| |
| |
| |
II.
Een vreemdsoortige diefstal.
- Welnu, Mijnheer Ginat?
De vraag werd gefluisterd. Dick Fann had zich tot den nieuw aangekomene gekeerd.
- Welnu, mijn waarde heer, begon de aangesprokene, ik vraag allereerst verschooning dat ik u kom storen...
- Onnoodig... Beleefdheidsformules veroorzaken tijdverlies, en de misdadigers profiteeren er van om het hazenpad te kiezen. Laten we dus het hart der kwestie aanvatten. U komt van een onderzoek resultaat en wenscht mijn advies te vernemen.
De oogen van den Parijschen agent drukten verbazing uit.
- Hoe weet u dat ik van een onderzoek kom? mompelde hij.
- Al te eenvoudig, inderdaad. Uwe vraag vat ik als kortswijl op.
- Ik verzeker u van niet.
- Dan zal ik u antwoorden: U zijt zeer keurig op uw kleeding, Mijnheer Ginat. Zoo u uw eigen appartement hadt verlaten, zou uw kostuum niet de lichte sporen dragen van stof, die ik bespeur op uw mouwen, op de panden van uw jaquet. En op levendiger toon:
- Ja, kijk maar eens op uw schouder, er ligt een schitterend weefsel op, dat van een spinweb afkomstig schijnt.
- Waaruit u opmaakt?
- Dat u een slecht onderhouden vertrek hebt onderzocht, waarschijnlijk onbewoond.
De bezoeker van Dick Fann kon van zijn verbazing niet bekomen.
- Waarom juist een vertrek, en niet een fabriek, een kelder...?
- Dan zou het stof er zóó niet uitzien, niet zoo fijn, Mijnheer Ginat.
En met een glimlach, waarin een zweem van ironie, vervolgde de liefhebber-detective:
- Ik zeg: beslist een onbewoond vertrek... Om in dergelijke plaats u op te houden, moeten er feiten zijn voorgevallen, die op aangrezende lokalen invloed hebben gehad... op bewoonde kamers. Gevolgtrekking: Een diefstal door muurbrekers gepleegd. Deze industrieelen opereeren enkel bij bewerkers of houders van goud of edelgesteenten, de slachtoffers zijn bankiers of juweliers.
Het gezicht van den heer Ginat was ontsteld. In een zonderlinge mengeling wisselden verbazing en misnoegdheid zich er op af.
- Jawel... zoo is het... ik heb het appartement, dat aan het byouterie-magazijn grenst, bezocht... ben zelfs door het gat gekropen dat de dieven hebben geboord... Daardoor zal ik mijn kleeding hebben bevuild... Maar nooit zal ik begrijpen,
| |
| |
hoe u met dat enkele stofdeeltje den spijker op zijn kop hebt geslagen, bromde hij.
- Goed, zei Dick kalm... Mijn gevolgtrekking is dus juist. Dat is het voornaamste en wint eenige minuten over en weer praten uit. De naam der bestolenen?
- Larmette & Co.
- De groote juweliers van de Rue de la Paix.
- Nauwelijks drie maanden gevestigd...
Een vluchtige glimlach ontspande de trekken van den detective, maar terstond zijn ernst hernemend:
- Welke aanwijzingen hebt u gevonden?
- Geene.
- Oh! Mijnheer Ginat, als u mij iets verbergt, zal ik tot mijn leedwezen u hoegenaamd niet van nut kunnen zijn.
De agent stampvoette ongeduldig.
- Mijn tegenwoordigheid hier bewijst u, dat ik geen gat zie in deze netelige zaak... U weet dat de magazijnen van Larmette & Co. gelijkvloers gelegen zijn aan de straat van het huis; de eerste verdieping is vacant. In die lokaliteit zijn de schelmen doorgedrongen... Hoe? Wanneer? Daar ligt het geheim. Niemand heeft iets gezien of gehoord. Ik heb huisbewaarder, huurders, bedienden, personeel, naburige winkeliers ondervraagd... Geen licht, geen licht, en toch bestaan de boeven, het bewijs er van is dat zij de zoldering hebben doorboord, door die opening in de gaanderijen van Larmette zijn geraakt en dat zij...
Met woedend gebaar balde Ginat zijn vuisten.
- Er komt nog een complicatie bij. De schoften hebben onder de juweelen een keuze gedaan.
