| |
| |
| |
Tweede afdeeling.
De Zaak der Tulpen.
I.
Om iemand zijn fortuin te laten najagen.
Het laatste sein der stoomfluit liet zich hooren, de loopbruggen werden weggenomen, de kabels losgeworpen, de pakketboot zette zich in beweging, stoomde majestueus door de bassins en geraakte door de monding van de Seine langs de kronkelende geul der zandbanken weldra in open zee.
In den salon heerschte plechtige stilte.
Fleuriane had de in het kistje gevonden missieve ontvouwd, doorliep vluchtig den inhoud en vestigde alstoen een verbaasden, tevens verlegen blik op Larmette. Die blik ontging hem niet.
- Goed zoo, zei deze lachend. Ik wed dat de corindons, die u hierbij geleverd worden, de steenen zijn, welke de agent van mijnheer uw vader dezer dagen met eenig aandringen mij heeft afgekocht.
Het jonge meisje had zich reeds een weinig hersteld. Haar antwoord luidde bedaard:
- Zooals mijnheer Lastin, onze vertegenwoordiger, mij inderdaad schrijft. Bovendien maakt een zakenbrief geen geheim uit... vooral niet ten aanzien van een... klant... U zegt, daarvan met eenig aandringen te zijn... afhandig gemaakt.
- Oh! met geen bedoeling van rouwkoop, het is de moeite niet waard.
- Ik houd mij daarvan overtuigd, Mijnheer, maar sta er op, u inzage te geven van den brief, om van u de verzekering te verkrijgen, dat alles wel in zijn werk is gegaan, zooals dit schrijven vermeldt.
Waarom wilde zij den brief voorlezen? Zij wist het niet, zij gehoorzaamde werktuigelijk aan een snellen blik van Dick Fann. De brief luidde:
Mejuffrouw!
Een vier dagen geleden werd mij aangezegd mij te vervoegen bij de HH. Larmette & Co, Rue de la Paix te Parijs, waar ik een hoeveelheid zou vinden van 1450 gewone corindons, welke ik moest zien te koopen voor rekening van het Syndicaat dezer steenen.
Ik heb aan die instructie terstond gevolg gegeven.
| |
| |
Bij Larmette & Co. kwam ik in aanraking met vertegenwoordigers van de politie, daar ter plaatse aanwezig ter zake van een kortelings gepleegden diefstal. Aangezien deze rechtskwestie niet op mijn weg lag, heb ik er mij niet om bemoeid en zag ik af van het doel van mijn bezoek.
Ik moet echter verklaren dat de heeren van de openbare orde, zoomede de leden der justitie er levendig op aandrongen, dat mijn voorstel tot aankoop werd ingewilligd, ten einde daar, zooals elders, de gevolgen te neutraliseeern van den radiumroof, waarvan de dagbladen indertijd hebben gewaagd.
De heeren Larmette & Co. opperden geen bezwaren om te erkennen dat de aanwezigheid ten hunnent van de steenen, hun magazijnen een nieuw bezoek kon berokkenen van ‘muurbrekers’, wat hun alles behalve wenschelijk voorkwam, en staande de zitting sloot ik den koop á frs. 2.75 het karaat.
Ik moest mij inschepen op den stoomer La Touraine en in persoon deze steenen, corindons genaamd, overbrengen naar onze magazijnen te Quebec, maar op het laatste oogenblik heeft een betreurenswaard ongeluk mijn vertrek onmogelijk gemaakt.
Een onzichtbaar koord, op mijn trap gespannen door een duivelschen kwajongen, heeft mij als een bal een heele verdieping doen aftuimelen, met het ongelukkig gevolg, dat ik mijn been er bij heb gebroken.
Men zou gezegd hebben dat bij de lezing van dit feit Larmette en zijn vriend Davisse een blik van voldoening wisselden. Fleuriane vervolgde haar lezing:
Gelukkig had ik twee kameraden bij me. Terwijl de een zich haastte mij een geneesheer te bezorgen, belastte de ander zich met de verzending van het kistje met corindons naar boord van de Touraine. Het spijt me u te moeten verzoeken de steenen wel naar Amerika te willen begeleiden.
