Mijn land in de kering 1830-1980. Deel 1: Een ouderwetse wereld 1830-1914
(1978)–Karel van Isacker– Auteursrechtelijk beschermdDeel 1: Een ouderwetse wereld 1830-1914
[pagina 246]
| |
Berken te Genk (J. Coosemans)
| |
[pagina 247]
| |
Oorlog aan de einderHet einde van een tijdperkDe Belle Epoque bloeide uit vóór de eerste wereldoorlog begon. In de laatste jaren dook een nieuwe behoefte aan soberheid op. De mode werd bescheidener. De Art Nouveau gold nu als ‘onmodern’; rond 1910 was zij ‘niet alleen uitgeleefd maar een voorwerp van spot’.Ga naar eind1. De krullen en arabesken ruimden de plaats voor geometrische rechtlijnigheid. In België werd het verlangen naar meer soberheid niet direct ingegeven door de vrees voor een naderende oorlog.Ga naar eind2. De groeiende internationale spanning liet de openbare opinie onberoerd. Het land had sinds 1831 de Europese conflicten alleen op afstand meegemaakt, meestal met economisch profijt, en waande zich veilig in de neutraliteit. Omdat oorlog onmogelijk werd geacht kon de burgerij zonder schuldgevoelens antimilitaristisch zijn. Zij wenste haar stoffelijke belangen niet te laten aantasten door legeruitgaven en krijgsdienstbaarheden, en hield haar zonen door afkoop buiten het misprezen leger. Het Belgisch leger, zei Helleputte in de Kamer, ‘is er een dat niet hoeft te vechten’. ‘Sinds tweeëntachtig jaar, schreef het katholieke Brusselse blad Le Patriote op 21 november 1912, jaagt men ons schrik aan met het spookbeeld van de invasie, maar al die jaren hebben wij niet één geweerschot aan onze grenzen gehoord.’ De wet van 14 december 1909 op de beperkte persoonlijke dienstplicht haalde het in de Kamer door de stemmen van de oppositie: slechts achtentwintig van de zevenentachtig katholieken stemden voor de wet. Enkele weken lang, in de zomer van 1911, veroorzaakten de tweede Marokkocrisis en de nieuwe spanning tussen Duitsland en Frankrijk rond de affaire van Agadir enige onrust. Zij werd in stand gehouden door een perscampagne van Le Soir onder de titel ‘Sommes-nous prêts?’. Deze artikelenreeks leidde tot het alarmerende besluit dat België militair niet paraat was en daarom onvermijdelijk een invalsweg voor Duitsland moest zijn. De onthullingen schrikten het publiek even op, maar toen het alarm om Agadir voorbij was keerde de zorgeloosheid terug. Vanaf 1912 wist de regering met zekerheid dat België het terrein zou zijn van een eventuele oorlog tussen de Driebond en de Triple Entente. Alleen door de weerbaarheid van het land zo snel mogelijk op te drijven kon een katastrofe worden vermeden. Regeringsleider de Broqueville nam op 11 november 1912 het departement van Oorlog in eigen handen en legde op 5 december een wetsontwerp neer ter invoering van de algemene persoonlijke dienstplicht. Na een verklaring voor gesloten deuren over de Duitse invasieplannen won hij de katholieke fractie voor het ontwerp. Het werd op 28 mei 1913 in de Kamer gestemd door achtentachtig katholieken (op honderd en één) en vijftien liberalen (op vierenveertig). De openbare opinie was echter niet overtuigd van het gevaar. ‘Laat ons de groteske boeman van deAntimilitaristisch pamflet
| |
[pagina 248]
| |
Duitse bedreiging, die regelmatig de Belgische vrolijkheid komt overschaduwen, opsluiten in de bergplaats voor oude, afgedankte accessoires’ schreef de Journal de Bruxelles op 8 augustus 1913, minder dan één jaar voor het begin van de oorlog. ‘De oorlog is onvermijdelijk en nabij’ had Willem II aan koning Albert gezegd tijdens hun ontmoeting te Potsdam op 6 november 1913, maar daarvan wist het publiek niets. De mensen maakten zich enkel zorgen om de economische crisis die uit de internationale spanningen voortvloeide en in België scherper werd aangevoeld dan elders, omdat de economie er afhankelijk was van de industriële export. Na de aanslag te Serajevo op 28 juni 1914 bleef de openbare opinie nog een drietal weken in de onwetendheid van wat er werkelijk gebeurde buiten de grenzen. De pers had meer aandacht voor het proces Caillaux in Parijs dan voor het onwaarschijnlijk geachte oorlogsgevaar. ‘Wij delen hoegenaamd niet, schreef Le Patriote op 5 juli, het diplomatieke alarm dat als motief diende voor de recente militaire wet. Wij hebben geen enkele reden om te veronderstellen dat Willem II zijn herhaalde beloften ontrouw zou worden.’ De antimilitaristen slaagden er zelfs in van de regeringsleider een buitengewoon verlof voor de lichting van 1913 los te krijgen. Het ging in op 15 juli. Tien dagen later wist heel Europa dat Oostenrijk-Hongarije op 13 juli een ultimatum aan Servië had gesteld. Plots besefte iedereen hoe ernstig de toestand was. Op 29 juli vernam men in België dat Oostenrijk de dag tevoren de oorlog had verklaard aan Servië. Het leger werd op versterkte voet van vrede gebracht. Brutaal en voorgoed verdween de ‘Belgische vrolijkheid’. Onder de druk van de ‘onheilspellende berichten’ brak het vertrouwen in het inwisselbare bankbiljet. In lange rijen schoof het publiek aan voor de loketten van de Nationale Bank om de biljetten in te wisselen voor zilveren vijffrankstukken.Ga naar eind3. De mensen begonnen te hamsteren, wat de prijzen naar omhoog joeg. In Brussel stegen de groenten met zestig tot zeventig percent, de aardappelen met driehonderd percent. Er werd gevochten en geplunderd. En van uit de steden sloeg de paniek over naar het platteland. Zondag 2 augustus was een heerlijke zomerdag. Een laatste keer in vredestijd trokken de Brusselaars naar het Ter Kamerenbos en het Zoniënwoud. In de namiddag kwamen de regering en vertegenwoordigers van de Nationale Bank en de Brusselse banken bijeen om zich te beraden over de financiële toestand. Het invoeren van de gedwongen koers leek de vergadering toen nog voorbarig. Maar om zeven uur 's avonds ontving de minister van Buitenlandse Zaken het Duitse ultimatum. De volgende dag publiceerde het staatsblad een koninklijk besluit dat de NationaleDe massa in de rij vóór de Nationale Bank, Brussel augustus 1914
| |
[pagina 249]
| |
Het einde van een tijdperk: Koning Albert op weg naar het Palementsgebouw, 4 augustus 1914
Bank ‘tot nader order ontsloeg van de verplichting haar biljetten voor speciën in te wisselen’. Dit was ‘het definitieve einde van een periode in de geldgeschiedenis’, want de standaardmunten keerden niet meer terug in de geldomloop.Ga naar eind4. Het was meteen het tastbare teken dat een tijdperk werd afgesloten: men zou niet alleen met ander geld leren leven maar ook met andere opvattingen.
België kondigde de algemene mobilisatie af op 31 juli. Zij werd in gang gezet vanaf de volgende dag. Nog gaf men alle hoop niet op want België was toch een neutraal land. Het Duitse ultimatum en het Belgische antwoord verstoorden de laatste illusies maar leidden niet tot paniek. Over het hele land sloeg een golf van vervoering. ‘Vooruit dan, zonen van de arbeiders en van de burgers, schreef Le Peuple op 4 augustus. De mannen die de kans niet krijgen om hun armen en hun borsten ter beschikking te stellen van het algemeen welzijn benijden en bewonderen u. Maar als het moet zullen ook zij uw voorbeeld navolgen, want het is beter te sterven voor de idee van de vooruitgang en de menselijke solidariteit, dan te blijven leven in een regime waarin het recht is verkracht door de brutale macht en het barbaarse geweld.’ Het onbezorgde optimisme sloeg plots om in een euforie die alle partijtegenstellingen en alle verdeeldheid wegveegde. Optimisme en euforie waren even onwerkelijk. Wat een wereldoorlog betekende zou men pas in de volgende maanden leren, en dan stortte een wereld in die men naderhand de ‘belle époque’ heette.
