| |
| |
| |
III.
Wie Sir Braddy was, aan wien Ginat zich ergerde.
Sir Braddy was het Grand-Hôtel binnengegaan door den ingang van den boulevard des Capucines, doch van kamer no. 4 had hij geen gebruik gemaakt.
Op de eerste verdieping aangeland, doorliep hij de gang, nam een lift, en na deze op de derde te hebben verlaten, dwaalde hij door verdere gangen, langs trappen, in een reeks van marschen en contra-marschen, waardoor hij den uitgang van het hôtel in de rue Scribe kon bereiken.
Maar zijn dwalen door het weelderig Parijsche lustoord kenmerkte zich door een uiterlijke verandering in zijn persoon, en wel zoodanig, dat de bespieder, die zoo even door Larmette op hem was afgezonden, hem niet zou herkend hebben.
De man die het Grand-Hôtel verliet, was Dick Fann. Strikt genomen, begrijpt men dat hij bril en pruik in zijn zak had laten verdwijnen; maar dat zijn groote overjas, zoo even nog donkerbruin, een grijze kleur had aangenomen, dat zijn zwarte hoed een fraaie beige tint had, dàt was geheel en al onverklaarbaar.
Alleen de kleedermakers en hoedenfabrikanten van Londen, die op aanwijzing van den detective dergelijke veranderbare kleedingstukken wisten te vervaardigen, zouden een nieuwsgierige, die naar de ontdekking van het raadsel streefde, hebben kunnen bevredigen.
De paletot was een geheel ondoordringbaar kleedingstuk met een dubbel front, zonder voering, dubbele zakken en had middelbare inwendige sluiting.
Door een wonder van onzichtbaar mechanisme kon de hoed als een handschoen worden omgekeerd, kortom, geen Sir Braddy was door deze gedaanteverwisseling meer te herkennen.
Met slenterenden pas richtte Dick zijn schreden naar den boulevard Haussmann, langs de gebouwen der Groote Opera, en geraakte aldus op de hoogte van een groot magazijn van elegante modes.
Langs het trottoir stond een auto-tax stil. Op het bankje lag een dagblad en een theeroos, achtergelaten door een inzittende, die zonder twijfel op dit oogenblik zich ophield in het magazijn.
Dick posteerde zich in de nabijheid van het voertuig. Bijna tegelijkertijd trad een jonge dame uit het etablissement op den auto toe. Bij de herkenning van den rechercheur maakte zij een lichte beweging van verrassing, maar zij stak hem hartelijk de hand toe, en beiden namen in het rijtuig plaats.
- Naar het bosch van Boulogne, om den grooten vijver, en terug langs de Place de l'Etoile! beval de Engelsman aan den chauffeur.
De auto rolde voort met Dick Fann en Mejuffrouw Fleuriane Defrance, want zij was het, zooals de lezer heeft begrepen.
- Kwam ik niet te laat? begon het jonge meisje.
| |
| |
- Neen, zoo is het goed. U hebt de aanwijzingen, die ik u dezen morgen bij ons afscheid gaf, allerbest opgevolgd. Zooals het nu is, kunnen wij eens praten, met de zekerheid, niet te zullen worden afgeluisterd.
Angstig zag zij op.
- Zij zijn dus...?
- Zeer bezwarend zijn de bewijzen, sprak hij met gedempt stemgeluid, alsof een nieuwe voorzorgsmaatregel noodig was. Ik ken den... Radiumkoning.
- U hebt hem bij Larmette ontdekt...?
- Het is Larmette zelf.
- Hij?
- Ja.
Er ontstond een diep stilzwijgen. Fleuriane was een en al verbazing.
- Hij! herhaalde het jonge meisje, hij...! Weet u het wel zeker?
- Beslist.
- Maar bedenk dat hij behoort tot een aanzienlijke familie, dat hij een vermogend man is, daar een rijke erfenis hem in staat heeft gesteld, de juweelenzaak op te richten.
Hij is een millionair, die zich arm waant. Het milliard trekt hem aan, hypnotiseert hem als 't ware. Om tot dat milliard te geraken, is hij tot alles in staat. De waanzin van het koningschap over het goud heeft hem aangegrepen. De geest bezielt hem der Amerikaansche vele-millioenen bezitters, wier eenig doel is, schatten op te stapelen, op cynische wijze de menschheid te onderdrukken en daarbij van meening zijn, een goddelijke zending ten uitvoer te brengen. Larmette behoort tot de soort van lieden die uit praalzucht spelen met fortuinen, welke door lijden, ondergang en broodsgebrek van duizenden zijner medeschepselen zijn bijeenvergaard.
