| |
| |
| |
IV.
Automobiel en nog eens automobiel.
- Bravo! Goeje reis!
- Flink op, Zust!
- Vooruit, Thomas!
- Dion, we rekenen op je!
Deze kreten kruisten zich in het geweldig rumoer der menigte, die zich op den boulevard Poissonnière had verzameld. De weg en het trottoir lagen bedolven onder een woelige, opgezweepte menschenzee, waar bovenuit hoeden met uitzinnig lawaai heen en weer werden gezwaaid.
Wat was er aan de hand? Een Parijsch oproer, losgebroken in al zijn bekende woede? Neen, de vroolijke gezichten, het uitbundig gelach, dat bij vlagen en buien opsteeg uit de menschenmassa, getuigden van het tegendeel. Inderdaad, het gold een feest van inspanning en stoutmoedigheid.
De automobielen, die voor den door het dagblad Le Matin op touw gezetten wedloop om de wereld waren geëngageerd, vertrokken van het hotel der redactie naar Havre, New-York, San Francisco, Seattle, Valdez in Alaska, de Behringstraat, de kusten der Siberische IJszee, Irkoutsk, Moskou, Petersburg, Berlijn en terug naar Parijs. De mededingers, eere zij den opzetters der stoutmoedige onderneming, hadden er op gestaan het vertrek te doen plaats hebben van het gebouw zelf, waarin het denkbeeld wat opgekomen.
De auto's defileerden langzaam, de wapperende vlaggen gaven de nationaliteit aan der deelnemers aan den wedstrijd. Voorop kwam de Italiaansche machine Zust, daarop de Duitsche Protos, de Thomas met de sterrenbanier der Vereenigde Staten; daarna Fransche tuffers, met name een Dion van dertig paardekracht, met de vlaggen van Frankrijk en Canada, zusterlijk vereenigd. In laatsgenoemden auto waren gezeten Fleuriane Defrance, Madame Patorne en Jean Brot; hij werd bestuurd door een chauffeur met een kolossalen autobril, wiens naam alleen bij wel ingelichte lieden bekend was als Watson van Macon.
De rij werd gesloten door een ontzaglijke machine met vreemdsoortig toestel, voerende de Chileensche vlag.
Men zou gezegd hebben dat de Botera met haar honderd paardekrachten speciaal was vervaardigd in een Zuid-Amerikaansche fabriek, naar de plannen van een ingenieur, die grondig het middel had bestudeerd om de volmaakte beweegkracht van een automobiel te verzekeren op oneffene en ingesneeuwde terreinen.
Drie personen hadden er in plaats genomen. De juwelier Larmette, het slachtoffer naar het heette, van een eenige dagen geleden gepleegden diefstal, en wiens glimlachend gelaat niet de minste bekommernis verraadde over deze gebeurtenis;
| |
| |
vervolgens een chauffeur, ingebakerd als Watson zelf, en eindelijk een derde personage, dat de aandacht der menigte tot zich trok.
Het was een taankleurig heerschap, een Zuid-Amerikaansche mesties, zooals gezegd werd, de senor Botera, uitvinder en vervaardiger van de machine, welke men zou beproeven tijdens den buitengewonen wedren die thans een aanvang nam.
De stoet bewoog zich inmiddels voorwaarts, terwijl de menschenmassa baan maakte op zijn doortocht. Te midden der toejuichingen liep hij langs de boulevards. Van lieverlede verminderde de massa nieuwsgierigen. Zijn snelheid nam toe.
De vestingwerken waren voorbij gesneld; op den breeden, vrijen weg schakelden zich de rijtuigen aan elkaar, een gedeelte in dolle vaart rennende naar Rouaan en Havre; het andere, kalmer van gang, meermalen afwisselend in snelheid, met spurten nu en dan, alsof de bestuurders zich rekenschap wilden geven van de eigenschappen der machines welke zij een rondreis om de wereld wilden doen maken.
Onder deze laatsten bevond zich de Franco-Canadeesche auto. Fleuriane gaf haar verwondering te kennen, dat zij de heksluiters waren, doch Watson antwoordde haar bedaard:
- Wij vertrekken van Havre binnen drie dagen. Niets noodzaakt ons die stad vóór den avond van dezen dag te bereiken en ik bestudeer mijn mechanisme.
Jean Brot haalde bij deze opmerking de schouders op. Fleuriane drong niet verder aan. Daags te voren had zij, volgens afspraak, zich naar het station begeven van Lyon, en bij aankomst van den trein uit Mâcon den chauffeur Watson opgewacht, dien tij naar de stalling van den auto vergezeld had.