De geneesheer denkt dat ik een zestal weken minstens het bed zal moeten houden, en ik heb gemeend niet zoo lang met de verzending der steenen te mogen wachten. Het ongeluk zal overigens geen verdere ernstige gevolgen hebben. De breuk is schoon, zonder splinters. Ze is nu gezet, gezwachteld enz... ik lijd weinig of geen pijn.
Nogmaals, het doet mij leed u de bezorging van het koffertje te moeten opdragen. In het vertrouwen dat u dit ongeval van hoogere macht wel zult verschoonen, teekent
Hoogachtend,
A. Lastin.
Met een glimlach op de lippen, had Larmette toegeluisterd; de ingenieur Botera zag er even onverschillig uit; niet zoo Davisse, die tijdens de lezing herhaaldelijk de wenkbrauwen fronste met een uitdrukking van onverholen woede. Maar ook hij was weer tot kalmte gekomen, toen Fleuriane zweeg.
| |
| |
- Kijk, kijk, kijk, neuriede Mm. Patorne op teemenden toon, het stond dus geschreven dat we met het huis Larmette & Co. in relatie zouden komen... Mijn waarde Fleuriane, gij waart reeds een klant van Mijnheer Larmette, zonder het te weten.
- Waarmee ik mezelven gelukwensch, haastte zich de juwelier er aan toe te voegen. Een eerste zaak doet andere transacties volgen ...En ik mag hopen dat we in de toekomst in plaats van steenen zonder waarde, echte juweelen zullen verhandelen. Maar laat ik nu geen indiscretie begaan; op het uur van vertrek, nu we al in zee zijn, zal ieder onzer wel wenschen voor den overtocht eenige disposities te maken. Ik ga naar mijn hut om een ieder de vrijheid te laten, mijn voorbeeld te volgen.
Dit zeggende was hij opgestaan, en Botera en Davisse een wenk gevende, verwijderde hij zich met hen. Mejuffrouw Defrance opende den mond om iets te zeggen... doch de gewaande Watson belette haar met een teeken een woord uit te brengen.
- Wij hebben, zei hij, de monding der Seine nog in het gezicht, men zegt dat deze zulk een schoon panorama oplevert. Terwijl Mevrouw - met een hoofdbeweging naar de hoekige Patorne - haar aanstalten gaat maken om zich te installeeren aan boord, stel ik u voor, Mejuffrouw Defrance, het landschap te gaan bewonderen, om u tevens eenig denkbeeld te geven van den ontzettend langen weg, dien we per automobiel nog hebben af te leggen.
Misschien had Patorne tegenwerpingen gemaakt. Al is men gezelschapsdame, men is niet minder vrouw en daarbij nieuwsgierig; maar Fleuriane voorkwam allen tegenstand door spoedig op te staan en te zeggen:
- Zoo is het. Waarde vriendin, ik verlaat mij volkomen op uwe kennis van comfort en gezelligheid.
En de weduwe verbluft achterlatend, begaf Fleuriane zich aan dek. Twee minuten later bevond zij zich op het achterschip, in gezelschap van Watson. Beiden, leunende op de verschansing, schenen zij de bewegingen gade te slaan der schroef, waarvan het geraas hun stemgeluid smoorde.
- De gewone steenen welke in het kistje zijn, murmelde de gewaande chauffeur, zijn de getransformeerde in den electrischen oven, de corindons, waarvan ik de herkomst tijdens mijn bezoek bij Larmette & Co. had vermoed.
- Ik heb het gedacht; maar waarom zijn ze in mijn bezit?
- Omdat ik het zoo heb gewild.
- Gij?
- Ik zelf, Ik heb den heer Lastin kennis gegeven van hun bergplaats, van het nut om zulk een belangrijke hoeveelheid niet in omloop te laten, ten einde de begeerten der radiumbezitters niet op te wekken.
- Wildet gij den steler bestelen?
Watson schudde het hoofd, en met iets strengs in zijn toon:
- Neen, Mejuffrouw... Wie ellendelingen wenscht te ontmaskeren, moet zelfs geen oogenblik zich verlagen tot hun zedelijk peil.
