaf- en Telephoonkantoor aan. Daar gekomen, redigeerde ze een telegram van den volgenden inhoud:
Hoofdredactie van den New-York Herald.
Opzienbarend bericht. Miss Mathiesel van Stone-Hill, bezitster van den vierden en laatsten grijzen mantel, waarvan de gelijken de crimineele kroniek van uw blad hebben aangevuld, wenscht zich te onttrekken aan het gevaar, dat onafscheidelijk schijnt van dit geheimzinnige kleedingstuk. Overmorgen zal zij ons grondgebied verlaten, om zich zuidwaarts te begeven. Waarschijnlijk rekent zij er op een zeehoven te bereiken, ten einde zich naar Europa in te schepen. Uit de voorafgegane gebeurtenissen ziet men waartoe een vrije burgeres der Vereenigde Staten door de onmacht der politie wordt gedreven.
Voor de waarheid van het bovenstaande, waarvan de bron uit Stone-Hill afkomstig is, staat borg Uw correspondent MAT.
| |
| |
Daarna richtte zij een kort briefje aan Mistress Lodgers, waarbij zij deze dame verzocht haar per omgaande te bevelen binnen twee dagen naar New-York terug te keeren om haren aangeboden dienst te aanvaarden. Deze beide zaken verricht hebbende, sprong zij op haar fiets en nam den terugtocht naar Stone-Hill aan.
Aan den zoom gekomen van het park, takelde ze haar rijwiel af, wikkelde het weer in het foudraal en begaf zich naar het kasteel. Haar uitstapje had een goed half uur vereischt. Zij ontmoette niemand op haar pad en bereikte ongezien haar kamer, waar zij de fiets zorgvuldig wegsloot in haar valies.
Een zucht van verlichting ontsnapte haar: - Kômen zal hij... Deze nachtmerrie moet een einde nemen!
De negende dag van het ‘garnizoen voor Stone-Hill’ (zoo noemde men de aanwezigheid van Mathiesel) was aangebroken. Afwisselende voorvallen moesten de nieuwsgierigheid der bewoners herlevendigen. Bij de eerste uitdeeling van de brievenpost ontving de kamenier een brief, stiet zij onder het lezen een kreet uit, waarbij de andere bedienden opsprongen, en richtte zij zich tot Linna, die haar geheel onthutst aanzag:
- Mijn waarde, zeg eens, is Mistress Tolham te spreken?
- Wel zeker, ik heb zoo juist haar chocolade met bouillon boven gebracht.
- Goed zoo, dan kan ze me te woord staan.
Een oogenblik later klopte ze aan de kamer der weduwe. Een knorrig geluid liet zich van binnen hooren, Mathiesel beschouwde het als een toestemming om de deur te openen, wat ze dan ook aanstonds deed. Zij vond haar meesteres bezig met het verorberen van een stapel zoete beschuit, welke ze beurtelings doopte in een grooten kop chocolade.
- Zoo... heb ik jou daar, zei de weduwe. Wat scheelt er aan? Je ziet er uit alsof je den mantelsnijder hebt ontmoet!
- Helaas! Mistress, was dat maar zoo.
- Als het dat niet is, waaraan moet ik dan je bezoek toeschrijven?
- Aan een brief, Mistress, aan een brief van Mistress Lodgers, die me er aan herinnert dat het dezen nacht de tiende zal zijn, die sedert den moord verloopen is en ik dus morgen bij haar in dienst zal moeten treden. Ik kom u permissie vragen om dan te vertrekken.
- Je zoudt dus van ons willen gaan op het oogenblik dat misschien de krankzinnige...
- U vergeet dat u mij den mantel hebt geschonken, dat ik hem dus meeneem en door middel van de pers ervan kennis geef aan het publiek.
De weduwe grinnikte: - Denk je dat Mistress Lodgers daarmee zal ingenomen zijn?
- Mistress Lodgers zal het niet te weten komen... Overigens kan niets me beletten mijn verbintenissen na te komen.
- Oh! dat verandert de zaak!... Nu, kind, ga dan maar in vrede. Zorg in ieder geval dat Meredith mij terstond wordt teruggezonden.
| |
| |
Mathiesel verwijderde zich op dezen plotselingen ommekeer van toon. Maar het stond geschreven dat het niet lang zou duren of ze zou Mrs. Tolham weerzien.
Deze had Linna en Lucy gescheld om haar te kleeden. De heldin van Stone-Hill ging onderwijl aan de koks haar onderhoud met ‘Mevrouw’ mededeelen. De hoorders stonden verbaasd om den moed van haar, die opzettelijk met dien verwenschten grijzen mantel zich aan doodsgevaar ging blootstellen, toen Lucy eensklaps als een windvlaag de keuken binnenstormde.