Onderweg - zij herinnerde zich zulks - had Watson er in toegestemd voor enkele minuten Dick Fann te zijn, om haar te zeggen:
- Van dit oogenblik af, Mejuffrouw, beginnen wij het spel. Naardien ons eigen bestaan den inzet kan uitmaken, is volstrekte voorzichtigheid gebiedend voorgeschreven. Wil mij laten handelen zonder ooit een opheldering te vragen. Houd u er van verzekerd dat ik, zoo vaak ik meen u eene inlichting te kunnen geven, zonder gevaar te loopen, onzen vijanden in de kaart te spelen, ik mij zal haasten dit te doen alvorens een vraag van u af te wachten.
En nu verweet zij zich al dadelijk het consigne te hebben geschonden, dat zij van haren beschermer had ontvangen.
Dick ging, zooals hij noodig achtte, te werk. Voorzeker had hij daarmede eene bedoeling, een gewichtige reden... Het jonge meisje was er van overtuigd, dat iedere handeling van den zoogenaamden chauffeur strekte voor haar geluk, voor dat van haren vader, voor aller behoud. Waarom dus zenuwachtig zich aanstellen, waarom gevaar te loopen, een onvoorzichtig woord los te laten, dat den vijand voordeel kon verschaffen?
Den vijand! Waar bevond deze zich op dit oogenblik? Wel verre van hen, zonder twijfel. De Botera, die Larmette en zijn metgezellen meevoerde, had, eenmaal buiten Parijs zijnde, met allen spoed aangezet. Deze ontzettende machine van honderd paardekrachten was, onder oorverdoovend blazen uit een machtige slurf, als een meteoor verdwenen.
| |
| |
En Fleuriane, er op vertrouwende, dat het in de tactiek lag van haren chauffeur, om dien van Larmette te dwarsboomen, schreef de langzaamheid van de Dion eenvoudig toe aan den dollen rit van de Botera.
Maar hoe bescheiden de gang ook moge zijn van een automobiel, toch blijft het een betrekkelijk snel gewiekt voertuig. Te twee uur in den namiddag was men Roman doorgetrokken en vervolgde men den prachtigen weg, die de oude Normandische stad met Havre verbindt.
De auto had nu ongeveer vijf kilometer afgelegd, toen de inzittenden van de Dion de Botera zagen stilstaan langs een sloot van den weg. Zonder twijfel was het zware voertuig op een hinderpaal gestuit. Zijn passagiers Larmette en diens metgezellen trippelden om het rijtuig heen en weer.
- Komaan, gekscheerde kleine Jean Brot, het is een rollend huis, dat liever vast in den grond wil zitten!
Het gezegde lokte een glimlach op Fleuriane's gezicht en ontspande het strak gelaat van Madame Patorne. De gewaande Watson had zich geen woord laten ontvallen, alleen minderde hij den gang van zijn auto. Bovendien was Larmette, zoodra hij hem in het oog kreeg, midden op den weg gaan staan, met de armen zwaaiend, als een noodsein om hulp.
De goede kameraadschap onder automobilisten eischte dat het Canadeesche rijtuig stopte waar zoo openlijk bijstand werd verlangd. Watson hield dicht bij de Botera stil.
- Ha! Mejuffrouw, riep de juwelier met eerbiedigen groet aan het adres van Fleuriane, ik vraag u verschooning van uw vaart te onderbreken, maar onze bestemming is nu eenmaal om samen een reis om de wereld te maken, daarom doe ik een beroep op uwe medewerking. Ik zou het liever andersom hebben gewenscht, en u van dienst zijn... Maar er is mij nu eenmaal geen keus gelaten en ik wil maar hopen, dat de gelegenheid zich daartoe gedurende de reis zal voordoen.
- Goed! riep Watson, voordat het jonge meisje een antwoord had kunnen geven. Wat scheelt er aan?
- Ik weet er alleen maar van, dat we ‘geïmmobieliseerd’ zijn, antwoordde Larmette. Waar het aan hapert, kunnen we niet vinden. Misschien dat het u kan gelukken. Ik heb me laten verluiden, dat Watson als werktuigkundige zijns gelijke niet heeft, daarbij is het uwe machine niet, en zult ge dus minder zenuwachtig zijn dan wij.