En daar zij, verlegen blozend, de oogen neersloeg, vervolgde hij:
| |
| |
- Ik had de hebzucht der lieden van deze soort berekend. Lastin eenmaal ingescheept op deze pakketboot en houder der kostbare steenen, ik weerwil van hun ordinair uiterlijk, kwam het mij middagklaar voor, dat Larmette trachten zou weer in het bezit van zijn goederen te geraken... Want, ging de jongman na een pauze voort, deze keisteenen maken zijn eigendom uit. Hij heeft ze aan Lastin moeten afstaan, om reden de justitie, het oog hebbende geslagen op zijn magazijnen, bij eventueele aarzeling zijnerzijds al licht argwaan kon koesteren. Maar wij, die de werkelijke waarde kennen van het goed, wij moeten zijn verlangen om het terug te nemen, als wettig beschouwen.
- Zonder twijfel, maar dan...?
- Zou hij met een terugname het materieel bewijs leveren, dat ik hem aan de justitie kan overleveren en u van hem ontslaan.
Fleuriane sloeg de handen ineen.
- Ach! sprak ze met sidderend stemgeluid, vergeef me dat ik niet aanstonds de zaak aldus heb doorschouwd.
Geheel haar aanvallige persoonlijkheid gaf het leedwezen te kennen over het ongelukkig woord, dat zooeven den liefhebber-detective had gekwetst.
- Dat is vergeten, Mejuffrouw. Ik ken u thans genoegzaam, en heb ongelijk gehad, ontevredenheid te doen blijken. U zult mij van dag tot dag beter leeren kennen. Maar om op ons onderwerp terug te komen, het gebeurde met Lastin, dat zijn reis heeft belet, kan mijn berekeningen wel niet in de war brengen, doch jaagt me onrust aan. Larmette heeft het kistje in uw handen gezien. Er dreigt u dus gevaar.
Zij zag hem verbaasd aan en geraakte onder den indruk, dat een zonderlinge ontroering in den toon lag van den chauffeur.
- Dit gevaar moet dus tot de geringste afmetingen worden teruggebracht. Voor u moeten de steenen geenerlei waarde hebben. Geef dus het kistje eene in 't oog loopende plaats in uwe hut. Noch Larmette, noch diens vrienden mogen vermoeden wat wij weten. Wat mij betreft, ik zal een oog in het zeil houden.
Met een gebaar beloofde ze, zich aan zijn instructies te zullen houden.
- En woord nog, zei hij... Vestig uw aandacht op de nietigste zaken, op een voorwerp, dat men tijdens uwe afwezigheid in uwe hut heeft verplaatst, geef mij kennis van den geringste bizonderheden. Dit zal voor mij een aanwijzing zijn, dat onze tegenstander met zijne operaties een aanvang neemt en... ik moet mijn waakzaamheid verdubbelen.
Fleuriane luisterde aandachtig: haar wijd gespalkte oogen, een rimpel die haar rein voorhoofd groefde, gaven de inspanning van haar denkvermogen te kennen. Zij stond verbaasd over de altijd nieuwe berekeningen van haren beschermer en de verrassende originaliteit der middelen, die door dit sterk waakzaam brein werden uitgedacht om het doel te bereiken. Met aarzelende stem luidde dan ook haar vraag:
- Wat denkt u dat hij doen zal?
- Hij is zeer geslepen, prevelde hij, zeer geslepen. Het vermogen van zijn automobiel, honderd paardekrachten, doet mij veronderstellen, dat hij op dezen auto bizonder staat maakt.
| |
| |
- Hoezoo?... Wat bedoelt u? Zijn auto heeft daarmee toch niets te maken. Om een koffertje te ontvreemden, zijn geen honderd paardekrachten noodig.
Een glimlach speelde om zijn mond.
- Met wegnemen is alles niet gezegd. Behouden is vrij moeilijker.
Haar verbazing steeg ten top en met bekoorlijken ootmoed zei ze:
- Het is waar! Hoe kan ik zoo dwaas zijn. Het moet ontscheept worden.
- Juist... en dat doet me denken aan zijn kolossaal voertuig, dat buitengewone organen bezit, die speciaal er op ingericht zijn, om alle nasporingen nutteloos te maken. Immers, wie de zorg laat blijken om nieuwsgierigen op een dwaalspoor te brengen, geeft er meer te kennen, dat hij iets voor hen wenscht te verbergen... Maak hieruit uw gevolgtrekking... Een automobiel met dubbelen bodem... het kistje op een plaats, waar men het niet vermoedt, en dat toch bij het volle daglicht tegelijk met het rijtuig wordt ontscheept. Ik besluit uit een en ander dat de ontrooving tegen het einde van den overtocht zal beproefd worden.