De detective had zich opgewonden. Plotseling kalmeerde hij zich en besloot op snerpenden toon:
- Hij is een gevaarlijke gek.
- Vriend van de beroemde geleerden, die de werking van het radium op de corindons of zoogenaamde minderwaardige steenen ontdekten, murmelde Fleuriane, nog met een poging om de zoo juiste beweringen van haren metgezel te ontzenuwen.
Hij schudde zachtkens het hoofd.
- Herinner u mijn eerste rapport, Mejuffrouw. Heb ik er niet op gewezen, dat het denkbeeld van een Radiumsyndicaat moest wortel vatten in de omgeving der mannen van de wetenschap?
En daar zij het hoofd liet zakken:
- Twintig jaren zullen noodig zijn om het fortuin in radium voor de menschheid te herstellen. Gedurende twintig jaren is Larmette meester van de gedaantewisseling der corindons... En daarin ligt het begeerde milliard.
Op zachteren toon vervolgde hij:
- Ik wil u overtuigen, want het gevaar dreigt van zijn kant. Zichier wat ik tijdens mijn vluchtige inspectie heb bemerkt. De vertooning van een diefstal
| |
| |
was goed op touw gezet. De officieele politie moest er bij inloopen. De verdwenen steenen zijn door Larmette en zijn compagnons zoogenaamd ontvreemd... Zij hebben ze eenvoudig van plaats doen verwisselen, en zooals met alle eenvoudige zaken, zal niemand op dergelijken kunstgroep bedacht zijn.
- Van plaats verwisseld, zegt u? Maar dan kan men ze toch vinden?
- Wel, heel gemakkelijk. Ze liggen in een ongesloten lade... ik heb er van in handen gehad.
De blikken der Canadeesche staarden als van een krankzinnige.
- U onderstelt, vervolgde Dick Fann, dat een arrestatie alsnu gemakkelijk is, Mejuffrouw... Laat mij u van dezen waan genezen. De steenen zijn onherkenbaar. Ze zijn blootgesteld geweest aan de warmte van een electrischen oven, die, zooals ge weet, de eigenschap bezit, ze te ontkleuren en ondoorschijnend te maken. Ze zullen in dien toestand blijven, tot op den dag het Larmette zal behagen, door middel van het radium, hun den oorspronkelijken glans terug te geven. Voor het oogenblik hebben ze den schijn van gewone corindons aangenomen.
En daar zij den spreker aanzag met iets van twijfel in haar blik:
- Ik verzeker u, dat het zoo is, zei hij droogjes.
- O maar, haastte zij zich te antwoorden, ik geloof u, ik wil u gelooven, alleen... ik begrijp het niet.
Reeds had hij zijn opwelling van kwade luim onderdrukt.
- Ik heb ongelijk. Mejuffrouw, u kunt den toeleg niet begrijpen ...maar ik sta er op, u te overtuigen en zal u niets verbergen. Wat was de beweegreden van deze gesimuleerde inbraak?... Den dief van het radium in den onaanvechtbaren toestand te brengen van te zijn een bestolene der corindons.
- Ja, ja, zei ze met gefronste wenkbrauwen, terwijl haar geheele persoon de inspanning verried van onafgebroken oplettendheid.
- Er viel te bewijzen, zonder te veel te bewijzen, want daarmede wordt niets bereikt. Zoo men tegelijkertijd de corindons van waarde en de ordinaire gesteenten had ontvreemd, zou men den houder van het gestolen radium maar al te gemakkelijk hebben onderkend. Het ware een onhandigheid geweest, die niet is te verwachten van den kant der beschuldigden, die de plundering der groote werkplaatsen van de wereld hebben voorbereid en tot uitvoering gebracht. Vandaar de gedaanteverwisseling der steenen en de noodzakelijkheid voor de misdadigers, om de aandacht te vestigen op de onverholen verachting, door de gewaande dieven aan den dag gelegd voor minderwaardige steenen. Zij zijn daarbij niet in gebreke gebleven. Van den anderen kant liet de maatregel toe, de corindons onder zich te houden. De electrische oven in de eerste plaats, vervolgens het radium, en de toeleg was gelukt.
- Er begint licht voor mij te dagen, murmelde Fleuriane met ontroerde stem... Ik zie en bewonder de macht van het brein, dat dergelijke verwikkelingen kan voorzien.