- Miss Mathiesel! Miss Mathiesel! schreeuwde ze, dadelijk bij Mevrouw komen!
- Wat is er aan de hand? vroeg de aangesprokene. Je schijnt heel buiten adem.
- Dat ben ik ook, van het trappen afvliegen, waardoor ik hartklopping heb opgeloopen. Mistress heeft bezoek. Er is een vriend gekomen, die het gevaar van den grijzen mantel op zich wil nemen, en het onverantwoordelijk vindt dat een zwakke vrouw,... hij heeft gezegd ‘zwakke vrouw’, moet blootgesteld worden aan de moordzucht van een gek. Kortom, ze willen met u spreken.
- Zeg dat ik dadelijk kom... ik ga even naar mijn kamer om me wat op te knappen, als ik moet voorgesteld worden aan een vriend van Mevrouw... Maar wacht even, ziet die heer er kranig uit van gestalte, ik bedoel is hij een krachtig man, van wien men verwachten mag dat hij den krankzinnige de baas is, als deze zich mocht voordoen?
- Ik zou het wel denken, het is doctor Meulen van de Oostenrijk-Hongaarsche ambassade... een groote, sterke meneer met het uiterlijk van een bokser. Trouwens alle rossige mannen zijn Herculessen.
- Hij is dus rossig?
- Baard en haar als een vos.
Niemand kon op Mathiesels gezicht de gedachten lezen, die deze mededeelingen bij haar wakker riepen, en gelukkig ook, want van schrik zouden ze verstijfd zijn, zoo ze haar gemompel gehoord hadden:
- De rossige man... het is de moordenaar van Edith en van Hermann. Eindelijk dan!!!
De heldin was onder het prevelen dezer schrikwekkende woorden verdwenen. Haar toilet eischte geen noemenswaardigen tijd. Vijf minuten waren nauwelijks verloopen of zij trad zeer bescheiden het boudoir binnen, waar Mistress Tolham en haar gast hare komst verbeidden.
Lucy, die achter haar meesteres stond, kon een uitroep van verbazing met moeite inhouden. Mathiesels rechterhand was in linnen zwachtels gewikkeld. Zij had zich dus gekwetst. De weduwe maakte voor zich dezelfde opmerking:
- Wat moet dat beteekenen, Mathiesel? was hare vraag.
- Oh! een ongelukje. Toen ik me kapte viel het spiritus-lampje om, bij het blusschen brandde ik mijn vingers... Het heeft niets te beteekenen... een trekpleister is voldoende. Maar u hebt mij geroepen, ik ben tot uw dienst.
Op een teeken der weduwe moest Lucy, tot haar niet geringe spijt, de kamer verlaten. Ze was zoo gaarne getuige geweest van de samenkomst der heldin en van den niet minder heldhaftigen en rossigen doctor Meulen.
| |
| |
Met snellen blik had Mathiesel dien doctor opgenomen. Zonder den minsten twijfel had ze in hem herkend den persoon met wien de agent Hermann destijds een ontmoeting had in het Central Park van New-York. Terstond echter had ze de oogen neergeslagen en met ingetogen houding gewacht dat Mistress Tolham het woord tot haar zou richten.
Deze stelde haar geduld niet op lange proef. Zij haalde hoog op van de humaniteit die dezen edelaardigen doctor Meulen bezielde om der verschrikte weduwe zijn sterken arm aan te bieden. Geen minuut langer mocht Amerika getuige zijn van zulk een schande: een jong meisje ter bewaking aangesteld van een mantel, die de voorbode was van den dood!
Ja, de doctor, deze reeds vertrouwde vriend, wilde den dag op Stone-Hill doorbrengen. Den volgenden ochtend zou hij naar New-York terugkeeren, doch in den avond terugkomen. Natuurlijk zou de krankzinnige alleen in den nacht een poging wagen. Welnu, de doctor wilde iederen nacht bij den mantel waken. De arme jeugdige Mathiesel had dus niets meer te duchten, dit zou allen bewoners van het kasteel ten goede komen.
- Ik aanvaard de toewijding van den waarden doctor, voleindde de weduwe met verklaard gezicht. Gij zult wel de door u in gebruik geweest zijnde kamer voor hem in gereedheid houden. Ze is ver van de mijne gelegen en heeft een goede sluiting... Ah! den mantel moet ge achterlaten.
- Uwe orders, Mistress, zullen stipt worden opgevolgd, zei Mathiesel.
De doctor was een en al bewondering ten aanzien van het jonge meisje. Toen zij hem dan ook geleidde naar het bewuste vertrek, waaruit alles van haar gading en eigendom was verdwenen, meende ze wel gebruik te mogen maken van de welwillendheid eens gentleman's, die ten haren aanzien van zooveel humaniteit doorslaande blijken had gegeven.