Een nieuwe flikkering van voldoening lichtte op in Dick Fann's oogen, maar werd door zijn bezoeker niet opgemerkt. Met gemaakte onverschilligheid bracht deze in het midden:
- Natuurlijk hebben ze de steenen van groote waarde meegenomen.
- Ditmaal is u de plank mis, mijn waarde heer Fann! riep de agent met blijkbare zelfvoldoening. Zij hebben steenen van ondergeschikte orde buitgemaakt: robijnen, topazen saffieren ent. en de diamanten nauwgezet ontzien. Wat zegt u daarvan?
De detective wreef zich onwillekeurig de handen.
- Zijt u tevreden? vroeg de heer Ginat, die deze beweging opmerkte.
Maar zonder twijfel lag er zijn gastheer niets aan gelegen, hem zijn meening bloot te leggen, want zijn gelaat betrok, en op aarzelenden toonde morde hij:
- Zeer vreemd, inderdaad... Ik zou het terrein wel willen onderzoeken.
- Niets gemakkelijker. Ik zal u geleiden en u aan de heeren voorstellen.
Alsof een plotseling denkbeeld bij hem oprees, schudde Dick Fann het hoofd.
- Neen, ik heb te Parijs een schuilplaats gezocht, omdat ik zeer vermoeid was...; ik wil mijn herstel niet in de waagschaal stellen, door mij te bemoeien met een zaak, die ik zeer aantrekkelijk vind.
- Al te geheimzinnig, niet waar? fluisterde Ginat, wiens gezicht verhelderde.
En werkelijk, hoewel de agent een bondgenoot er mee verloor, wiens bekwaam- | |
| |
heid de bewondering gaande maakte van de Europeesche politie, gevoelde hij een ijdele vreugd bij de gedachte dat deze opzag tegen een onderzoek, waarvan hij zelf geen steek begreep. Het gevoelen was menschelijk. Ook de agent was een mensch. Daarom beving hem een huivering, toen Dick Fann hernam:
- Toch wil ik tot uw welslagen medewerken.
- Zonder u met de zaak te bemoeien...?
- Zonder mij persoonlijk er mee in te laten, waarde heer Ginat. Ik zal een vertrouwd vriend verzoeken, zich naar Larmette & Co. te begeven. Verwittig hiervan deze laatsten, en zie van hen te verkrijgen, dat zij zich aan het onderzoek onderwerpen van mijn vriend Sir Braddy, die een verbazend handlijnenlezer is.
- Een handwaarzegger? herhaalde de agent verbaasd.
- Ja... Met ongelooflijke helderheid leest hij in de lijnen der hand en...
- Kan hij in de handpalm der bestolenen den naam lezen der dieven? spotte de heer Ginat op verachtelijken toon.
Dick Fann hield zich of hij de ironie niet opmerkte.
- De namen niet, waarde heer, maar zekere toevalligheden, die u misschien op het spoor zullen brengen. Dikwerf heb ik aan hem het begin van mijne nasporingen te danken gehad.
- Zoo!... zoo!... zoo!...
De Fransche politieman bracht deze uitroepen op drie verschillende tonen uit. Er lag een oneindige voldoening in. Deze Engelsche detective, die alle politiemannen naar de kroon stak, deze geniale man van het gild, een witte raaf, erkende een medewerker..., voorzeker een van de bovenste plank, omdat aan hem de eerste terreinverkenning zou worden opgedragen.
De heer Ginat zou partij trekken van de heldere inzichten van dezen Sir Braddy, het prestige van Dick Fann zou er door minderen, want nu de liefhebber niet het stilzwijgen, wat betreft Sir Braddy, had verzocht, kon men bij eventueele vangst van de dieven het geval wereldkundig maken. Er lag eer in met voldoening van jaloezie... Met dankbaarheid in de stem antwoordde daarom Ginat:
- Ik ben u ten zeerste verplicht. Ik begeef me terstond naar Larmette & Co. en kondig uwen handwaarzegger aan.
- Van mijn kant zal ik hem waarschuwen.
De twee mannen gaven elkaar een handdruk, en de heer Ginat vertrok, mompelend binnensmonds:
- Beslist, het vervolg is beter dan het begin... Drommels, een Engelsche detective is niet meer toovenaar dan ik... Ik heb het altijd gezegd... en nu begrijp ik ook zijn succes... Bluf! Kunstjes!... altijd een soort behendigheid om zich op den voorgrond te plaatsen.