Een lichte blos kleurde de wangen van Dick Fann, doch hij vervolgde:
- Ik heb de glanslooze corindons gezien, die oogenschijnlijk hun waarde hadden verloren. Een afgezant van Dick Fann had in opdracht den schelmen vrees
| |
| |
aan te jagen, hen aan te zetten tot de valsche handgrepen die voorzien waren. Men heeft mij een blik gegund op de steenen, hun aantal genoemd, dat bovenmatig de ontvreemde corindons overtrof.
- Bovenmatig, maar dan...?
- Het pleitte voor de nauwkeurigheid van mijn vermoedens... Een firma als Larmettte & Co. overlaadt zich niet met goedkoope gesteenten... Bij uitzondering slechts zet zij dergelijke van de hand... Een voorraad van honderd à honderdvijftig dezer prullen is ruim voldoende. Maar de laden bevatten een hoeveelheid van veertienhonderdvijftig, wat zich laat begrijpen door de bijvoeging van de dertienhonderd gestolen en veranderde steenen.
Nu werd de zaak helder voor het begrip van Fleuriane, haar gelaatsuitdrukking weerspiegelde haar gedachten. Dick Fann merkte het op; met een glimlach van voldoening zei hij:
- Daar ik mij als handwaarzegger had uitgegeven, heb ik de handlijnen der firmanten onderzocht. En onderwijl ik kwakzalverachtige phrasen ten beste gaf over de lijnen van hun handen, bemerkte ik daarin eenige lichte sporen, die de hanteering van den electrischen vuurhaard had achtergelaten.
- Wat zègt u?
- De waarheid, Mejuffrouw. Welke voorzorgen men ook neme, deze onvermijdelijke sporen laten zich een twee- à drietal dagen gelden. Ik wist het en zocht er naar, daarom heb ik ze ook gevonden. Maar de meest formeele schuldbekentenis was wel de onrust, die bijwijlen zich afteekende op de gezichten der compagnons van Larmette en de gebiedende oogwenken van dezen laatste aan het adres zijner medeplichtigen.
- Hoezoo? in uw bijzijn waren zij onvoorzichtig genoeg...
Andermaal glimlachte de rechercheur.
- Ik boog me op dat oogenblik over hun handen... en volgens hun opvatting
- ik moet hun recht laten wedervaren - was het normaal onmogelijk hun gezichten te zien.
- Komaan, zuchtte het jonge meisje, ik begin er weer niets van te begrijpen.
- Omdat u mij den tijd niet gunt, mij nader te verklaren. Normaal, zei ik, kon ik hen niet zien, maar ik bezat een abnormaal middel, waarop zij niet verdacht konden zijn.
Hij tastte in een zijner zakken en liet de dame den vreemdsoortigen bril zien, die zoozeer den heer Ginat had geïntrigeerd.
- Dit was het middel.
- Wat is dat?
- Een optisch, toestel, weleer uitgedacht voor een mijner vrienden, die door een ongeluk in het laboratorium bijna van zijn gezicht was beroofd. Alle voorwerpen verdubbelden voor hem, en dat bracht verwarring in zijn waarnemingsvermogen. Op den rand van het montuur waren prisma's gezet, wier combinatie de dubbele beelden slechts tot een enkel herleidde. Prisma's met weerkaatsingvermogen laten goed zien al wat naast mij, zelfs achter mij voorvalt. Wanneer ik mij dus voorover buig, zie ik duidelijk het getal der personen, die vóór mij
| |
| |
staan en die, mijn standpunt in aanmerking nemende, zich overtuigd houden, dat ik van hen niets anders zien kan dan de voeten.
En den bril wegbergend:
- Ik moet me haasten... onze rit om den vijver loopt ten einde. Binnen weinige minuten nemen we afscheid van elkander... Ik kan er nog bijvoegen, dat een bediende van Larmette mij gevolgd in naar het Grand-Hôtel en aan het bureau zich geïnformeerd heeft naar de kamer, door Sir Braddy bewoond. Dezen avond verlaat ik Parijs om naar Engeland terug te keeren.
- Wat? Gaat u vertrekken?
Schrik lag in Fleuriane's vraag. Hij stelde haar spoedig gerust.
- Ik moet wel. Larmette weet, twijfel er niet aan, dat u tot mij gekomen zijt. Om hem gerust te stellen, verwijder ik mij. Maar trek u dit niet aan. Ik vergezel u op de rondreis New-York - Parijs. Alleen ben ik dan niet meer Dick Fann, ik heet dan Watson, de getrouwe wattman, dien gij hebt geëngageerd.