- Ik had een beleefd verzoek aan den doctor, zeide ze met neergeslagen oogen.
- Het genoegen is geheel aan mijne zijde, antwoordde de man met de plompe galanterie, die een eigenschap is van het germaansche ras.
- Met mijn rechterhand, die verbonden is, kan ik niet schrijven en graag wilde ik aan Mistress Lodgers een telegram zenden, om dit den besteller bij zijn eerstvolgende ronde meé te geven. Ik vind hier op het oogenblik niemand die dit gevoeglijk doen kan. Wilt u mij hierin van dienst zijn?
Met haar linkerhand bood zij hem bedeesd een potlood aan.
- Volgaarne. Wat wenscht u Mistress Lodgers te berichten?
- Het volgende: Ik kom met den trein die 12 uur nam. te New-York is, Mathiesel.
De doctor der Oostenrijk-Hongaarsche ambassade voldeed aan haar verlangen, waarop Mathiesel met een beleefde buiging zich verwijderde.
- La! la! sprak Meulen tot zich zelf, dat is een flinke vrouw, die de domme Edith prachtig zal vervangen. Al te eerbiedig om eerlijk te zijn... met eenige goed geplaatste dollars zullen toekomstige zendingen van Parijsche kostumes zonder eenig risico door mijn handen gaan... Tot nu toe is alles goed van stapel geloopen, maar toch zou ik dat spelletje niet graag meer spelen.
| |
| |
Hij wierp een begeerigen blik naar de balsortie, die over de leuning hing van een stoel. Men zou gelooven dat hij ze wilde betasten, maar hij stiet dat denkbeeld weg en zei hoofdschuddend:
- Geen overhaasting. De nacht brengt raad. Ik heb dan den tijd en de zekerheid niet gestoord te worden.
Des avonds bij het souper verzocht Mathiesel - onder voorwendsel dat haar diensttijd was afgeloopen - als een gunst. Mistress Tolham en haar gast te mogen bedienen. Zij kweet zich van deze taak met een behendigheid, dat de weduwe niet kon nalaten te zeggen:
- Gij legt het er op aan mij spijt te doen gevoelen, Mathiesel. Ha, ware Lodgers niet mijn vriendin, ik zou je niet naar New-York terug laten gaan.
Doctor Meulen zei niets, zijn oogen echter des te meer, want Mathiesel zorgde wel dat zijn glas nooit ledig bleef...
Toen het maal was afgeloopen, liep het gesprek tusschen de weduwe en haren gast over verschillende onderwerpen, totdat de torenklok van het kasteel tien uur verkondigde en ieder zijn kamer opzocht. Mathiesel sloot het bediendenpersoneel in hun afzonderlijke vertrekken en zocht alstoen haar slaapstede op, waar zij den laatsten nacht van haar verblijf op Stone-Hill zou doorbrengen.
Na de deur gesloten en te hebben afgegrendeld, had doctor Meulen de drie electrische lichten ontstoken van zijn logeervertrek. Daarop haalde hij uit zijn zak een marokijn lederen etui te voorschijn, nam er een puntige schaar uit, een naald en draad, welke laatste, als zonderlinge speling van het toeval, in kleur volmaakt overeenstemde met de voering der balsortie, die nog steeds hing over den stoel waarop Mathiesel ze gelegd had.
Hij trok het kleedingstuk naar zich toe, spreidde het over een tafel uit, en methodisch met een niet verwachte behendigheid de schaar hanteerend, begon hij den ondersten zoom los te tornen. Het kantwerk alleen, fijn, zooals het betaamt voor ieder vrouwelijk sieraad, afkomstig van een huis hetwelk zich respecteert, stelde zijn geduld op lange proef, doch dit geduld was rekbaarder dan de zoom der sortie. Na verloop van een half uur gaapte het geheele onderste gedeelte van den mantel, waardoor het tusschenzetsel, de witte zijde, duidelijk zichtbaar werd.
Evenals de andere sorties had ook dit kleedingstuk een driedubbele dikte van stof.
Een oogenblik zat Meulen onbeweeglijk, met een glimlach van triomf op zijn lippen, een scherpen blik werpend op de aan het licht gebrachte witte zijde.
- Hier hebben we nu een correspondentie, mompelde hij, die veel beroering kan teweeg brengen. Het succes bekroont toch maar alles!
Hij haalde een wit zijden strook van ongeveer 25 centimeter omvang te voorschijn en sneed die in de volle wijdte der balsortie af. Toen zwaaide hij met deze strook triomfantelijk in de rondte.
- Gauw wat! vervolgde hij zijn alleenspraak, laten we ons overtuigen dat hier geen vergissing plaats heeft... Een lucifer zal wel eenige teekens der mededeeling aan het licht brengen!
| |
| |
Hij tastte in zijn zakken, keek verwonderd op, tastte nogmaals.