Misschien zou zijn vreugde zeer getemperd zijn, zoo hij zijn gastheer, die alleen in zijn vertrek was achtergebleven, had kunnen gadeslaan. Meer dan een minuut lang verkneukelde Dick Fann zich inwendig. Neen! hij geleek niet meer het doezelig heerschap in zijn leunstoel van nog geen uur geleden. Geheel zijn persoonlijkheid verried een veerkracht, een verlangen naar de worsteling, en zijn oogen schitterden als karbonkels.
| |
| |
Eindelijk kwam die opgewektheid tot bedaren. De detective richtte zijn schreden naar de deur, opende deze behoedzaam en zag in het portaal.
In het aangrenzend vertrek wachtten twee vrouwen, die met gedempte stem een gesprek voerden. Een van haar was Fleuriane. De onderzoekende blik van den detective vestigde zich op haar gezellin, in wie hij zonder moeite de gezelschapsdame Madame Patorne herkende.
Geheel in het zwart gekleed, groot van gestalte, beenachtig, met mannelijk voorkomen, kon deze vijf-en-veertig jaren tellen. Klaarblijkelijk had de dame aanhoudenden strijd moeten voeren tusschen onverwinlijke minzaamheid en jacht op kunstmatige bekoorlijkheden. Zooals het doorgaans gaat in dergelijken strijd, was Madame Patorne tot dien graad van belachelijkheid geraakt, waarbij men het publiek zoodanig amuseert, dat het u voor schuldelooze wanstaltigheid gaarne vergeving schenkt.
- Mejuffrouw Fleuriane, mag ik u een oogenblik verzoeken?
Het jonge meisje sprong op, en zich haastend naar den spreker:
- Wat is er aan de hand?
Als eenig antwoord gaf Dick Fann haar toegang tot zijn kabinet en sloot zich met haar op. Fleuriane zag hem met verbazing aan. Hoezeer vond zij hem niet veranderd. Onder de kalmte van zijn wezenstrekken bespeurde men zijn verbazend werkzamen gedachtenloop. Zij opende den mond om hem te ondervragen, maar hij was spoediger ter taal dan zij.
- Luister, sprak hij, ik zie u voor oprecht, moedig en verstandig aan. Ik zal u het grootste bewijs van achting geven als ik mij geheel op u verlaat.
Zij dankte met een gebaar, want zij besefte de geheele waarde der uitgesproken woorden.
- Alleen, vervolgde hij, verg ik een belofte uwerzijds. Madame Patorne mag niets weten, noch oorzaken, noch doel.
- Acht u haar in staat om verraad te plegen?
- Dwazen maken zich aan zoo iets niet schuldig, Mejuffrouw. Zij laten zich onbewust verschalken.
Fleuriane scheen een oogenblik na te denken. De correcte betuiging van den detective had haar aanvankelijk van streek gebracht. Nu erkende zij de juistheid van zijn denkbeeld, want rondweg luidde haar antwoord:
- Ik beloof.
Toen helderde Dick's aangezicht op; in zijn realistisch taaleigen murmelde hij met gedempt stemgeluid:
- Het wild is voorbij gesneld!
De aanvallige Canadeesche huiverde. Het wild ...was de onbekende vijand, de ongrijpbare, tegen wien zij bescherming was komen vragen. Dick Fann wilde haar voorkomen als met bovenmenschelijke macht begaafd, want nauwelijks had hij zijn verzoek geformuleerd, of hij beweerde op het spoor te zijn.
Hij las de gedachte van het jonge meisje, en eenvoudig verluidde het van zijn lippen:
- Neen, Mejuffrouw, niets wonderbaars ligt er in opgesloten. Drie maanden
| |
| |
zijn heden verloopen dat ik op de tijding wachtte, die ik dezen morgen heb ontvangen. Een toeval heeft u denzelfden dag doen kiezen om u bij mij aan te melden.
- Drie maanden hebt u gewacht? prevelde ze met onvaste stem en geroerd door de rondheid zijner bekentenis.
Hij knikte bevestigend.