Op het woord geëngageerd, dat in Canada, zooals in alle landen onder Engelsche heerschappij, verloofde beteekent, bloosde Fleuriane, haar oogen drukten eenige verwarring uit. Zonder dit te bemerken, vervolgde Dick:
- Mijn jongen, Jean Brot, zal morgen in uw dienst treden. Het is een Parijsche guit, maar van goed ras, eerlijk en trouw, daarvoor sta ik borg. Hij zal een oogje houden op Madame Patorne en haar op ieder valsch spoor brengen, dat zij in haar zotheid aan onze tegenstanders moet openbaren.
- U vergeet niet, bracht Fleuriane op bewogen toon in het midden, dat de auto-rit binnen zes dagen zal plaats hebben?
- Na den vijfden dag zult u aan den trein van zeven uur, Lyon-Mediterrannée, uwen chauffeur Watson opwachten.
- Aan den Lyon-spoorweg?
- Ja, Watson woont te Mäcon; hij moet dus van Mäcon komen.
- Ha zoo! Hij bestaat dus?
- Natuurlijk. Zonder dat zou het minste onderzoek onzer tegenstanders - en naspeuringen zullen zij doen, want het zijn wantrouwende lieden - het geringste onderzoek, zeg ik, hun het bedrog openbaren.
- Maar als u zijn naam aanneemt, zal men hem uitvinden.
- Dat niet. Watson is een zwijger, die zeer eenzelvig leeft, en niemand in het vertrouwen neemt. Ik heb indertijd een hartverdriet bij hem ontdekt, maar dit leed zal, dank zij enkelen woorden die ik een derden persoon heb ingefluisterd, een einde nemen. Ik dacht daarmee een goed werk te verrichten, dat u ten goede zal komen ...Watson zal binnen vijf dagen in alle stilte zijn verblijf verlaten en naar Ouargla gaan in Algerië.
- Waarom juist naar Ouargla?
- Om zich bij dien derden persoon te vervoegen. Dring niet verder aan... Daarin schuilt een geheim, dat mij niet behoort. Onthoud alleen, dat hij ons van dienst zal zijn.
De Triomfboog verhief zich voor de oogen der sprekers. Nog enkele wentelingen der wielen, en de auto-tax geraakte in den grandiosen kring van de Place de l'Etoile.
| |
| |
- Alles is dus goed afgesproken, Mejuffrouw, murmelde de detective. Dick Fann zegt u vaarwel. Na een vijf dagen zal Watson u zijn hulde aanbieden.
En zonder het jonge meisje tijd te gunnen voor een antwoord, boog hij zich naar het portier:
- Stoppen, wattman!
Het rijtuig stond stil. Dick drukte het handje dat hem werd toegestoken, en verwijderde zich met versnelden pas in de richting van de Avenue Wagram, terwijl de auto Fleuriane naar haar verblijf voerde.
De aanvallige Canadeesche gaf zich eenige oogenblikken aan hare overpeinzingen over. In haar hart gevoelde ze zekere spijt, die haar geen verwondering haarde. Met leedgevoel herinnerde zij zich Dick Fann niet te kennen te hebben gegeven, welk nu vertrouwen hij haar had ingeboezemd.
Tegen acht uur in den avond van dien dag hadden twee mannen post geval op het trottoir vóór den ingang van het Grand-Hôtel. Zij hielden zich op onder de boomen langs den boulevard des Capucines, maar hun oogen begluurden nauwkeurig alle personen die zich in de helder schitterende verlichting van het etablissement vertoonden.
- Denkt ge dat hij komen zal? vroeg fluisterend een der nieuwsgierigen, in wien men den bediende had kunnen herkennen, die Sir Braddy op de hielen was gevolgd, toen deze het magazijn van de rue de la Paix had verlaten.
- Ik hoop het, antwoordde de andere op denzelfden toon. Hij is me in den loop van den dag niet gesignaleerd... Als de handwaarzegger zich dus niet heeft vergist, kan deze duivelsche Dick Fann van avond wel komen opdagen.
- Jaagt hij u onrust aan, mijnheer Larmette?
- Ik behoor niet tot de herten, die op hun pad de lucht insnuivend van een hazewind, plotseling de kluts kwijt raken.