Maar plotseling zich zelf in de rede vallend:
- Daar hebben we de onuitsprekelijke Mevrouw Patorne, die u zoekt. Zij haast zich om haar taak te beginnen. Laat haar geen ongeduld blijken, en vooral is het zaal haar te doen gelooven dat zij uw volle vertrouwen geniet en zich hierop ook bij anderen kan laten voorstaan... De dame slentert aan bakboord, ik zal achter de hutten van het dek langs stuurboord verdwijnen en moet u dus onmiddelijk alleen laten.
- Heel goed!
Reeds maakte de gewaande chauffeur zich uit de voeten. Patorne kon zich bij het jonge meisje vervoegen, zonder dat zij de lucht zou krijgen van het zooeven gevoerde gesprek. Alleen toen Dick Fann den hoek omdraaide van den bovenbouw, gevoelde hij zijn hand aangegrepen door twee magere handen. Jean Brot stond voor hem.
- Ach! patroon, sedert we van Parijs zijn vertrokken, heb ik u niet herkend.
En daar de detective de wenkbrauwen fronste:
- Word maar niet boos, ging Jean voort, alleen had u tot uzelf moeten zeggen: Die knaap is geen idioot, hij kan en wil de aanvallige dame dienen.
En hoofdschuddend met een onverschillige beweging:
- Komaan! ik heb weer een nieuwen dienst. Ik zeg nieuw, omdat het iets nieuws is, dat ik mamzel Fleuriane in het oor heb gefluisterd: Die twee van den auto van honderd paardekrachten, ben ik achterna gegaan in den gang naar hun hutten.
- Zoo, heb je dat? was de uitroep van Dick, wiens belangstelling plotseling was gaande gemaakt.
- Ze zagen me niet. Ik heb ook niet gezegd: Papa Larmette, je bent van den eersten dag af al te royaal met me geweest. Veertig sous onderweg, drie franken voor bloemen brengen maar het hotel... vijf frank binnen een paar uur... meen, het waren te veel fooien, ik heb je in de gaten.
- Nu, wat weet je van hem? viel Dick den praatzieken knaap in de rede.
| |
| |
- Hij was in zijn logies met dien Davisse. U weet dat ze een hut hebben met twee kribben. Die Davisse bromde:
- Onze corindons zijn dus gestolen!
- Houd je mond, zei de ander... Praatjes geven niets. We krijgen ze terug, kalmte asjeblieft en mondje dicht!
En toen zong hij een deuntje onder het rangschikken van zijn bagage. Na een oogenblik hield hij op en vroeg:
- Zeg eens, heeft al het personeel van de 30 H.P... - dat is het nummer van onzen auto, zooals u weet - heeft al het personeel hutten aan dek?
- Wel zeker, zei Davisse, de milliardaire Defrance laat zich niets ontbreken. Zij logeert in no. 2; de gezelschapsdame er naast in no. 1. De chauffeur Watson en de bediende hebben hut no. 16, met twee slaapplaatsen.
- Goed zoo! dat is genoeg.
- Daarop - besloot de knaap - ben ik als een muisje weggeslopen en het de juffrouw gaan vertellen... Maar nu ook, patroon, nu ik u herkend heb, mag ik weer met u samen werken, voegde Jean Brot op smeekenden toon er aan toe.
- Dat beloof ik je, mijn beste jongen. Maar denk er om: niemand mag weten dat je iets met me hebt uit te staan. Het is zelfs zaak dat je den schijn aanneemt alsof ik je geheel vreemd ben.
En beiden gingen huns weegs. Het diner had alle passagiers in de weelderig ingerichte eetzaal der pakketboot verzameld. De zee was kalm, er waren geen zieken, en het ging er vroolijk toe. Larmette hield er den gang in door het opdisschen van luimige anecdoten. Maar toen men zich maar den salon zou begeven, waar een concert zou plaats hebben, wendde hij een plotselinge ongesteldheid voor en verwijderde zich, niet zonder Mme. Patorne iets in het oor te hebben gefluisterd, dat over haar mannelijke tronie een glans van verrukking verspreidde:
- Ik heb rozen in uw cabine laten brengen, lieve vriendin! Zij zeggen u mijn gedachten, die tot morgen, als wanneer ik u zal weerzien, steeds met u zullen zijn.