‘Half juli, noteert Martin Premsela in zijn Antwerpse herinneringen, heb ik een concert bijgewoond dat ik mijn leven lang niet zal vergeten. Onder de leiding van Edward Keurvels en in een vrome stilte die zelfs de trams en auto's eerbiedigden lieten een groot symfonisch orkest en duizend kinderstemmen de zuivere, zachte, warm-ontroerende akkoorden | |
[pagina 250]
| |
weerklinken van Peter Benoits Rubenskantate. En in de toren borduurde de onzichtbare tovenaar Jef Denijn zijn kanten arabesken op het fluweel van de nacht.’Ga naar eind5. Het is een laatste tekening van de Belle Epoque-sfeer. De oorlog en de katastrofe zijn hier nog onwezenlijk. Twee weken later werd deze zaligheid overspoeld door het hoerapatriottisme dat een snel en zegevierend wegwalsen van de indringer verwachtte. Eer het jaar voorbij was wist men dat het nooit meer zou worden als vroeger. Het ontwaken uit een droom die alle veranderingen van de laatste twee decennia had overleefd helpt de schok begrijpen die de eerste wereldoorlog voor iedereen werd. | |
Voorzichtig besluitDe overrompelende doorbraak der techniek, na een drachttijd van eeuwen: dat is het eindpunt van de stroomversnellingen in de negentiende eeuw. De mensen waren welvarender geworden maar ook armer omdat de waarden werden omgekeerd. Zij begonnen zich te gedragen alsof er achter de zichtbare dingen geen andere werkelijkheid verborgen lag. Het geloof in de technische vooruitgang maakte de mensen blind voor de langzaam verworven 1wijsheid dat de materiële behoeften ondergeschikt dienen te blijven aan de geest en dat het evenwichtige bestaan maar mogelijk is als de band behouden blijft met de natuurlijke, uit de aandacht van generaties gegroeide omgeving. In zijn trots om de technische verwezenlijkingen verloor de mens uit het oog hoe dodelijk het is, de continuïteit van een geestelijke groei te verstoren waarin al het waardevolle behouden dient te blijven dat de vorige geslachten hebben vergaard.Ga naar eind6. Vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw zou men ondervinden wat een bedreiging voor het menselijk bestaan het louter technisch denken is. Maar al vóór de eerste wereldoorlog, bij de aanvang van het tijdperk dat naar het nieuwe geloof probeerde te leven, ondervonden enkele groepen hoe inhumaan een samenleving kon zijn die de eerbied kwijt was voor wat langzaam groeide. Door de buitengewone begrotingswet van 1900 en de wet van 30 maart 1906 werden in de Antwerpse polder ruim vierduizend hectare onteigend om de uitbreiding van de haven en, incidenteel, de militaire verdediging van Antwerpen mogelijk te maken. Enkele poldergemeenten verloren hierdoor nagenoeg de helft van hun grondgebied. Het Kamerdebat over de wet van 1906 duurde van 11 juli 1905 tot 24 januari 1906. Aan het woord kwamen hoofdzakelijk de voor- en tegenstanders van het militaire bolwerk dat Antwerpen in de ogen van de regering diende te blijven. Voor de diepere betekenis van de onteigening had niemand oog: men zag de hele aangelegenheid als een nuttige operatie voor de materiële welvaart. Een paar volksvertegenwoordigers ergerden er zich over dat het manna eens te meer uitsluitend op de rechteroever van de Schelde viel. ‘Alles voor de rechteroever, alles voor Antwerpen, zei Adolf Daens op 8 november 1905. Alle handel en welvaart, alle rijkdom en leven! Voor de linkeroever, voor het Land van Waas slechts isolement, stilte en dood.’ Het dichtst bij de kern van de zaak kwam de middenafdeling in haar verslag over het regeringsontwerp, maar ook zij herleidde alles tot een kwestie van financiële vergoeding. De wet, oordeelde de verslaggever, kende de onteigeningsvergoedingen enkel toe aan eigenaars en aan huurders met een pachtceel. ‘Maar in de polder ten noorden van Antwerpen huren de boeren hun grond meestal zonder ceel. En ook hun vader en grootvader bewoonden het hof zonder geschrift. Vóór de onteigeningen was het nooit bij iemand opgekomen dat men niet mocht blijven waar men steeds had gewerkt. En nu kunnen deze mensen plots, bij gebrek aan pachtceel, geen aanspraak maken op schadeloosstelling’. Daarom vroeg de verslaggever deze pachters te vergoeden ‘tot een globaal bedrag van 250.000 frank’. De Kamer keurde dit amendement goed en schonk hiermee een aalmoes van een paar honderd frank per benadeelde inwoner in ruil voor de verdrijving uit een gebied waar men sinds generaties leefde.Ga naar eind7. Dat Wilmarsdonk, Oorderen en Oosterweel niet alleen burgerlijk en administratief maar ook menselijk ten dode waren opgeschreven omdat het hart van het gemeenschapsleven werd geraakt, kwam bij geen enkel parlementslid op. Onder de titel ‘Les déracinés poldériens’ schreef de Antwerpse advocaat Constant Stoffels hierover in 1907 een artikel dat onopgemerkt bleef omdat het werd ingegeven door een zorg die als aftands werd beschouwd, maar dat getuigde van scherpzinnigheid, een halve eeuw vóór het ‘milieuprobleem’ een tragiek werd: ‘Behoudt een gemeente die de helft van haar grondgebied verliest nog haar individualiteit? Is zij nog wel een gemeenschap als haar kern verdwijnt, met zijn openbare instellingen, zijn gemeentehuis, zijn voorvaderlijke kerktoren, zijn kerkhof waar de vroegere geslachten rusten, zijn armenhuis waar de ouderen hun laatste dagen verdromen?... Kan zij met het geld dat het verlies van deze onvervangbare dingen op- | |
[pagina 251]
| |
brengt elders in een engere ruimte artificieel heropbouwen wat uit de piëteit van de eeuwen was gegroeid?’Ga naar eind8. Dit is geen sentimentaliteit: hier wordt het aarzelend begin gehekeld van een aberratie die in de loop van de twintigste eeuw zal aanwoekeren tot een bedreiging voor het samenleven. Wanneer de mens uit de omgeving wordt verdreven waarmee hij over de eeuwen tot eenheid was gegroeid is de grondslag weggeslagen waarop zijn leven rustte. Hij kan een ander huis krijgen en een nieuwe horizon, maar zijn geestelijke voedingsbodem is hij kwijt, voorgoed, vermits geen techiek de levensgroei kan vervangen.
In 1914 liep een wereld ten einde die nog had geleefd naar de ‘oude wet’ en het middeleeuwse opschrift van het Brusselse stadhuis indachtig bleef: ‘Die eene Stadt wel willen regeren
Sy sullen dit selve poinct hanteren
Getrouwe te zyn harer ouder eere
Dit is der ouder wyser leere’.Ga naar eind9.
Naar de ‘oude wet’ leven, dat is aandacht hebben voor de wijsheid van de vroegere geslachten en zorg voor het behoud van wat spontaan met de mens mee is ontwikkeld. Het is eerbied opbrengen voor de oeroude, zo licht te storen band van de mens met de natuur, met een omgeving waarin hij werd geboren en waarmee hij groeide. De mens kan ‘dichterlijk’ leven in de natuur, hij kan luisteren naar ‘het diep gedoken woord’ en God achter het zichtbare vinden en nabij houden. Hij kan de natuur ook omzetten in energie, hij kan ze openwoelen om er krachtbronnen uit te putten, hij kan ze bedekken met wegen en dienstbaar maken aan zijn stoffelijke behoeften. Uiteindelijk heeft men te kiezen voor de ene of de andere houding. Er is, als men het goed bedenkt, geen tussenweg en geen compromis. De samenleving die in de eerste wereldoorlog verdween zag de laatste resten van de ‘oude wet’ verloren gaan. Op de nieuwe tijd stond de hypotheek van de negentiende eeuw. Niet meer de oorspronkelijk gebleven mensen gaven de toon aan, maar diegenen die door de ontluistering van de volksontvoogding, door de vertechnisering van het leven, door de mobiliteit van de arbeid en de beginnende vernietiging van de natuur in de ontworteling werden gedreven. Allen samen vormden zij de massa die haar eigen ‘wet’ zou uitdenken. Vier generaties uit een boerenfamilie bij de aanvang van de Belle Epoque (L. Frédéric)
| |
[pagina t.o. 256]
| |
XVI. Emigranten (E. Laermans)
|
|