De sprekers gingen met hun waarnemingen voort. Plotseling sprongen ze op. In de zee van licht teekende zich de gestalte af van een man, die een beigen hoed droeg en in een grijze overjas was gehuld. De pas aangekomene trad, als een goed bekende met het Grand-Hôtel, de vestibule binnen en richtte zijn schreden naar een der trappen.
- Daar is hij, Mijnheer Larmette.
- Drommels! ik zie hem wel... Ik heb heel veel lust hem in een gesprek met zijn vriend Sir Braddy te verrassen.
- Zal hij niet verwonderd staan, u te ontmoeten?
- Welneen. Het is een heel natuurlijke stap, dien ik ga doen. Als bestolene wit ik weten of er kans bestaat dat de dieven geknipt worden.
Er lag ironie in deze woorden.
- En dan... Zie eens. Davisse, zou je 't niet interessant vinden, uit zijn eigen mond te vernemen wat hij voornemens is tegen onze waarde inbrekers te ondernemen?
- Wel zeker... maar gevaarlijk is het ook.
- Bah! Het heele leven is één afwering en al van tallooze gevaren... Altijd
| |
| |
front maken, dat is de ware tactiek... Als Dick Fann mistast, laten we hem loopen. Maar als hij het pad der waarheid mocht betreden, dan, ha! dan..
In den toon van Larmette lag ditmaal een bedreiging.
- Wat, Mijnheer Larmette, zoudt u dan tot krachtige middelen uw toevlucht nemen?
Met schamperen lach antwoordde de patroon:
- Eenige duimen lang staal, goed tusschen de ribben aangebracht, leggen een verklikker dra het stilzwijgen op..., en de brave apachen, die de voorzienigheid zijn der politie, nemen alle verantwoordelijkheid op hun breeden rug ...Beslist ga ik Sir Braddy opzoeken. Wacht me in de glazen galerij... en bestel een of andere consumtie.
Terstond begaf hij zich in het hotel.
Dick Fann was inmiddels op de eerste verdieping aangeland. Vóór de deur no. 4 stond hij stil, vergewiste zich, dat de gang ledig was en stak alstoen geruischloos den sleutel in het slot. De deur ging open. Behendig sloop de politieman door de opening, sloot het beschot achter zich, schoof een grendel er voor en liet een luid ‘Ai’ hooren.
- Larmette is beneden, mompelde hij. Hij zal bepaald naar boven gaan, want hij is een brutaal heer... Hij denkt Braddy met mij in gesprek aan te treffen!... Ik kan hem die personen maar één voor één voorstellen, en toch is het zaak, dat hij geen argwaan koestert.
Het appartement was niet ruim van omvang, een slaapvertrek, waarvan het hooge venster uitzicht gaf op het balcon, met een toilet-kabinet er naast.
Dick trad dit laatse binnen. In een ommezien was de pruik op zijn hoofd, prijkte de gouden bril op zijn neus, die hem weer de gestalte van Sir Braddy terug gaven. Hij beschouwde zich in den spiegel boven de waschtafel, overtuigde zich dat de vermomming volkomen was, en vervolgens in de slaapkamer terug keerend, hing hij zijn overjas op aan een haak, met de kastanjetint buitenwaarts, hervormde zijn grijzen hoed in de zwarte kleur, en plaatste dezen boven zijn demi-saison.
- Ziezoo! verluidde hij, ik ben klaar.
Dit zeggende liep hij op het venster aan, dat hij opende... vervolgens naar de deur terug gaande, die toegang gaf tot het vertrek, schoof hij den grendel weg dien hij zoo even er op had gedaan.
- Larmette mag me nu overvallen, ik ben gereed hem te ontvangen.
Deze verschillende bewegingen waren met bewonderingswaardige snelheid ten uitvoer gebracht. Dick Fann kwam terug in de slaapkamer, plaatste zich aan een tafeltje, haalde uit zijn zak twee of drie brieven te voorschijn, die hij er op neerlegde, nam een blad postpapier uit de mappe en schreef aan het hoofd daarvan:
Aan Zijne Excellentie Lord Algoun,
Correspondeerend lid van de Geological en Chemical Society.
Er werd zachtjes aan de deur getikt. De detective glimlachte. Maar toen hij ‘Binnen’ riep, draaide de deur reeds op haar hengsels, en trad de heer Larmette op hem toe.
- Hé! Mijnheer Larmette, als ik me niet vergis?
| |
| |
De juwelier gaf geen antwoord op den uitroep van den gewaanden Sir Braddy. Met verbaasden blik zag hij om zich heen, hij gluurde door het vertrek, vestigde zijn aandacht een oogenblik op het kabinet, waarvan de open deur hem van de volslagen leegte overtuigde.