- Alles zal u duidelijk worden. Toen ik mijn rapport opmaakte over de zaak van het radium, gaf ik toestemming tot de openbaarmaking, met het eenig doel om het hoofd van dezen werelddiefstal te noodzaken zichzelf te ontmaskeren.
- Ik begrijp u niet.
- Daarom zal ik het u uitleggen. De man, die van het radium een syndicaat wilde maken, had een doel. Welk? Ik dacht aan een byonterie-onderneming, verandering van ordinaire gesteenten in kostbare juweelen, maar wiskundig zeker was ik er niet van.
- Ga voort, wat ik u verzoeken mag, want ik snap niet hoe...
- Die zekerheid bezit ik thans. Luister: De man woont hier in Parijs, hij houdt u in het oog, want gij moet hem tot de ontdekking leiden van de ligplaats aller gewone corindons, die door uwen vader op alle markten opgekocht zijn.
- Tot zoover ben ik het met u eens.
- Mijn tegenwoordigheid te Parijs verontrust hem, hetgeen bewijst dat ik met een zeer schrander man te doen heb. Hij houdt het er voor dat ik wellicht in het bezit ben van enkele voor hem gevaarlijke aanwijzingen. Buiten twijfel worden al mijn gangen bespied, en daar ik nog geen stap gedaan heb, is de onrust van mijn tegenstander er niet op verminderd. Noodlottigerwijs is hij zoo ver gekomen waar ik hem hebben wilde: zich poseeren als de bestolene, ten einde elders dan ten zijnent den dief te doen opsporen.
Met enkele woorden van middagklare helderheid bracht Dick Fann het meisje op de hoogte van het bezoek der muurbrekers ten huize van Larmette & Co. Oh! mijnheer Ginat zou verbaasd hebben gestaan, zoo hij den man had hooren spreken, die zich zoo behendig van zijn gezelschap had ontslagen.
- Alles bewijst mij, vervolgde Dick, dat de diefstal gesimuleerd is. Door de keuze van de gestolen steenen heeft men het tweevoudig denkbeeld aan mij willen opdringen, dat de dieven van het radium en der minderwaardige corindons niet dezelfden zijn en den beroofde onschuldig is. Welnu, mijn zienswijze is verschillend. Het is dezelfde schuldige die aan het werk is geweest, en men moet den dief onder de bestolenen zoeken. Ik heb beweerd, dat het radium nietswaardige steenen moest wijzigen; men steelt prijswaardige gesteenten met voorbijgang van ieder ander kostbaar juweel, en ge ziet het verband tusschen een en ander.
- Zeer zeker... door u voorgelicht, begrijp ik het. Maar het heerschap jaagt mij vrees aan, want ik moet aannemen dat hij stoutmoedig is en toegerust met een...
- Duivelsche geslepenheid, dat is het woord. Alleen heeft hij een grove fout begaan. Hij heeft ons zijn schuilplaats aangewezen, en ik hoop dat hij vandaag nog ons zijn persoon zal doen kennen.
- Dan behoef ik voor mijn vader en mezelf geen vrees meer te koesteren.
Met droefgeestigen glimlach antwoordde Dick Fann:
| |
| |
- Gij zult minder bevreesd behoeven te zijn, Mejuffrouw, want het valt gemakkelijker tegen een bekenden vijand op zijn hoede te wezen dan tegen een die in het duister werkt.
- Zult u hem dan niet laten arresteeren?
- De wet veroordeelt alleen op materieele bewijzen. De man moet van onze vermoedens onkundig blijven. Aan ons staat het, hem niet uit het oog te verliezen en hem op heeter daad te betrappen.
Op zonderlingen toon liet de detective er op volgen:
- Ik zal hem machteloos maken, dat beloof ik u... of wel...
Hij brak af, om op kalmer manier te zeggen:
- Niemand is bestand tegen een dolkstoot of revolverkogel, en voor den drommel! een doode heeft geen schuld als hij de verbintenis, bij het leven aangegaan, niet nakomt.
Fleuriane antwoordde niet. Zij verbleekte bij deze laatste woorden. Een oogenblik sloot zij de oogen. Toen zij ze weer opsloeg, schitterden ze met ongewonen glans. Zij stak den spreker de hand toe, en met diep stemgeluid bracht zij uit:
- Mijnheer Dick Fann, aan uw handen vertrouw ik het leven toe van mijn vader en mijn persoon.