Hij had nog niet uitgesproken, of de chauffeur was reeds op den grond gesprongen en de Botera genaderd. Jean, Madame Patorne zelfs, en Fleuriane volgden zijn voorbeeld. Zwijgend zagen zij Watson aan. Met den ernst en de deftigheid van een geneesheer die zijn patiënt onderzoekt, nam deze den automobiel in oogenschouw. De motor, benzinehaard en verdere attributen van het rijtuig maakten het voorwerp van zijn onderzoek uit. Na een poos zei hij kortaf:
- Het heeft niets te beduiden, een eenvoudige moer is losgesprongen.
En in de gereedschapskist tastend van zijn eigen voertuig, haalde hij een koperen moer er uit te voorschijn, die hij zelf aanschroefde met de woorden:
| |
| |
- U kunt weer vertrekken, heeren.
Met een stembuiging, waarin Fleuriane een bedekte ironie kon ontwaren, voegde hij er aan toe:
- Het is zooals u zegt, mijnheer, u is wat zenuwachtig. U zoudt anders terstond gezien hebben dat maar een kleinigheid uwen verderen voortgang belette.
Larmette deelde deze meening echter niet. Hij geraakte met zijn dankbetuigingen in de war, bood de schoone Canadeesche en haar gezelschapsdame bloemen aan, schonk Jean een fooi, welke deze onder tegenwerping opstak. Met Watson wilde hij dezelfde aardigheid uithalen, doch deze was er niet van gediend.
- Wel neen, Mijnheer, het was werkelijk niet de moeite waard. Een chauffeur die achting voor zichzelf heeft, laat zich voor een handgreep niet betalen.
- Maar dan, mompelde de juwelier minzaam, mag ik u de hand in kwestie wel drukken en zult u een sigaar wel accepteeren...
Zoo gezegd, zoo gedaan. De beide mannen wisselden een handdruk en Watson nam weer aan zijn stuurrad plaats, met een geurigen planteur tusschen de lippen.
Het kwam uit zooals Watson had voorspeld, de Botera geraakte in beweging zoodra hij zelf de leiding had genomen en tot Havre konden de reizigers van de Dion den vijandigen auto op korten afstand in hun spoor zien voortrollen.
De Dion bracht Fleuriane. Jean en Mme. Patorne naar het hotel Frascati, naardien de pakketboot Touraine, waarop zij passage hadden genomen, eerst een dag of twee later zou vertrekken. De Botera zette Larmette met zijn trawanten af aan hetzelfde hotel.
Watson bracht alstoen zijn automobiel naar de bergplaats der transatlantische goederen, waar hij vernam, dat de inscheping des anderen daags zou plaats hebben. De taankleurige ingenieur Botera, die zijn naam had geschonken aan het rijtuig van Larmette, volgde hem daarheen. Maar zoo haastig als hij zich ook op weg had begeven, kon de mesties het er toch niet toe brengen, dat zijn grootere en zwaardere machine dan de Dion even spoedig gestald was. Watson liet Botera dus in de bergplaats achter en spoedde zich naar het hotel Frascati.
In de vestibule aangekomen, ontmoette hij Fleuriane.
- Onvoorzichtige! mompelde hij binnensmonds.
Zij schudde omkennend het hoofd.
- Neen, zei ze, Larmette heeft ons nog meer bloemen doen brengen... Hij maakt het hof aan Patorne.
Een glimlach vergezelde deze worden.
- Dan begrijpt u wat hij in zijn schild voert, was Dick's gefluisterde meening. Het jonge meisje maakte een onbestemd gebaar.
- Het is toch zoo eenvoudig. Hij koopt uw gezelschap en omgeving. Ruikers en attenties voor Mme. Patorne, de arme vrouw moet in verrukking zijn...
- Zeg: in den derden hemel.
- Een fooi voor Jean, een sigaar met een handdruk voor uw chauffeur, 't ging alles eenvoudig in zijn werk: men schuift een schroef los en gooit die in de sloot; men vraagt hulp aan het volgend rijtuig, en als het opzettelijk euvel verholpen is, betoont zich zeer dankbaar. Wie zou ook niet voor dat alles gevoelig zijn?
| |
| |
Maar van toon veranderend:
- Dit bewijst u dat onze tegenstander zeer sterk is. U kunt dus niet voorzichtig genoeg zijn, en wat ik u verzoeken mag, leg het niet, zooals op dit oogenblik, er op aan, mij te ontmoeten. Laat het aan mij over, Mejuffrouw, u aan te treffen als ik dit geschikt oordeel.
Fleuriane zag hem strak in het gezicht. Zij antwoordde slechts:
- Ik zal gehoorzamen.