- U komt om nieuws te hooren? vervolgde Braddy onvervaard... Veel zaaks is het niet! Dick Fann zal zich niet met het onderzoek kunnen inlaten... Hij heeft tijding uit Londen ontvangen aangaande een geval van gewicht... En drommels, zijn tegenwoordigheid is in Londen vrij wat noodiger dan in Parijs... Hij wacht op een sein van de telephoon van het Groot-Commissariaat Scotland Yard, om te weten wanneer hij moet vertrekken...
Larmette was er in geslaagd, zijn teleurstelling meester te worden.
- Dat is wel jammer, heel jammer, mompelde hij... Ze hebben me zoo hoog opgegeven van dien Dick Fann... Ik had hem graag ontmoet, hem uit mijn naam en van mijn compagnons een premie willen toezeggen...
- Hij is naar Londen terug ontboden...
- Misschien zal het cijfer er van hem op zijn besluit doen terugkomen?
- Dat geloof ik niet. Dick Fann is voor zoo iets niet aangelegd. Zijn heerschende karaktertrek is voldoening te verschaffen aan zijn eigenliefde...
- Doet er niet toe, ik geloof als ik hem mocht ontmoeten...
- U hadt iets vroeger moeten komen, Mijnheer Larmette... Geen drie minuten geleden was hij nog hier.
De oogen van den juwelier vlamden.
- Wel zoo, was hij hier... Ik had er een voorgevoel van. Het wilde me voorkomen, dat ik hem in de vestibule, nog geen kwartier geleden, herkende aan zijn portret in de geïllustreerde bladen. Ik heb me te lang opgehouden aan het informatie -bureau om inlichtingen te verkrijgen omtrent uw logies...
Hij sloeg zich voor het voorhoofd, als door een plotseling invallende gedachte getroffen.
- Ik begrijp waarachtig niet, dat ik hem niet ontmoet heb.
Hij zweeg plotseling. Sir Braddy liet een gesmoord gegrinnik hooren.
- Met uw welnemen, zei deze, met moeite zijn vroolijkheid kunnende bedwingen, maar u kondt zijn pad niet kruisen.
- Hoezoo niet?
- Wel neen, mijn waarde heer, neen, dat was niet mogelijk. Dick Fann gaat van het denkbeeld uit, dat hij, op grond van zijn reputatie, erg bespied wordt door hen, die iets van hem hebben te vreezen. Ik kan nu niet anders doen, zegt hij, zoo ik iets op hen vooruit wil hebben, dan hen aanhoudend verrassen, zelfs in gewone tijden, wanneer er geen sprake is van onderzoek. En hij gaat zijn eigen gang, treedt een huis binnen en verlaat het langs een weg, waarop niemand verdacht is. Aanvankelijk was dit bij hem een gril, nu is het een gewoonte.
Larmette luisterde met van verwondering wijd gespalkte oogen naar eene uitlegging, welke hem op den natuurlijksten toon der wereld werd gegeven.
- Ja, ja! besloot de handwaarzegger, een eigenaardig heerschap is mijn vriend Dick Fann!
| |
| |
- Welken uitgang heeft hij ditmaal dan gekozen? vroeg de juewlier zoo onverschillig mogelijk.
De gewaande Braddy wees op de geopende balcondeur.
- Door het venster...?
- En langs het balcon, voleindde de man met den gouden bril, weer lachend. Toch kunt u hem ontmoeten.
- Waar? Wanneer? vroeg Larmette begeerig en ietwat van de wijs gebracht door dit vreemdsoortig gesprek.
- Van avond om negen uur, aan de telephoon van het Grand-Hotel.
En veinzende geen acht te slaan op de onthutstheid van den bezoeker, vervolgde Sir Braddy:
- Ja, hij heeft met Scotland Yard een afspraak, om het tijdstip van vertrek naar Londen te bepalen. Mijn valies is gegespt, mijn hotelrekening betaald... want...
- Gaat u ook vertrekken?
- Zeker! Zeker! Maar ik ben niet matineus, en als het bevel voor morgen luidde, dan vetrok ik dezen avond nog per Engelschen trein van tien uur. Ik zon dan te Londen aankomen op het oogenblik dat Dick Fann Parijs verlaat, en op mijn gemak een slaapje doen, voordat hij me weer in het touw zet.
Larmette luisterde niet meer. Hij raadpleegde zijn horloge.