Op zachter toon voegde hij er nog bij:
- Ook Mejuffrouw Defrance hen ik er mee bedacht, want op den weg naar Havre heeft zij mij bistand verleend.
Er lag in den toon zulk een verachting voor Fleuriane, dar Patorne van genoegen dacht te bezwijmen.
Hij verwijderde zich. Op een bescheiden teeken van Dick Fann was ook Jean Brot heengegaan. Een half uur later keerde deze in den salon terug.
Een heer was op dit oogenblik bezig donderende accoorden uit de piano te slaan, terwijl een dame den mond had geopend, alsof zij de aanwezigen wilde verslinden en wanhopig een opera-aria uitgalmde. Gebruik makende van het lawaai, dat deze uitbarsting van grootsche muziek teweeg bracht, sloop de knaap achter den stoel van den detective, en, zelf plaats nemende, prevelde hij voor zich heen:
- Hij ligt te bed, hij slaapt.
Tegen elf uur brak het gezelschap op en begaf ieder zich naar zijn hut.
| |
| |
Het was klaar dag, toen Dick Fann de oogen opende. Een oogenblik strekte hij zich op zijn nauwe legerstede uit - Jean Brot sliep op de bovenste krib - en streek zich daarop met de hand over het voorhoofd, daarbij mompelend:
- Vreemd, dat ik zoo'n leeg hoofd heb en toch zoo zwaar... Die hutten zijn bepaald te klein, er is gebrek aan lucht... Maar neen... dat is het toch niet... we hebben lucht genoeg gehad... we hebben zelfs vergeten het patrijspoortje te sluiten.
Al doorredeneerend was Dick Fann op den grond gesprongen en maakte hij aanstalten voor zijn toilet. Een licht gesnork trok zijn aandacht. Hij zag op naar de krib boven de zijne: Jean Brot sliep met open mond, in diepe rust.
- Wat die jongens toch kunnen slapen! zei hij op toegevenden toon. Het zou jammer zijn hem te wekken.
En in alle stilte nam hij flacons en doosjes en begon hij de maskeering, welke hem het uiterlijk moest verleenen van Watson, den chauffeur. Hij stond op het punt van heen te gaan, toen hij verwarde woorden hoorde stamelen.
- Goed zoo, Jean komt boven water, prevelde Dick Fann.
Jean rekte zich inderdaad uit, maar zijn handen zochten voortdurend zijn voorhoofd, als om een lastige gewaarwording te verdrijven. Het gebaar verontrustte den detective.
- Komaan, sprak deze met luide stem, je schijnt moeilijk wakker te kunnen worden, Jean; je bent toch niet ongesteld?
De knaap had de oogen geopend.
- Ha zoo! is u het, Mijnheer... Goeden morgen, u hebt goed geslapen... ik ook... te veel misschien, want ik heb een zwaar hoofd en voel ook pijn.
- Wat je zegt, Jean.
Als naar gewoonte de feiten in verband brengende, verwonderde zich Dick dat de knaap bij zijn ontwaken dezelfde woorden uitte, die eenige oogenblikken te voren hem zelf over de lippen waren gekomen. Instinctmatig wierp hij een onderzoekenden blik in het rond. Dit onderzoek bracht iets aan het licht, dat de gedachten van den chauffeur een afleiding gaf.
Op het tapijt dat den vloer bedekte, lag naast den rand der krib van Dick Fann een groot tulpblad, geel met rood geaderd. De detective raapte dit op.
- Een tulpblad, mompelde hij, hoe ben je daaraan gekomen, Jean?
- Ik, patroon? ik heb nooit een tulp in handen gehad.
- Ik wil 't gelooven, Jean. De vraag komt me over de lippen, nu we beiden wakker zijn geworden met de klacht over zwaarte in het hoofd.
- Komaan, dat is grappig!
- Maar ik voel me al wat beter. Een luchtje scheppen aan dek, en het zal wel over gaan; je kunt me in de eetzaal terug vinden; een kop koffie met een boterham zullen me wel heelemaal opknappen.
Dick Fann naderde het patrijspoortje. Reeds stak hij de hand uit om het tulpblad, dat hij nog tusschen duim en vinger hield, er uit te werpen, maar hij bedacht zich.