- Sappristi! wat heb ik met mijn waspitjes uitgevoerd? Zoo straks had ik ze nog... heb ik ze misschien ergens laten liggen?... Maar het is toch beter zoo... de zijde moet nu maar ongerept blijven totdat ze den rechthebbende in handen komt. Men weet nooit wat er gebeuren kan. Een strook witte stof zal wel niemands achterdocht gaande maken, ja, ja, 't is zoo beter.
En met een grijnslach: - Er waren vier mantels. De drie vorigen hielden niets in... deze moet dus de geheime mededeeling bevatten. Belachelijk vind ik het naar iets te zoeken, dat van zelf spreekt.
Zoo sprekend rolde hij de witte strook op, stopte die in den binnenzak van zijn mouwvest, vatte met een zucht van berusting den mantel weer op en begon langzaam den zoom dicht te naaien. De torenklok van het kasteel sloeg middernacht, toen hij de balsortie weer over de leuning van een stoel liet afhangen. Na deze bewerking zou niemand op het denkbeeld komen dat het kleedingstuk een wijziging had ondergaan.
Tevreden met dit resultaat, rekte de doctor zich behagelijk uit, geeuwde luidruchtig en maakte aanstalten om een welverdiende rust te gaan genieten. Weldra stapte hij in bed, draaide het electrisch licht af en lag alsnu in de duisternis nog gedurende korte oogenblikken te mijmeren over zijn volbrachte taak. Het duurde niet lang of hij werd overmeesterd door een diepen slaap. De slaap was zoo diep, dat een gekraak van brekende takken vóór het vensterraam zijner kamer niet vermocht hem uit het land der droomen te wekken.
En toch, zoo hij naar het venster ware gesneld, zou hij een menschelijke gedaante hebben ontwaard, die bij haren sprong uit den boom een tak meesleepte in den val.
Er was dus iemand geweest, die al wat in de kamer was voorgevallen, nauwkeurig had gade geslagen.
De morgen van het vertrek van den doctor, maar ook van Mathiesel's afreis is aangebroken. Een rijtuig, door Meulen besteld, houdt stil vóór de poort van het slot Stone-Hill.
Het valies van de kamenier wordt erop geladen, wand de doctor, die beslist door het karakter der jonge dame is ingepalmd, heeft haar zijn geleide aangeboden naar den trein. Hem kleeft geen vooroordeel aan van standverschil, want hij is gewoon alle lijdende menschen als zijns gelijken te beschouwen.
En Mathiesel heeft, hoewel onder eenig schijnbaar protest, zijn diensten geaccepteerd.
Maar wat doet hij nu zelf? Op een stapel doode takken heeft hij den grijzen mantel gelegd, na dien lappen te hebben versneden, en daarna dat alles in brand gestoken.
Het was een geniale gedachte, hem gedurende den nacht ingevallen en die aan Mistress Tolham kreten van bewondering had ontlokt. De balsortie aan de vlammen prijs gegeven, was tevens alle gevaar verwijderen.
Een bericht aan de dagbladen moest noodzakelijkerwijs volgen, immers kon
| |
| |
de krankzinnige nu geen voorwendsel meer hebben om Stone-Hill te bezoeken. Het bediendenpersoneel helpt met blijdschap mede om de vlammen aan te wakkeren, terwijl van uit haar venster Mistress Tolham het autodafé gadeslaat.
En terwijl de doctor naast Mathiesel plaats neemt in het rijtuig, dat zich in beweging zet, gaat een algemeen hoera op te zijner eer.
Het voertuig is tusschen de boomen en het park verdwenen. Het rolt voort op den weg naar New-Haven. Doctor Meulen schijnt geheel en al den stand te hebben vergeten van zijn reisgenoote. Hij spreekt tot haar als tot een dame.
Ieder geneesheer, zegt hij, is de gelijke van zijn evennaaste. Om deze theorie practisch te bewijzen, belast hij zich aan het station van den spoorweg met het inschrijven der bagage van de kamenier, neemt hij voor haar een plaatskaartje Eerste klasse nota bene! En als Mathiesel een kleur krijgt van genoegen bij de gedachte in een rijtuig te zitten, dat alleen door voorname lieden wordt genomen, gekscheert hij met haar bescheidenheid. Aan een kamermeisje, zegt hij, dat gewoon is aan orde, aan spaarzaamheid, een kamenier, die begrip heeft van opvoeding, zit de stof eener multimillioenaire Mevrouw. De grillen van het toeval hebben alleen standen in het leven geroepen.