- Vijf minuten vóór negen... U weet het bepaalde uur van de telephonische mededeeling?
- Allernauwkeurigst. Dick telephoneerde me dezen namiddag. Zoo even nog heeft hij het mij mondeling bevestigd.
- Dan ga ik naar het telephoon-compartiment.
- Ik zal u niet ophouden, want de minuten wachten niet.
Daarop wisselden de twee mannen een groet, en de juwelier verliet het vertrek.
Hij was nauwelijks verdwenen, of Sir Braddy sloot de balcondeur af, verborg pruik en bril in de zakken van de overjas die hij aantrok, de grijze stof buitenwaarts. Daarop zijn hoed nemend, veranderde hij dezen in beige kleur.
Zachtjes opende hij den uitgang, verzekerde zich met scherpen blik, dat Larmette wel degelijk zich had verwijderd, en vertrouwende op de veiligheid van den weg, sloop hij naar buiten.
De juwelier was er voorzeker niet op bedacht, hem in dit uur te bespieden. Geheel op een dwaalspoor gebracht door het kalm betoog van den gewaanden Braddy, begaf hij zich zonder eenige achterdocht naar het telephoon-kabinet, met het eenig verlangen, zich even te verzekeren dat Dick Fann was vertrokken. Als deze man zich had verwijderd, viel er voor hem, Larmette. niets meer te vreezen. Het was de heroverde vrijheid, de mogelijkheid om de uitvoering voort te zetten van het plan dat de detective had doorschouwd, zonder dat zijn tegenstander dit vermoedde.
In de glaswaranda vergastte de bediende zich aan een glas sorbet.
- Het telephoon-kabinet? gaf Larmette te kennen.
- Daar ginds, aan het einde der zaal...
| |
| |
En met een bedeesde nieuwsgierigheid waagde hij de vraag aan den patroon:
- Nogal tevreden over uwe ontmoeting?
- Misschien... Maar hebt gij Dick Fann niet gezien?
- Hoe kon ik dat, nu u met hem op de eerste verdieping waart?
Met wrevel op zijn gezicht haalde de juwelier de schouders op. Hij vond zijn medeplichtige een stommerik. Hij vergat echter dat hijzelf, een kort oogenblik te voren verklaard had den detective bij Sir Braddy te zullen ontmoeten, en herinnerde zich niet meer zijn eigen verbazing bij het vernemen van Dick Fann's onverwacht heengaan.
- Die Engelschman is een echte aal, bromde hij. Men kan hem aantreffen waar men hem niet verwacht, en hij verschijnt niet ter plaatse waar men hem wacht...
- Zeer zeker, patroon, stemde Davisse toe, eenigszins in de war gebracht door de woorden van den spreker, waarvan hij den zin niet snapte.
De juwelier zette een hooge borst. De man van wien hij sprak, ging hem juist voorbij, op weg naar de telephoon. Instinctmatig volgde hij dezen op de hielen.
Op hetzelfde oogenblik sloeg de klok der vestibule negen uur. Op drie schreden afstand hoorde Larmette Dick Fann aan den chef van de telephoon het volgende zeggen:
- Heeft men u van Londen nog niet opgescheld?
- Neen, Mijnheer.
- Men heeft mij een appèl aangezegd tegen negen uur.
De waarschuwende schel liet zich niet wachten en maakte aan het gesprek een einde. Met een sprong was de beambte bij het toestel.
- Uw naam? vroeg hij den Engelschman.
- Dick Fann.
- Accoord, wil u de gehoorbuizen maar nemen!
En hij verwijderde zich, terwijl hij de deur van het kabinet achter den detective afsloot.
Stilzwijgend stopte Larmette een twintigfrankstuk in de hand van den geëmployeerde, die tot aan den grond een buiging maakte, en onderwijl leunde de juwelier met zijn oor tegen het paneel der deur van het telephoonvertrek.
De detective echter sprak met duidelijke stem, als iemand die geen geheimen had te verbergen. Hij zei:
- Allo! Allo! ik luister.
- Ha zoo! is u het, waarde heer... wij vertrekken dus?