Dienzelfden dag stond tegen twee uur in den namiddag een auto-tax voor de magazijnen van Larmette & Co. in de Rue de la Paix.
Een man van middelbaren leeftijd, onberispelijk gekleed, stapte er uit. Op het eerste gezicht scheen niets de aandacht op dezen persoon te moeten vestigen, en toch zagen de voorbijgangers hem met onverholen verbazing aan. Wanneer men de richting volgde hunner blikken, kon men de oorzaak begrijpen.
De oogen van den onbekende waren verborgen achter een gouden bril met glazen van allerzonderlingsten vorm. De glazen waren gevat in een montuur van kolossalen omvang, een mozaïek voorstellend van prismatische kristallen, die bij iedere beweging van den man vuurstralen afschoten als echte diamanten.
De bezitter van dit bewonderingswaard optisch toestel bekommerde zich volstrekt niet om de nieuwsgierigheid waarvan hij het voorwerp was. Hij betaalde den chauffeur, trad met afgemeten tred op den hoofdingang toe der magazijnen van Larmette & Co., waarin hij verdween.
De bezoeker zag in het rond, kreeg een bediende in het oog, en met scherp hoog stemgeluid krijschte hij:
- De heeren Larmette & Co.... Mijn naam is Sir Braddy, dien zij verwachten.
Voordat de bediende een antwoord had kunnen uitbrengen, sprong een man met hooge gelaatskleur, die tot dusver voor een lessenaar was gezeten, op den vrager toe:
- Is u Sir Braddy...? In orde! ik wachtte u... Mijn naam is Ginat, inspecteur der openbare veiligheid. Dick Fann zal u wel over mij gesproken hebben... Zeer goed... Wij kennen dus elkaar... De heeren zullen binnen het kwartier wel terug zijn, ze zijn wat laat gaan lunchen...
De politieman viel zich zelf plotseling in de rede:
| |
| |
- Kijk! Kijk! Kijk! zei hij, iederen uitroep meer klem bijzettend. Vraag verschooning, maar u draagt al een heel origineelen bril.
- Van Churchill & Nathanson te Londen, wien ik oneindig veel verplicht ben, antwoordde Sir Braddy. Aan deze geniale gezichtkundigen heb ik het te danken, dat ik nog zien kan; zonder hen zou ik zoo goed als blind zijn geweest. Een ongeluk in de werkplaats heeft mijn oogen gebrand. Twee jaar hebben deze bekwame vakmenschen er naar gezocht om een combinatie uit te vinden van prisma's, die zóó juist was, dat het netvlies van het oog maar één beeld ontwaart en ik zien kan als ieder normaal mensch. Het is de theorie van den stereoskoop met vijftien vermenigvuldigd, want ik had zoo maar dertig geslepen facetten...
- Wel zoo! Wel zoo! zong Ginat op een even overtuigden toon als zijn begrip van de wetenschappelijke tirade te kort schoot, alleen er uit opmakend dat de bril met het gezichtsgebrek in overeenstemming was.
Maar de handwaarzegger herinnerde hem aan het doel zijner komst.
- De diefstal, hier in dit huis gepleegd, is nog al van belang, mijnheer de inspecteur.
- Dat zal waar zijn... Nagenoeg 1200 saffieren, robijnen, smaragden enz... enfin, al wat er aan corindons-gesteenten in het magazijn was... Het is aan te nemen, dat de knapen te voren een prijscourant van den voorraad hadden opgemaakt. Zij hebben geen steen laten liggen. Geen enkele. En dan nog wel steenen van waarde... De ordinaire gesteenten hebben ze niet aangeraakt, en toch zou hun dit zeer gemakkelijk zijn gevallen. Zie!
Ginat trok een lade open, waarin corindons van lagen prijs door elkander lagen. Sir Braddy zag toe en nam er zelfs eenige in de hand.
- Ik begrijp de dieven, zei hij glimlachend.
- Drommels, antwoordde de politieman, lachende op zijn beurt, deze keisteenen zijn nauwelijks twee á drie frank waard per karaat.
- Wel mogelijk... Maar hun aantal in aanmerking genomen, zouden deze toch nog de begeerte er naar kunnen opwekken... Het wil me voorkomen, dat er wel een duizend zich in deze lade bevinden.