De discussie over zulk een pikant onderwerp wordt in den trein voortgezet. Aan het station te New-York stappen beiden, al voortredeneerende uit. Mathiesel is zoodanig in de weer met haar debat, dat ze haar bagage schijnt te vergeten, terwijl ze den doctor naar den uitgang van het station begeleidt. Daar gekomen, wordt ze weer zichzelf en verontschuldigt zich over haar onbescheidenheid. Zij wil deze goed maken door weder als dienstbode op te treden en roept met een wenk een der buiten stationneerende automobielen aan. Schertsend zegt ze:
- Ik zal den doctor nu op mijne beurt installeeren.
De man met den rossigen baard glimlacht met een stralend gezicht. De attentie der kamenier schijnt hem te bevallen.
Vlak vóór het tweetal houdt de auto stil. De machinist ervan is een pootig heerschap. Zou het inbeelding zijn, maar het heeft er veel van alsof hij de kamenier aankijkt met een gezicht om in een schaterlach los te barsten. Ja, waarlijk, hij knipoogt en schijnt het met haar ééns te zijn. Mathiesel houdt zich van den domme. Zij heeft het portier geopend, gaat beleefd terzijde om den doctor bij het instappen te laten voorgaan. Deze zet zijn voet op de trede van het voertuig.
Plotseling komt het hem voor alsof een paar armen de zijne omvatten. Aan de polsen voelt hij een aanraking van koud metaal, hij ontvangt een onweerstaanbaren duw, valt neer op een bank van den automobiel, die ijlings voortsnelt.
En als hij onthutst om zich heen ziet en niet begrijpt wat hem overkomt, bemerkt hij dat zijn handen door duimschroeven onbeweeglijk zijn gemaakt. Vlak tegenover hem omklemt Mathiesel met de linkerhand het instrument, dat hem tot onmacht heeft gedoemd, en met de rechter houdt zij hem in bedwang met een revolver tegen zijn voorhoofd gericht.
Wat heeft dit te beduiden? Wie is deze kamenier, die duimschroeven aanzet en met een vuurwapen even kalm omgaat zooals haar collega's een naald hanteeren?
- He! Zeg eens! begint hij te vragen...
| |
| |
Zij breekt de vraag af...
- Zwijg! Ge zult het te zijner tijd weten... Lang hoeft ge niet te wachten.
De stem van het jonge meisje heeft een dieper toon. Zij klinkt ironisch en dreigend, het is een mannelijk geluid.
En de automobiel rolt steeds voort. Waarheen gaat het? Als antwoord komt een aanwijzersplaat te voorschijn, en doctor Meulen leest: ‘Mulberry-Street.’
Deze naam doet hem opspringen. Instinctmatig wendt hij een poging aan tot vluchten, maar de revolver laat haar koud staal tegen zijn voorhoofd voelen.
Het voertuig, dat van den openbaren weg afwijkt, rijdt in het portaal van het Centraal Politie-bureau, waarvan de wijd openstaande deuren zich achter hem sluiten, als de kaken van een monsterdier, dat zijn prooi naar binnen heeft gewerkt.
De heer Greggson zat peinzend in zijn kabinet. Daags te voren had hij een brief per expresse ontvangen, geteekend Dick Fann. De brief bevatte slechts deze weinige regels:
Bij aankomst van den trein van New-Haven, 11 u. 25 min. zorgen voor een groenen automobiel tegenover het Centraal-Station, met vertrouwbaren chauffeur.
Eene vrouw, geheel in het zwart gekleed, met een groene veer, in den vorm van een mes, zal een teeken geven. De chauffeur moet terstond aanrijden langs het trottoir en geen andere rijtuigen laten voorgaan. Ik zal u den mantelsnijder voorstellen. Vriendschappelijk gegroet!
D.F.
P.S. Volstrekte stilzwijgendheid in acht nemen, zelfs tegenover uw chefs. Zeg u later waarom.
Greggson was opgesprongen van vreugde op dit kort bericht, daarna echter geraakte hij geheel overstuur. De brief zei te veel, maar te weinig ook.
De mantelsnijder... Wat soort man was het? Kon die voorzichtige Dick Fann zich niet duidelijker uitdrukken?
Stilzwijgen beval hij aan. Drommels! hij behoefde niet ongerust te zijn. Men kan toch niet spreken over iets waarvan men het rechte niet weet. Een politieman die zijn beroep kent, handelt zoo niet.
In een woord, de heer Greggson verkeerde in een booze luim en deed dit zijn ondergeschikten en allen die hem naderden terdege voelen.
De pendule op den schoorsteen sloeg elf uur. Met ongeduld volgde Greggson den wijzer. Kwart over elf begon hij een marsch te trommelen op zijn schrijftafel. Tegen half twaalf brulde hij:
- Vooruit dan toch, salamanders!
Vijf minuten later begon hij zot te redeneeren, alsof hij door waanzin werd aangegrepen.