- Ik dank u, Mejuffrouw. Ik sta er op, de overwinning te behalen in dezen strijd, dat zweer ik u... Vergeef me als ik bevelen moet uitdeelen.
En hij verwijderde zich, zonder dat ze een poging deed hem op te houden; zij gevoelde zich in een gemoedstoestand, die haar verbazing wekte.
Zij, de Canadeesche, die vrijzinnig als een Amerikaansche was opgevoed, zij, voor wie tot op dezen stond leven beteekende: handel naar eigen goeddunken, zij begreep eensklaps het waarom? het hoe? - zij begreep dat gehoorzamen niet moeilijk viel.
De gewaande Watson evenwel begaf zich naar zijn kamer, onderweg prevelend:
- Een zeer gevaarlijk man, deze Larmette. Gelukkig dat ik aan boord van de Touraine bezigheid voor hem heb gevonden. Ga je gang, mijn beste heer... Ik geloof wel dat je met al je gladheid op zee nog wel een dwaasheid zult begaan.
Terwijl hij de leeszaal voorbijging der logeergasten van het hotel Frascati, werd de deur plotseling geopend, doorgang verleenend aan Jean Brot, die zich nog eens omkeerend, naar binnen riep:
- Goed, Meneer Larmette, rozen dus... Gambettaplein... Ik snel er heen.
De deur werd weder dicht gedaan, doch niet zoo gauw, of Dick Fann had den tijd den juwelier en Mme. Patorne in druk gesprek bij het raam te ontwaren.
- Wel, wel, zei Dick tot Jean, het wil me voorkomen, dat de livreijongen van Mejuffrouw Fleuriane in dienst is van zijn concurrenten.
De knaap was niet ingewijd in de vermomming van den spreker. In al zijn waardigheid richtte hij zich op, en met hooge borst kwam het er uit:
- De dienst van Mejuffrouw Defrance eischt op het oogenblik niet mijn aandacht. Er valt wat te verdienen, en ik profiteer van de gelegenheid.
- Maar zoo gaat het toch niet.
Jean verwijderde zich zonder te antwoorden, maar eenmaal buiten, morde hij:
- Waar bemoeit hij zich mee. Ik heb met dat heerschap niets te maken... Maar ik zal een oogje op hem houden, zooals meneer Dick Fann me heeft bevolen.
Hij dacht er niet aan, dat hij het plan vormde, Dick Fann in persoon te bespieden. Deze laatste evenwel was na een oogenblik aarzelens de trap opgegaan. Op het eerste portaal stiet hij een deur open en bevond zich in een ronde galerij boven de leeszaal. Het was hem niet moeilijk, het juiste punt te bepalen van den omloop waaronder Larmette en de gezelschapsdame in gesprek gewikkeld waren. Alstoen haalde hij uit zijn zak een klein bolvormig instrument in den vorm van een klokje te voorschijn, dat hij met een haak vasthechtte aan de balustrade. Twee draden hingen van het toestel af, aan het einde waarvan twee ebbenhouten cylindertjes bevestigd waren.
| |
| |
Die draden ontrolde hij en hield alsnu de cylinders tegen zijn ooren. Terstond werd het gesprek, dat op de benedenverdieping fluisterend gevoerd werd, voor hem zoo duidelijk alsof hij naast de sprekers stond. Het was een mikrophoon, een werktuig, waarmede men de geringste geluiden kon opvangen.
Met een glimlach op de lippen ving hij de volgende zinsneden op:
- Neen, neen, u moet mij geen dank zeggen, Madame. Als onze reis, na wat verder gevorderd te zijn, wat meer gemeenzaamheid zal toelaten, zal ik u zeggen waarom ik mij aan u verplicht acht, wanneer u mijn bloemen aanvaardt.
Op deze bewering antwoordde de belachelijke Patorne fleemend:
- Waarom niet terstond? Als er een geheim schuilt achter de gift dezer bloemen, komt het mij betamelijk voor, er aanstonds mee voor den draad te komen. Ik ben eene vrouw en heb een reputatie op te houden van Mejuffrouw Defrance en van mijzelf. Al wat niet correct is en geen licht kan verdragen, boezemt mij een gerechtvaardigd wantrouwen in.
Er volgde een oogenblik zwijgen, alstoen hernam de juwelier:
- Ik ben een ongehuwd man, Madame...
- Ik ben weduwe, Mijnheer.
Larmette maakte een vroolijk gebaar, dat Dick niet kon zien, maar dat hij raadde uit de vraag der spreekster:
- Wat beduiden die uitgestrekte armen, Mijnheer Larmette?