- Veertienhonderd vijftig precies..., ik heb ze geteld; u begrijpt dat het onderzoek niets moet verzuimen.
Sir Braddy deed er het zwijgen toe... Een lichte beweging had alleen de belangstelling verraden, welke de woorden van den spreker in hem gaande maakten.
De groote glazen straatdeur werd geopend, en drie heeren traden binnen, door den volgenden uitroep van Ginat verwelkomd:
- Mijnheer Larmette... zijn compagnons: de heeren Mohler en Raflay!
Terstond liet hij er op volgen:
- Sir Braddy, wiens bezoek ik u heb aangekondigd.
De handwaarzegger maakte een statige buiging.
Larmette bleek een rijzig, mager, eenigszins gebogen man. Zijn breed voorhoofd verried den denker. Onder zijn haren, die de eerste grauwe tinten vertoonden van den veertigjarigen leeftijd, verbaasde u zijn gladgeschoren gezicht door eene bleekheid, die niet ziekelijk, maar vreemdsoortig was. Men zou gezegd hebben
| |
| |
dat een handig operateur de huid van alle kleur had ontdaan. En van uit dit wit, onbeweeglijk, ijskoud gelaat schitterden een paar vurige, zwarte, onderzoekende oogen u tegen.
Die man was zonder twijfel de chef van het huis. Zijn compagnons Mohler en Raflay schenen door hem in de schaduw gesteld. Zij vertoonden het gemiddelde type van den Parijschen koopman en hielden zich eenigzins op den achtergrond, daardoor instinctmatig een zeker ontzag willende te kennen geven voor het hoofd der handelsfirma.
Met ietwat gemaakte rondborstigheid stak Larmette den heer Braddy de hand toe.
- Wees welkom, Mijnheer. Onze handen zijn ter uwer beschikking, hoewel ik niet inzie, in hoever eene lezing der lijnen er van het onderzoek naar de inbraak kan dienen.
- Ik evenmin, antwoordde de aangesprokene met zijn kortademig, pieperig stemgeluid. Ik moet bekennen, dat ik nooit den gedachtenloop van mijn vriend Dick Fann in zijn gerechtelijke besluiten heb kunnen volgen... Het is een verschijnsel dat alle wetenschappelijke theorie den bodem inslaat.
Ginat lachte luidkeels. Hij haastte zich te zeggen:
- Goed, goed... Beginnen we met de voorstelling... Zoo Dick Fann gevolgtrekkingen heeft gemaakt, zal ik ook wel het een of ander er uit afleiden... Een politieman heeft een speciale opvatting, en de bewijsvoering van een detective is wel de redeneering van een ander waard.
- Mag ik den heeren verzoeken, mij te volgen naar mijn bureau? sprak de heer Larmette. De heer Braddy zal in de gelegenheid worden gesteld, ons van zijn talent te doen blijken.
Dit zeggende nam hij de leiding, door de vier anderen gevolgd. Ginat liep naast hem, en beijverde zich eene verklaring te geven van den zonderlingen bril op den neus van den heer Braddy, een instrument, dat hoogst waarschijnlijk een vraag van den juwelier had uitgelokt.
Vijf minuten later bevonden de vijf mannen zich in het bureau, dat aan het einde der verkoopzalen was gelegen.
Met een ernst en deftigheid, die den heer Ginat hoogst vermakelijk voorkwam, rangschikte Sir Braddy de juweliers aan één kant der tafel, terwijl hij zelf zich vóór hen plaatste aan de tegenovergestelde zijde.
Alsnu verzocht hij hun de linkerhand met open palm op de tafel te leggen. Toen aan zijn verzoek was voldaan, verdiepte hij zich in de studie der handen, die aldus voor zijn onderzoek ter beschikking waren.
Ginat leunde naast hem met een elleboog op de tafel, trachtende uit te vorschen welke gevolgtrekking de praktizijn uit de kruising der lijnen van de juweliershanden zou kunnen maken.
Zoo hij deze laatsten even had gadegeslagen, zou hij bemerkt hebben, dat Raflay een weinig verbleekte, dat Mohler een hoogere kleur had dan naar gewoonte en er iets vochtigs aan zijn slapen kleefde. Hij zou een vluchtigen en harden blik van Larmette naar zijn compagnons hebben opgemerkt. Maar onze
| |
| |
inspecteur was volstrekt niet op gelaatsonderzoek bedacht. Geheel zijn oplettendheid was gewijd aan de geopende handen vóór hem. Wat mocht Braddy er wel in lezen?