- Dat is afgesproken! Morgenochtend. Ik zal tegen etenstijd te Londen zijn. De bizondere omstandigheden der zaak zal ik wel van u vernemen... Jawel, jawel, alles gaat naar wensch... Ik was op het punt hier te Parijs me te gaan bemoeien met een allerzonderlingsten diefstal, doch op ontvangst van uw telegram, zie ik er van af.
| |
| |
- Jawel, zeker, het was belachelijk, maar ik heb nu eenmaal een hekel aan werkeloosheid. Enfin, ik zal onzen braven Sir Braddy waarschuwen... Hij is een handwaarzegger met allerschranderst doorzicht, maar een langslaper zonder gelijke... dezen avond nog zend ik hem uit op verkenning. Tot morgen dus.
Het gezicht van Larmette glansde alsnu van genoegen. Het vertrek van Dick Fann werd hem ontwijfelbaar bevestigd. IJlings verschool hij zich naast het kabinet en verdween op het juiste oogenblik achter de deur er van, toen deze open ging, en Dick Fann te voorschijn trad.
Deze doorliep met versnelden pas de vestibule en bereikte de trap, naar de eerste verdieping leidend. Andermaal trad hij kamer no. 4 binnen, keerde zijn overjas en hoed om, zette pruik en bril weer op en was voor de zooveelste maal Sir Braddy. En na met deze vermomming gereed te zijn gekomen, schelde hij, beval den aankomenden bediende zijn valies naar beneden te dragen en een rijtuig te laten voorkomen.
Zelf daalde hij bedaard de trappen af, nam in den bestelden fiaker plaats, gaf den bediende zijn fooi en liet achter den kolossalen bril zijn oogen gaan over de omgeving.
Hij bespeurde Davisse, Larmette's handlanger, gereed een auto-tax te bestijgen.
- Goed, mompelde hij, de medeplichtige is alleen. Larmette is gerust gesteld, nu hij een verdere bespieding van mijn persoon overbodig acht... Komaan, alles loopt best van stapel.
Een achtelooze houding aannemend, riep hij den koetsier het gewone ‘Vooruit!’ toe.
Tegen 9.50 precies steeg de gewaande Sir Braddy aan het station Noorderspoorweg af, haastte zich naar het plaatsbureau en nam een kaartje eerste klasse naar Londen, zoozeer verdiept in zijn doen, dat hij niet lette op Davisse, die als het ware naast hem staande, scherp toeluisterde.
Met het kaartje in de eene hand, zijn valies in de andere, liep hij het perron op, hield een viertal beambten tegen, met het verzoek hem den Engelschen trein aan te wijzen, ontdekte dien eindelijk, en snelde een doorloopenden wagen binnen. Eenmaal daar aangeland, glimlachte hij, inwendig zich verkneukelend.
- Altijd nog maar geen Larmette... In mijn draaien en wenden zou ik toch de lucht van hem hebben gekregen... Zijn trawant is bij het controle-hek der kaartjes blijven staan. Een verderen gang schijnt ook hij onnoodig geoordeeld te hebben... Komaan, er blijft me nog over voor het vertrek van Dick Fann aanstalten te maken.
Met eenige vaardige handgrepen had hij de overjas weer de grijze kleur doen aannemen, was de hoed beige geworden, waren pruik en bril verdwenen, en zat de detective in den trein. Intusschen kwamen andere passagiers in den wagon. Dick sprak een van hen aan met de vraag:
- Deze trein stopt toch wel te Amiëns?
- Welneen, Mijnheer, luidde het antwoord. Engelsche dienst. Regelrecht tot Abbeville... De volgende trein vertrekt tien minuten later naar Amiëns.
| |
| |
Met eenige vage dankbetuigingen greep de Engelschman zijn valies, steeg uit naar den overkant en stapte in een naastbij staanden trein. Honderden reizigers doen aldus iederen dag, het kon derhalve niemand bevreemdend voorkomen.
En toen de Engelsche sneltrein zijn gefluit liet hooren en een rookwolk had uitgeblazen, stak Davisse, goed en wel overtuigd dat zijn ‘reiziger’ Parijs had verlaten, een sigaar op en verwijderde hij zich, de handen in zijn zakken, zonder er op bedacht te zijn, dat op ditzelfde oogenblik Dick Fann door het Bagagemagazijn het station verliet en een rijtuig nam, dat hem terugbracht naar de rue Juliette-Lambert.
Des anderen daags werd dit tooneel herhaald. Davisse stond andermaal, om het met zich zelf goed eens te worden, op den uitkijk. Maar dezen keer verwijderde Dick Fann zich werkelijk met den trein waarin hij plaats had genomen. Eenmaal op weg, mompelde de beschermer van Fleuriane:
- Larmette is het spoor bijster... Het komt er nu op aan het jonge meisje te redden.
|
|