zo. Voor Kop is het geen issue meer.
Hij peinst over zaken van een andere magnitude. Het fortuin van ons koningshuis, bijvoorbeeld. Kop Schenk is republikein. Uit protest tegen de Oranjedwingelandij gaat hij op Koninginnedag ostentatief aan het raam in zijn favoriete café in Visé zitten, zwaaiend als een vorst naar alle Maastrichtenaren die toevallig langskomen.
Omdat Kop vóór aansluiting van Maastricht bij België is, heeft een wijsneus hem een keer voorgehouden dat dit land eveneens een monarchie is. ‘Eén van ons,’ antwoordde Kop, ‘is alleen republikein in Holland.’
Dolce Paola - dat is van een andere categorie dan troeleke Irene. En Visé en Verviers zijn duizendmaal méér stad dan Hoorn en Haarlem. En Luik is een metropool waartegen het dorp aan de Amstel en het IJ volledig in het niet valt. Luik: la cité ardente, hè, de vurige stede. De stad waar ze onze eigen bisschop Lambertus hebben afgemaakt en in de Maas gesodemieterd, zodat hij, ocharm, in Sint-Pieter aanspoelde, bijna thuis. Het is een kreng, Luik, een astrante. Maar het is en blijft onze grote zuster.
Luik is de hoofdstad van Schenks gedroomde imperium, dat zich uitstrekt tussen Maastricht en Givet, Stavelot en Mons, met een corridor naar Blankenberge, waar wij allemaal een rodenbach drinken. Het is het land van de fabriekshallen, de spinning jennies, de hoogovens, de steenbergen en de arbeiderscités.
Kop Schenk verzorgt rondleidingen in zijn land. Als zijn vakgroep Kwantitatieve Economie iets te vieren heeft, wordt iemand naar Schenks zolderkamertje gestuurd, op de vierde verdieping van het faculteitsge-