Plotseling sprong hij ter zijde. De handlezer had zich eensklaps opgericht, op een toon van verbazing uitroepend:
- Zonderling!... Zonderling!...
- Wat dan? vroeg Larmette, den spreker een doordringenden blik toewerpend.
- Oh! een werkelijk zeer zonderlinge samenloop van omstandigheden. Voor het eerst van mijn leven stuit ik op zoo iets.
- Welnu, wat?
- De diefstal, waarvan u de slachtoffers zijt, moet u alle drie aan een fortuin helpen.
Maar de uitroepen zijner hoorders tegenhoudend, boog hij zich opnieuw over de handen, die hij op de tafel vasthield.
- Een oogenblik... Uw leeftijd is zoowat veertig jaren, Mijnheer Larmette?
Een zweem van aarzeling teekende zich op het gezicht van den juwelier, maar ook slechts vluchtig als het weerlicht. De koopman antwoordde:
- Een en veertig.
- Goed. U zijt onlangs van een lange reis thuis gekomen?
Nieuwe aarzeling, ditmaal duidelijker. Het antwoord luidde:
- Ja wel. Een reis om de wereld, om correspondenten aan te stellen, een reis, die mij zeer vermoeid heeft.
- En toch zult u weer een andere ondernemen.
Verbaasd zag Larmette naar Braddy op.
- Is dat niet zoo? drong de handwaarzegger aan.
Op jovialen toon antwoordde Larmette:
- Nu ja! Een geheim is het niet. Ik heb me ietwat overwerkt en wil nu reageeren tegen een dreigende zenuwoverspanning, als ik een gezonde sport te baat neem. Daarom heb ik me laten inschrijven voor een automobiel-wedloop New-York - Alaska - Parijs. Zoo ik had kunnen vermoeden dat inbrekers... Neen, dan had ik niet geteekend...
- En u zoudt verkeerd hebben gehandeld.
- Verkeerd?
- Uw hand en ook die der heeren zeggen het. De natuur, die de toekomst opteekent, vergist zich niet. In alle drie handen lees ik: dubbele reis, personeel bij u aanwezig, onder procuratie dezer heeren - hij wees op Mohler en Raflay, wier houding een verbazende ongerustheid te kennen gaf. - Een ernstig geval, een diefstal staat aangeduid in de korte pauze tusschen twee verplaatsingen, maar de gevolgen er van zullen gelukkig zijn...
- Gelukkig! een verlies van nagenoeg een millioen?...
- Zie maar eens zelf: Deze kleine streep die de kanslijn doorsnijdt... Zie eens hoe ze zich ombuigt om iets hooger te verloopen met dit kruisteeken, dat wedloop, verplaatsing aanduidt...
| |
| |
Op dezen uitroep van Larmette antwoordde Sir Braddy met de grootste kalmte:
- Welnu, en?
- Welnu, dat wil zeggen, dat de uitkomsten van den diefstal ten uwen bate zullen zijn.
- Hoe is zoo iets mogelijk?
Braddy sloeg de handen in elkaar.
- Daarvan weet ik niets... Mijne kunst bepaalt zich tot verklaring der handlijnen... Het is nu aan mijn vriend Dick Fann om zijn gevolgtrekkingen te maken.
Terstond stiet de heer Ginat een vervaarlijk gebrul uit:
- Naar den duivel er mee! Wat zou uw Dick Fann weten te vinden in deze voddenkraam van goocheltoeren?
- Goocheltoeren!
De handwaarzegger nam een dreigende houding aan, doch hij herstelde zich terstond, en tot den juwelier zich wendend:
- Uw rechterhanden, Mijnheeren... Een feit van zulk gewicht moet rechts en links worden nagegaan.
En terwijl de juweliers voldeden aan zijn verzoek, greep Sir Braddy hun rechterhand en onderzocht die met stipte nauwgezetheid; vervolgens op een punt wijzend der levenslijn, mompelde hij zegevierend:
- Kijk..., natuurlijk iets minder duidelijk afgeteekend, rechts wijkt de hand eenigszins af door het veelvuldig gebruik er van... Maar toch spreken de lijnen nog duidelijk... Dubbele reis, een gelukkig voorval.