- Den samenloop van toevallige omstandigheden, waarde Mevrouw. U begrijpt dit wel niet, doch ik zal er u een verklaring van geven, daar het mij al even aangenaam is, u mijn geheim toe te vertrouwen.
En na een poos:
- Waarom ik tot heden een eenzaam leven heb gesleten, terwijl mijn afkomst, mijne betrekkingen en vermogen mij in staat stelden een voordeelig huwelijk te sluiten?
- Ja, wezenlijk en waarom?
- Waarom? ging Larmette voort, met nadruk op de lettergrepen. Mijn leven is in zeker opzicht het resultaat geweest eener spiritistische zitting, waaraan ik nu tien jaren ongeveer deelnam.
Dick Fann hoorde Patorne een diepen zucht slaken.
- Het was in Engeland, hernam Larmette. Men had mij geïntroduceerd bij den beroemden doctor Crookes, die geheel Londen tot zich trok, door in tegenwoordigheid zijner genoodigden, onder de strengste controle, proeven te nemen van verstoffelijking der geesten. Men had ons te dien einde in een salon het verrukkelijk beeld voorgesteld van een jong meisje... een onaantastbare gedaante, dat met alle mogelijke voorwerpen kon doorboord worden en toch ongedeerd dezelfde vormen behield. Zij antwoordde, naar ik mij herinner, op den naam van Miss Betsy. Ik lachte als een ongeloovige en wilde er alleen de handgrepen in zien van een behendigen zinsbegoochelaar. De doctor zag mij fronsend aan. Plotseling keerde hij zich tot mij:
- Er zal een tijd komen, dat gij aan het geheim der geestenwereld zult gelooven, zei hij. Ik zal u den weg banen tot de waarheid.
| |
| |
En op een toon, die indruk op me maakte:
- Zwervende geest, begon hij op zangerigen toon, gij die in het aanzijn zijt geroepen om den geest van dezen man te vergezellen, toon hem uw stoffelijk omhulsel, opdat hij u herkenne ten dage der ontmoeting en de waarheid deelachtig worde.
Ik lachte niet meer. Waarom niet? Ik zou het niet kunnen zeggen. Een diep stilzwijgen heerschte in de zaal. Daarop kon ik een uitroep niet weerhouden. Want in het midden van den door de aanwezigen gevormden kring steeg een nevelkolom op, die zich bewoog en zwenkingen vertoonde als een mistsluier door den wind in beroering gebracht. En onmerkbaar verdichtte zich deze damp tot een vrouwelijke gedaante voor mijne verbaasde blikken. Die gedaante waart gij.
- Ik?
Dick Fann maakte buiten twijfel zich een voorstelling van het gezicht der beide sprekers, want hij had alle moeite om niet in een schaterlach los te barsten.
- Mooi zoo, bromde hij in zichzelf. Die Larmette is beslist een behendige schelm. Patorne het hof te maken, haar het hoofd op hol te brengen is eene vinding die ik hem kan benijden. Van nu af zal zij hem met lijf en ziel toebehooren en Mejuffrouw Fleuriane een bestendigen spion aan haar hebben.
Het orgaan der gezelschapsdame liet zich andermaal hooren.
- Was ik het? Was ik het? Zijt u daar wel zeker van?
- Ach! zoo u mijne ontroering gezien hadt, toen ik u dezen morgen herkende, dan zoudt u geen twijfel koesteren.
- Hoe? Het denkbeeld komt toch niet bij u op een huwelijk met mij aan te gaan?
- Als we van onze reis terug zijn en u er in toestemt.
- U vindt mij dus aanvallig! murmelde Patorne, totaal de kluts kwijt rakend door de hulde welke aan haar bekoorlijkheid werd gebracht.
Zij verdiende wel verschooning, de arme, van schoonheid misdeelde vrouw, want zulk een weelde had zij nimmer gekend. Het antwoord van haren hofmaker was dan ook geniaal.
- Of ik u bekoorlijk vind ...ik weet het niet. Sedert tien jaren vervolgt mij uw beeltenis. Het is of ik door u ‘bezeten’ ben. Al wat gij niet zijt, ik bedoel wat door u niet bezield wordt, komt mij onbeduidend voor... ik spreek niet van schoonheid of aanvalligheid... dit zijn zinledige woorden... Neen, u zijt voor mij het wezen van geluk, een uitvloeisel van het geheimzinnige, dat in een onverklaarbare toekomst ligt verborgen. Onze geesten zijn geschapen om zich te vereenigen, een onstoffelijke keten houdt ons onderling verbonden.