- Bespottelijke uurwerken... De pendule is beslist het spoor bijster... Ze loopt als een schildpad.
De groote wijzer wees kwart over twaalf toen plotseling de deur van zijn
| |
| |
kabinet werd opengeworpen en de heer Greggson in stomme verbazing een zonderling tweetal te zien kreeg, dat zijn kamer was binnengestormd.
Eene vrouw, in het zwart gekleed, op haren hoed een mesvormige veer, waarvan de smaragdgroene kleur schreeuwend-hard afstak tegen het zwart. Deze vrouw sleepte achter zich een man aan, wiens handen in duimschroeven waren geklonken!
Op het gezicht van dezen laatsten kreeg de Amerikaan zijn spreekorgaan terug.
- Doctor Meulen van de Oostenrijk-Hongaarsche ambassade! Wat moet dat beteekenen?
Doch alvorens de aangesprokene een antwoord kon geven, had de vrouw hoed en pruik afgenomen en zoo een geestig gelaat, vol uitdrukking en energie, bloot gegeven.
- En u is Dick Fann! was de uitroep van Greggson.
- Dick Fann in eigen persoon, herhaalde de detective, die zoo langen tijd de rol van het kamermeisje Mathiesel heeft gespeeld, Dick Fann, die u volgens belofte den mantelsnijder, den moordenaar van de kamenier Edith en den sluipmoordenaar van den agent Hermann in handen levert.
- Wat ge zegt! Weet ge wel wien ge beschuldigt?...
De aarzeling van den Amerikaanschen politieman gaf Meulen zijn tegenwoordigheid van geest terug.
- Goed zoo! riep hij met aplomb, het is niet voldoende te beschuldigen, men moet ook kunnen bewijzen... Meneer Dick Fann is, zoo ik me niet vergis, een vermaard Engelsch detective..., maar ditmaal is hij een schooljongen.
- Duivelsch! Duivelsch! bromde Greggson, een rilling voelende bij de gedachte van een mogelijken misgreep.
Maar Dick glimlachte voortdurend:
- Mijn waarde heer Greggson, wind u niet op. Men moet bewijzen, zegt de heer Meulen, welnu, we zullen bewijzen.
En kalm vervolgde hij:
- De heer Meulen heeft in de eerste plaats op den bewusten feestavond de mantels afgeknipt van Miss Marily en Mistress Doles, terwijl de agent Hermann de wacht had bij de kleeding-bewaarplaats.
- Maar die agent heeft toch altijd een oog in het zeil gehouden, zei Greggson.
- Juist, mijn waarde heer, dat heeft mij tot de gevolgtrekking gebracht, dat minstens één dezer agenten betaald was om een oog dicht te knijpen.
- Dat is een zware beschuldiging!
- Een roman! spotte Meulen, hoewel zijn gelaatstint afwisselde van groen tot geel.
- Een roman dien ik beleefd heb! hernam Dick Fann onvervaard. Ik heb er mij van overtuigd, dat genoemde Hermann, die kortelings gehuwd was, een koop van juweelen voor zijne vrouw contant had betaald, een daad, die bij zijn maatschappelijke positie onaannemelijk is.
- Onderstellingen!
| |
| |
- Gegronde feiten! Wacht mijn verder betoog af. Dienzelfden avond, Mijnheer Greggson, toen u mij over de zaak hebt gesproken, heb ik Hermann's woning opgezocht. Onder die bedrijven is de heer Meulen, hier aanwezig, door overklimming doorgedrongen in het boudoir van Mrs. Lodgers, en heeft hij den zoom afgesneden van den derden mantel, uit Parijs gezonden. Edith, die haar afwezige meesteres wachtte, kwam op het gerucht aanloopen. Zij herkende den doctor, een vriend des huizes. Een doodelijke dolksteek legde haar het zwijgen op.
- En ik zou dien hebben toegebracht?! riep de geneesheer met een gedwongen lach.
- Precies! Ook dit zal ik bewijzen. Heb maar geduld. Gij herinnert u. Mijnheer Greggson, dat ik u in den avond der misdaad een tiental berichten heb ter hand gesteld, om die achtereenvolgens in de dagbladen te doen opnemen. Deze opstellen gewaagden van een phantasie-onderzoek, dat door mij zou ingesteld worden. De heer Meulen leest couranten... Waarom zou hij ook niet... hij vooral. Hij werd volkomen door die artikelen gerust gesteld. Intusschen liet ik mij onder den naam Mathiesel als kamenier opnemen bij Mistress Tolham, de eigenares van den vierden grijzen mantel...
- Waarom? vroeg Greggson.
- In afwachting dat de heer Meulen zichzelf kwam aangeven.
De Amerikaansche politieman vatte zijn hoofd met beide handen.