- Neen, ik zal het bediendenpersoneel er over aanspreken... in een hut moet onberispelijke netheid heerschen.
| |
| |
Hij sloot het schitterend blad in zijn zakboekje, en zei nog, bij de deur staande:
- In de eetzaal dus, Jean! Binnen een half uur of iets later.
Aan dek gekomen, zag hij Mm. Patorne potsierlijk in een morgengesprek gewikkeld met den juwelier Larmette. Maar hij wenschte zich zelf te zijn en op zijn verhaal te komen. Een onbestemde loomheid in het hoofd, een pijnlijk gevoel tusschen de wenkbrauwen herinnerden hem er aan, dat hij zich onlekker gevoelde. Zich houdende alsof hij het tweetal niet zag, wandelde hij met langzamen afgemeten tred, met volle teugen de zilte zeelucht insnuivend, als het beste geneesmiddel voor duizeligheid, en weldra was het onhebbelijk gevoel verdwenen.
De stoomboot had onderwijl reeds ettelijke mijlen afgelegd. Van land was aan den gezichteinder geen zweem meer te ontdekken. Het gezicht der onmetelijke ruimte was aangrijpend als altijd. Dick stond beurtelings stil, zijn blikken vestigend op de vier windstreken, waarvan geen zich merkbaar betuigde. Zijn brein, dat steeds werkzaam was, kwam tot rust onder den indruk der kalme majesteit van den Oceaan.
Eensklaps schrikte hij op. Een levend projectiel kwam op hem aansnellen, het was Jean Brot, hijgend, buiten adem, met verwarde haren en ontdane wezenstrekken. Dick opende den mond om naar de oorzaak dezer ontsteltenis te vernemen. De knaap voorkwam hem met den uitroep:
- Mamzel Fleuriane is bestolen!
Bestolen! De detective vergat alles op dit enkel woord.
- Wat heeft men haar ontstolen?
- De doos, die gisteren, kort vóór het vertrek der boot, hier aan boord is gebracht.
- Het koffertje met de corindons!
In de oogen van Dick Fann weerlichtte het even. Maar weldra stond zijn gelaat onverschillig als altijd, toen hij vroeg:
- Hoe is het gebeurd?
- Ik weet er niets van. Ik had me gekleed. Ik kom uit de hut, pof, daar loop ik den kapitein tegen het lijf, matrozen en hofmeesters. Alle scheepsgangen waren vol menschen. Mamzel Fleuriane had den diefstal bemerkt. Zij had om hulp geroepen.
- Heeft men vermoedens?
- Welke vermoedens kan men hebben? Het kistje is, onderwijl de dame sliep, verdwenen. Hoe het gebeurd is kan ze zich niet verklaren. Toen ze gisteravond ter ruste is gegaan, was het koffertje nog aanwezig, want ze heeft het in handen gehad en weer neergezet op het plankje van het waschtoestel. En van morgen was de doos weg, zonder dat Mamzelle iets heeft bemerkt.
- Heeft de schuldige geen spoor achtergelaten?
- Niets. De kapitein zal een onderzoek instellen.
Een vluchtige glimlach zweefde om de lippen van den detective. Zachtjes prevelde hij:
- En hij zal niets vinden... Maar ik ...ik ken den dief... Het komt alleen op bewijzen aan.
| |
| |
En tot den knaap, die hem angstig aankeek:
- We gaan Mejuffrouw Fleuriane opzoeken.
Beiden bereikten ze de hut van het jonge meisje. Zooals de jongen gezegd had, waren de doorgangen met nieuwsgierigen opgevuld, doch de commandant had reeds maatregelen van orde genomen. Wachthoudende matrozen beletten de onmiddellijke nadering van de hut waar de dief zijn bezoek had gebracht. Nieuwsgierigen, passagiers, equipage en dienstpersoneel wreekten zich over het verbod met eindelooze onderstellingen en mogelijkheden. Alleen de naaste omgeving van Fleuriane had toegang tot haar cabine, waarvan de deur open stond en waaruit aanhoudende stemmen zich lieten hooren. Fleuriane stond aan den ingang van haar logies tegenover den commandant en een der officieren, den commissaris der boot.
- Wat zal ik u zeggen, Mijnheeren? sprak ze. Ik heb geen vermoeden op een bepaald persoon. Hoe zou ik ook zoo iemand kunnen aanwijzen, waar mij ieder bewijs ontbreekt?