En zich fier oprichtend, de stralen van zijn bril borend als het ware in de oogen van den politieman, beet hij hem toe met schril stemgeluid:
- Meneer de inspecteur, u sprak daar zoo even van ‘goochelkunsten’... Dit eischt vergoeding van schade en intrest... Ik stel u een weddenschap voor van honderdduizend franken.
- O, bromde Ginat, ik wil mijn woorden liever intrekken. De Fransche politie is niet vrijgevig genoeg om te dulden dat hare agenten zich met dergelijke waagstukken inlaten.
En met gebalde vuisten en verbeten woede:
- Maar voor den drommel, hoe wilt u dat een politieman eenige aanwijzing vindt in uw praatjes?
- Dick Fann zal die wel uitvinden, was het flegmatiek antwoord van den handlezer.
Ginat bedekte met beide handen zijn gelaat, zonder twijfel om de harde woorden in te houden, welke hij den man wilde toevoegen, die hem zoo kalm verpletterde onder de meerderheid van den Engelschen rechercheur.
Dit gebaar belette hem de rilling op te merken, de wisseling van haastige blikken tusschen de beheerders van de befaamde juweelenfirma onderling. Nadat deze overigens met een oogopslag zich verzekerd hadden dat hun bezoekers zich met hen niet bemoeiden, namen zij hun onverschillige houding weer aan.
- Het lag niet in mijne bedoeling, u te beleedigen, Mijnheer de inspecteur, hernam Sir Braddy. Ik ga weer naar het Grand-Hôtel. Zonder twijfel zal Dick
| |
| |
Fann mij in den loop van den avond een bezoek brengen... Welnu, ik ben er zeker van dat, zoo men hem niet lastig valt, er geen week zal voorbij gaan of hij heeft alles opgehelderd.
De spreker stond met den rug naar de juweliers gekeerd, hij kon dus de ontroering niet opmerken, die zich afteekende op hun gezicht bij het vernemen dezer woorden. Zoo kalm mogelijk wendde hij zich daarom tot hen:
- Mijne heeren, zei hij, ik wil van uwen tijd geen misbruik maken. Houdt u verzekerd dat de beproeving, waarvan u het slachtoffer zijt, geheel tot uwe voldoening zal afloopen.
- Voorzeker, zei Larmette, aanvaard ik die voorspelling van harte.
Hij schudde krachtig de hand van den bezoeker en sprak langzaam:
- Als u dien meneer Dick Fann, van wiens helderziendheid u zooveel opgeeft, zult ontmoet hebben, wilt u mij dan op de hoogte houden...?
- Onnoodige vraag. U zijt de voornaamste geïnteresseerde, en u hebt het recht...
- Ik zal er u dank voor weten, voor mij en mijn compagnons.
Daarop deden zij den brilleman uitgeleide tot op het trottoir. Bij het afscheid nemen vroeg de juwelier nog:
- U gaat misschien nu den heer Dick Fann opzoeken?
- Welneen. Die is een phantast. Men ontmoet hem alleen als het hem welkom is. Ik ga eenvoudig terug naar het Grand-Hôtel, waar ik logeer. Maar stel u gerust. Hij heeft mij tot u gezonden; hij zal dus wel naar den uitslag zich komen informeeren van mijn ...lezing.
Daarop verwijderde hij zich met verhaaste schreden, onderwijl Larmette & Co., zoomede de heer Ginat de magazijnen binnentraden. Een oogenblik later evenwel kwam een bediende er uit te voorschijn, die de voetstappen volgde van den handenlezer Sir Braddy.
Geen twintig minuten waren nog verloopen of deze handlanger was terug gekeerd, en Larmette ontmoetend in den eersten salon, fluisterde hij dezen haastig toe:
- Goed en wel terug in het Grand-Hôtel, logeert op de eerste verdieping, no. 4, met balcon.
De juwelier glimlachte, trad zijn kantoor weer binnen, waar de heer Ginat de patroons Mohler en Raflay bizonder amuseerde met scherpe aardigheden ten beste te geven aan het adres van den detective Dick Fann, die bij onderzoek naar misdaden zich bediende van de hulp der handwaarzeggers en andere toekomstvoorspellers.
|
|