- Hoe kondet gij hopen dat hij te New-Haven zou komen... op drie uur afstands van New-York?
- Ik hoopte niet, Mijnheer Greggson... Ik wist dat hij zou komen.
Eensklaps boog Dick Fann zich naar den doctor, die met gefronste wenkbrauwen toeluisterde. Met een rappe handbeweging daalde zijn hand in den binnenzak van Meulen's mouwvest en haalde er een zakboek en een rol witte stof te voorschijn. Een gebrul volgde op de daad. Meulen stond overeind, zijn oogen rolden als die van een krankzinnige in hun kassen. Hij scheen zich op den detective te willen werpen, maar deze, die de mogelijkheid hiervan voorzien had, richtte tezelfder tijd zijn revolver op den geneesheer.
- Een stap nog en ik brand los, Mijnheer Meulen, zei de Engelschman koeltjes. U twijfelt nu wel niet meer of ik het bewijs heb geleverd van uw daden.
In tegenwoordigheid van den verbaasden Greggson, die niet wist of hij droomde dan wel waakte, drukte de detective op den knop der electrische schellen. Verscheidene agenten stormden terstond in het kabinet. Hij wees hun Meulen aan.
- Voert dien man weg, en vergeet niet dat gij allen met uw hoofd voor hem borg staat.
Meulen bood geen weerstand hoegenaamd. Hij liet zich aanvatten. Hij begreep dat hij een verloren man was. Met een blik wees Fann den misdadiger nog eens Greggson aan, die verbluft voor zich uit staarde.
- Gij ziet nu... merkte de Engelschman op, dat...
- Maar om des Satans wil! riep de Amerikaan woedend, zult ge me het nu eindelijk eens verklaren, hoe alles zich toegedragen heeft. Ik zie het wel, maar begrijp er geen jota van!
| |
| |
Hij beet zich op de lippen, want deze bekentenis, in tegenwoordigheid zijner ondergeschikten, deed afbreuk aan zijn aanzien en waardigheid. Dick Fann troostte hem met een toegevenden glimlach en legde een zalfje op de wond, die hij zichzelf toebracht, met te zeggen:
- Mijn waarde heer Greggson, nadat ge met meesterhand de instructie hebt geleid in deze zaak, ondergaat ge nu een oogenblik van zenuwachtige afmatting. Wil dus den gevangene in verzekerde bewaring laten brengen, zooals ge zooeven het voornemen ervan te kennen hebt gegeven.
De politieman begreep dat Dick Fann hem een hart onder den riem wilde steken; met een blik vol uitdrukking dankte hij, en de agenten willende verwijderen, zei hij:
- Brengt den man naar de eel der voorloopige instructie!
- En verlies hem vooral niet uit het oog! voegde Dick Fann er bij.
Toen beide politiemannen zich alleen bevonden, nam de Engelschman het woord:
- Waarde heer Greggson, van den beginne af zijt ge in dit onderzoek op een dwaalspoor geraakt, in de onderstelling, als zou de mantelsnijder een krankzinnige zijn. Toen deze gedachte eenmaal bij u wortel had gevat, was het u onmogelijk, om tot eenig resultaat te geraken.
- Met uw verlof. Wat anders viel er van te denken?
- Dat de schuldige in de mantels iets zocht, dat te zijnen behoeve opzettelijk daarin verborgen lag.
- Wat zou dat kunnen zijn?
- Ge zult het zoo aanstonds te weten komen. Laat me volgens orde en regelmaat het u uitduiden. Klaarblijkelijk wist Meulen wel in welken mantel hij het voorwerp in kwestie moest vinden. De naam der dame, aan wie het kleedingstuk behoorde, was er met een etiket opgespeld. Maar mijn aandacht werd bij redeneering gevestigd op het feit, dat de sorties bij Miss Marily - doordien de dienstmeid, die ze zou opstrijken, de etiketten ervan had afgenomen - voor de respectieve eigenaressen onkenbaar waren gemaakt. En toen ik dit in verband bracht met de verminking van twee mantels tijdens het avondfeest, was dit voor mij een vingerwijzing, dat de zoeker alsnu de kluts kwijt was, waar hij het voorwerp moest vinden, dat hij zoo ijverig zocht. De conclusie hiervan ligt voor de hand: Of wel hij had het gevonden in de twee eerste mantels, en dan zou hij niet meer van zich laten hooren of spreken, òf wel zijn eerste daad was niet met succes bekroond en dan moest hij zijn taak voortzetten.
- Drommels! Drommels! prevelde Greggson, door de juistheid dezer gevolgtrekkingen verbijsterd.