Zij overzag de nieuw aangekomenen. Haar gelaat helderde op. Blijkbaar huiverde zij om een woord te zeggen, dat de plannen van haren beschermer kon dwarsboomen.
- Ah! Gij hier, Watson?
De gewaande chauffeur groette, en de hut binnen gaande, zei hij:
- Het schijnt, Mejuffrouw, dat de dieven in uw logies zich hebben geoefend.
- Zeer zeker, van nacht, terwijl ik sliep.
- Uw juweelen? Uw geld?
- Neen, neen, zoo'n vaart heeft het niet geloopen. De wanbedrijvers hebben zich tevreden gesteld met het wegnemen van het kistje, waarin de gewone corindons lagen, die mij gisteravond aan boord zijn bezorgd.
Onderwijl zij dit zeide, liet Dick een onderzoekenden blik gaan door de cabine. Op een tafeltje zag hij een ruiker van theerozen. Hij naderde die, rook er aan en zei langzaam:
- Mooie bloemen, dat moet gezegd!
Terzelfdertijd keerde hij zich tot het jonge meisje, met een veelbeteekenenden blik haar tot spreken uitnoodigend. In die houding maskeerde hij de plaats waar de ruiker lag.
- Ha! mijn bloemen... Die had ik vergeten. Het is een attentie van den heer Larmette, onzen mededinger op de reis om de wereld. Ik vond ze gisteravond, toen ik mijn hut opzocht.
- Zeer attent inderdaad, onderstreepten de officieren van den stoomer. Bloembedden zijn zeldzaam aan boord van onze schepen.
- Ik denk ook wel dat deze galante heer zich aan den wal er van voorzien heeft. Hij moet zelfs een uitmuntend adres er van hebben gekend, want die dubbele tulpen zijn bewonderenswaard.
- Deze dubbele tulpen?
Als door een springveer bewogen, had Dick Fann zich omgekeerd en beschouwde hij de bloemen met meer opmerkzaamheid. Op zonderlingen toon luidde zijn vraag:
| |
| |
- Hoe komt u aan tulpen, Mejuffrouw? Ik zie enkel rozen.
- Rozen?
Op haar beurt bekeek de Canadeesche den ruiker. Toen maakte zij een gebaar van verrassing, haar gezicht drukte twijfel uit. Zij murmelde:
- Het is waar, het zijn rozen... Hoe vreemd, ik zou gezworen hebben dat ik tulpen heb gezien.
- Bleek-gele, met roode strepen geaderd misschien? vroeg Dick.
De wezenstrekken van Fleuriane drukten verbazing uit.
- Precies! maar hoe raadt u?...
Met een gemoedelijken glimlach antwoordde de gewaande chauffeur:
- Neen, ik raad er volstrekt niet naar. Toen ik gisteravond aan boord kwam, heb ik rood geaderde tulpen gezien. Die kleur heeft indruk op mij gemaakt, van nacht heb ik er van gedroomd... En u begrijpt, nu u van tulpen spreekt, dat ik een verband vind...
Zijn vroolijkheid was zoo natuurlijk, dat de officieren er om lachten.
- Het is eene verklaarbare gedachtenlezing, voor ieder begrijpelijk, bracht de commandant in het midden, wat terstond door zijn ondergeschikten werd beaamd. De hilariteit nam toe. Niemand vermoedde dat Dick Fann, hoewel deelnemend in de algemeene vroolijkheid, een alleenspraak hield:
- Er waren tulpen. Het bewijs er van is dat ik in mijn zak een blad heb, zoo even opgeraapt in mijn hut no. 16. Waarom hebben de uit no. 2 verdwenen tulpen hun overgang doen blijken naar no. 16, waarom? Hij, die hier binnen is gekomen om het kistje te ontvreemden, heeft dus ook een inval gedaan in mijn logies. Wat beduidt dat?
En met een grijns:
- Als het Larmette is, dan heeft hij me slapende gezien, ontdaan van mijn vermomming, van al wat me onkenbaar maakt... Hij zal me herkend hebben... en dan ben ik ‘gebrandmerkt,’ zooals ze het in Scotland Yard, het Londensch politie-commissariaat, plegen te noemen.
|
|