- Bravo! onderschreef Dick Fann, zulk een roerende toespraak is onweerstaanbaar.
Mme. Patorne was bepaald van hetzelfde gevoelen, want met een verzuchting liet ze hooren:
- Ja, ja, ik voel het dat u waarheid spreekt...; ik wil den naam vergeten, door wijlen mijn echtgenoot mij nagelaten. Ik begrijp helaas, dat die stap een
| |
| |
afdwaling is geweest van mijn geest. Ik draag een doopnaam, dien niemand nog heeft uitgesproken. En dien naam wil ik van nu af voor u dragen.
- Noem mij dien, murmelde Larmette, met iets weeks in zijn stem.
- Rosita.
- Oh! zei hij met warmte, wees dus mijne Rosita, zooals ik uw Victoriën zal zijn.
In minder dan geen tijd had Dick Fann zijn mikrophoon losgemaakt, de draden opgewonden en het toestel in zijn zak doen verdwijnen; vervolgens geruischloos over den parketvloer glijdend, bereikte hij de deur van zijn kamer, om zich daar voorshands op te sluiten.
Dienzelfden avond nog mocht de gewaande Watson de lieftalligheden ondervinden van den juwelier. Deze, aangezeten zijnde aan den disch met den ingenieur Botera en zijn tweede reisgezel, die antwoordde op den naam van Davisse, riep den chauffeur tot zich, noodzaakte hem een glas cognac te drinken van een fijn merk, onder het volkomen waarschijnlijk voorwendsel dat, wanneer eendracht macht maakt, het zijn voordeel kon hebben, zoo de equipages van de Dion en de Botera zich onderling hulp verleenden in de vreeselijke moeilijkheden, die zij gedurende den wedloop zouden ontmoeten.
Des anderen daags reeds kwam deze wederzijdsche bijstand tusschen den wagenbestuurder van Fleuriane en den ingenieur Botera tot uitvoering bij de inscheping hunner auto's aan boord van de pakketboot Touraine. Den dag daaraan volgende waren de beide machines geborgen, en zou de stoomer tegen twaalf uur namiddag zee kiezen bij opkomenden vloed.
Dick Fann, die zijn gezellen in den salon had achtergelaten, doorsnuffelde het heele vaartuig. Hij scheen niet op zijn gemak, nam nauwkeurig de aan boord komende passagiers op, de colli's aanbrengende kruiers, de vrienden en bloedverwanten, die hun betrekkingen uitgeleide deden.
Tegen kwart voor twaalf, terwijl hij ondanks zijn gewoon zelfbeheer, ten prooi was aan een gejaagdheid en onrust, die wel een natuurlijke verklaring vonden, keerde hij in den salon terug. Fleuriane was er met haar Patorne, die lieftallige oogjes knipte voor Victoriën Larmette, onderwijl deze een ernstig betoog hield over de wijze, waarop men den ontzaglijken wedloop om de wereld zou volbrengen, die alsnu zou beginnen.
Plotseling vertoonde zich een spoorwegbeambte, begeleid door een matroos, aan den ingang der zaal. De zeeman wees Fleuriane aan.
- Mejuffrouw Defrance, zei de besteller.
En onderwijl de jonge dame, die inmiddels was opgestaan, met blijkbare verwondering uitbracht: ‘Die ben ik!’ overhandigde de man haar een met touwtjes omwonden kistje, van onderscheiden lakstempels voorzien, met verzoek, als bewijs van ontvangst, haar handteekening te plaatsen op een betreffende kwitantie, waarna de beambte zich terstond verwijderde.
En terwijl de machine der Touraine haar machtig geluid deed hooren, als eerste waarschuwing voor achterblijvende passagiers, opende Fleuriane het collo.
Binnen het kistje bevond zich een enveloppe, waarin een papier, dat met een
| |
| |
zwaar handschrift was beschreven. Daaronder lagen een massa gesteenten door elkander opeengestapeld.
- Ordinaire corindons! liet Larmette op verachtelijken toon hooren.
Dick Fann beefde. Een vluchtige bleekheid overtoog zijn gezicht, zijn lippen bewogen zich, maar prevelden onhoorbaar:
- De ellendeling! Hij werpt het gevaar van zich en slingert dit op haar! Als zij nu maar niet het slachtoffer wordt van wat ik als een behendige handgreep heb aangezien!
|
|