- Nu kreeg ik het bewijs dat hij, na den moord bij Mrs. Lodgers bedreven, niets had gevonden. Te meer werd ik versterkt in het gevoelen, nadat die misdaad voor zijn doel vruchteloos was gebleken, dat hij ook den vierden mantel in zijn bezit wilde hebben. En deze zekerheid moest mij voor mijn verdere stappen tot richtsnoer dienen.
| |
| |
- Maar deze zekerheid?...
- Ontsproot uit het feit, dat het slachtoffer Edith in haar rechterhand nog een lap stof hield geklemd, die zij gepoogd had den sluipmoordenaar te ontrukken... Die lap stof gaf me licht.
Greggson drentelde zenuwachtig door het vertrek.
- Ik begrijp er nog minder van.
- Ik leg het u uit, waarde heer, ik leg het u uit. Een onderzoek van de verminkte balsorties der dames Marily en Doles bracht aan het licht dat in die twee mantels een dunne zijden stof verborgen was in de binnenste voering. De mantelsnijder had den ondersten zoom afgesneden, het was dus op het weggenomen gedeelte van deze tusschengezette zijde dat de aanwijzing zich moest bevinden, waarnaar de ellendeling zocht. De gedachte aan een vertrouwelijk document, een handgreep van staatkundige spionneering, schoot me als vanzelf te binnen.
De Amerikaan brieschte als een paard.
- Dat is verbazingwekkend!
- Ha! ge begint den draad te vatten. Een document, met onzichtbaren sympathieken inkt geschreven op de witte zijde, en door bemiddeling van een kleedermaker gezonden aan den geneesheer eener ambassade - een politiek stuk derhalve.
- Toen ik dan ook het door Edith in haar worsteling met den misdadiger verscheurde brokstuk in handen had, hield ik dit bij de vlam van het haardvuur, dat, zooals geweet, de eigenschap heeft de letters van dien inkt in het zwart te doen opkomen. Maar niets kwam er te voorschijn; dus ook ditmaal had de moordenaar vergeefs gewerkt.
- Daarop zijt ge de wacht gaan houden bij den vierden mantel.
- Juist. Meulen is gekomen. Hij heeft de balsortie in eigen persoon willen bewaken, een naar den schijn voor oningewijden ridderlijke daad, die de bewondering gaande maakte der bewoners van het kasteel Stone-Hill, maar de mijne in geenen deele. Ik bespiedde hem bij zijn nachtelijk werk. Ik zag hem den mantel lostornen, daarna weer vastnaaien, nadat hij de zijden strook er uit had verwijderd, die ik u te gelijk met zijn portefeuille heb ter hand gesteld. Ziedaar dus de geheele toedracht der geheimzinnige zaak, door u aanvankelijk beschouwd als een grap.
Als een roofvogel neerschietend op zijn prooi, vloog Greggson op de zijden rol aan en liet ze als een wimpel wapperen.
- Maar er staat niets op! riep hij met komische vertwijfeling.
- Ge hebt toch vuur hier, waarde heer.
- Dat is waar ook.
En de politieman snelde naar den haard, hield de stof boven de vlam en plotseling met een triomfkreet:
- Het komt! Het is er!... De inkt is zichtbaar...
En op kalmer toon:
- Een gecijferd document!
- Goed, ge laat dit in het cijferschrift-bureau van het Ministerie van Oorlog
| |
| |
ontcijferen. De moord, op Edith gepleegd, is bewezen, gaan we nu over tot dien op den agent Hermann. Gij hebt het met potlood beschreven papier toch bewaard, dat op het lijk van dien man gevonden is?
- Wel zeker.
- Welnu, vergelijk dat schrift eens met dat van dit briefje, ook met potlood beschreven, en dat ik dien waardigen Meulen heb afgeperst.
Dit zeggende overhandigde hij den Amerikaan het concept van het telegram aan Mistress Lodgers, dat hem gelukt was door den doctor op Stone-Hill te laten schrijven.
Met een spontane aandrift greep Greggson de beide handen van den Engelschman.
- Ha! mijn geachte collega, ik ben u innigen dank schuldig, men sprak niet anders dan van mijn ontslag naar aanleiding van den dubbelen moord.
- Goed! Gij zult vaster in den zadel zitten dan ooit, want ik wilde u juist verzoeken, alle verdiensten van de zaak u zelven toe te schrijven. Ik zal mij voldoende beloond achten voor mijne moeite, zoo u bevestigen wilt dat u mij met een nieuw onderzoek hebt belast en aan de dagbladen de dagelijksche berichten doet toekomen, die ik in uwen geest heb geredigeerd.
- Twijfel daaraan niet.
- Alsdan, mijn waarde heer Greggson, zal ik mij aan u verplicht achten. Weken lang - dank zij dien berichten - zal men mij elders wanen dan op de plaats waar ik vertoef. Voor mij is dat onwaardeerbaar.
|
|